Hoe lang nog?
Haar beschrijving van de Japanse militairen is genuanceerd: ‘Vandaag kwam de sergeant door het gat in de muur van de achtertuin en liep onze belakan (achteroverloop) over. Martijn zag hem aankomen en riep meteen: “Kiotsuké”. Even later stonden we allemaal te buigen, de kinderen voorop. De sergeant was in een goede bui, aaide Martijn over zijn bolletje en zei toen in het Maleis: “Jammer dat hij zo groot zal zijn als zijn vader hem ziet.”
Heeft hij voor zulke opmerkingen Maleis geleerd? Of dacht hij aan zijn eigen kind? Martijn begreep het niet en dacht dat de Jap gezegd had dat hij groot was en ik liet het zo. Nu ik alleen ben - Martijn slaapt al - moet ik vechten tegen het wanhopige gevoel van: mijn God, misschien heeft hij gelijk, misschien duurt het nog jaren. Er rouleert op het ogenblik een boek Das vergessene Dorf. Het speelt in de vorige oorlog en vertelt van een dorp in Siberië waar ze op een ogenblik horen dat de oorlog al jaren is afgelopen. Het is stil om ons heen. Denkt niemand eraan dat hier duizenden vrouwen en kinderen een gevecht tegen de tijd leveren? Hoelang kunnen we dit nog volhouden?’
In NRC Handelsblad heeft zich vorige maand een polemiek ontwikkeld over het waarheidsgehalte van Jeroen Brouwers' boek Bezonken rood. Gezien deze polemiek krijgt Vrouwenkamp op Java, dat ook zonder meer een aangrijpend en leerzaam dagboek is, nog een speciale betekenis. Een aantal beweringen van Brouwers waarover is getwist (waren er in de kampen wachttorens, schijnwerpers, hongersnoden, martelingen, vernederingen, slaag, spijkerlaarzen?) komen bij mevrouw Van Empel terug in een context die soms laconiek is en soms heel dramatisch en gruwelijk.
Zo is mevrouw Van Empel niet kwaad te krijgen over het verplichte buigen (‘Alles wat ik ervan begrepen heb, is dat we op de kreet “Urine” moesten buigen,’ noteert ze na de eerste buigles in de Japanse taal). Maar heel heftig is ze in haar beschrijving van het volgende: ‘De ontroering over het sterven vandaag van Jan v.d. Berg, een jongen van veertien jaar die vannacht geheel alleen in de stad waarheen hij gisteren werd gebracht, is gestorven en vanmiddag begraven. Het is een nooit te vergeten beestachtigheid dat zijn moeder, broers en zusters noch bij het sterven, noch bij de begrafenis mochten zijn. We zijn toch geen misdadigers.’