Nooit door engelen opgevoed
‘De vrouw bestaat niet’: ongare bedenksels in een zinnig pannetje
De vrouw beslaat niet door Maarten 't Hart Uitgever: De Arbeiderspers 157 p., f21,50
Carel Peeters
Ik ben opgevoed door louter engelen. Mijn moeder bestond uit zachtheid, toegeeflijkheid, begrip, was helemaal gemaakt voor voorlezen, knuffelen en het maken van grapjes. Een groepje zusters, de een nog nieuwsgieriger naar mijn ongebreidelde fantasie dan de ander, altijd bereid voor mij op te komen, me met liedjes te wekken, me wiegend naar bed te brengen onder het uitroepen van de meest prijzende woorden over het geluk dat zij smaakten als gevolg van mijn bestaan. Tantes die niet konden wachten tot het zondagochtend was om naar mij te komen kijken en mij tegen hun borst te drukken. Speelkameraadjes die altijd eerst met een linkeroog naar mij keken of ik hun plan wel goed vond. Juffrouws van school die mij bij het binnenkomen over mijn bol aaiden en knipoogjes gaven tijdens de les, terwijl ze me uitwuifden bij het verlaten van de school. Buurvrouwen die in strijd waren gewikkeld om mij te logeren te krijgen.
Het is niet verwonderlijk dat ik gegeven deze ervaringen nu een hartstochtelijk feminist ben, op de bres voor de vrouwen en met begrip voor hun wensen. Bereid veel te vergoelijken, door de vingers te zien en geduld te hebben. Altijd bereid, de linkerhand in mijn broekzak, koel afwachtend uit te kijken naar degene die een aanval op hen wil openen, permanent paraat zo iemand in zo'n geval iets te verkopen waar geen geld aan te pas komt.
Maarten 't Hart is niet opgevoed door engelen. Hij zag in zijn jeugd in alle hoeken en gaten bozige bazige vrouwen waarvan de een hem toevoegde dat hij een ‘donderstraal’ was, terwijl de ander hem met een rietje bewerkte, was het niet op zijn achterwerk dan wel op zijn vingers. Zijn voorstelling van de vrouwen werd in zijn jeugd beheerst door meisjes als Krijnie Baks, de onbetwiste leidster van alle spelletjes en de schrik van alle kleine jongens van de straat. Er waren boze buurvrouwen en bazige tantes, schrikaanjagende vrouwen van winkeliers die hun mannen flink onder de duim hadden. Als free-lance bakkersknechtje kon hij, als hij geen gesneden brood bij zich had, achter elke opengaande deur een stortvloed van scheldwoorden incasseren van tierende vrouwen. En boven al deze hellevegen stond de koningin, zo hoog dat ze niet meer was dan een snel voorbijrijdend handje tijdens een werkbezoek aan Maassluis. ‘Overal om mij heen’, zag hij ‘dominerende vrouwen en sullige, goedaardige, trouwhartige mannen’.
Het is niet verwonderlijk dat Maarten 't ‘Hart op grond van deze ervaringen het tegendeel van een hartstochtelijk feminist is geworden. Hij is niet bereid te vergoelijken of geduld te tonen. Voor ze in de bres springen zal hij niet snel doen; ze redden zichzelf maar, zal hij denken, zoals ze zich in mijn jeugd altijd hebben weten te redden ten koste van mij.
Tekening Paula Youens
Ik ben een fervent vrouwvriendelijk iemand geworden vanwege mijn heerlijke jeugd, terwijl Maarten 't Hart nu wantrouwend staat tegenover vrouwen en het voortdurend met ze aan de stok heeft.
Zou het zo eenvoudig zijn? Volgens Maarten 't Hart is het zo simpel. Meer dan eenderde van zijn boek met de relbeluste titel De vrouw bestaat niet wijdt hij aan zijn jeugdervaringen met vrouwen, van vriendinnetjes in de straat tot zijn grootmoeder. Waarom? Om aan te tonen dat vrouwen helemaal niet de onderliggende partij zijn in de kwestie van de verhouding tussen mannen en vrouwen, en dat ze in feite de macht in handen hebben en altijd hebben gehad. De bewijzen bestaan uit zijn persoonlijke ervaringen.
Hier is een misverstand in het spel. Maarten 't Hart denkt dat hij in een essay over ‘de vrouwen’ en het feminisme op dezelfde manier te werk kan gaan als hij deed in zijn essaybundel De som van misverstanden. Hij begint dat boek met een autobiografisch essay over zijn leeservaringen als kind, jongen en student omdat die ervaringen zijn literaire en intellectuele ontwikkeling zijn gaan bepalen. Dit inleidende essay was daar op zijn plaats; er is een rechtstreeks verband tussen dat lezen en zijn persoonlijke ontwikkeling. Schrijven over literatuur draait altijd om iemands persoonlijke ondervindingen.
In De vrouw bestaat niet zijn de jeugdervaringen daarentegen helemaal niet op hun plaats. Het is een essay over theorieën, meningen en onderzoekingen over de vrouwen in de maatschappij. Binnen een discussie over een dergelijk maatschappelijk vraagstuk zijn persoonlijke ervaringen slechts van relatief, hoogstens van anekdotisch belang. De ervaringen van Maarten 't Hart zijn helemaal niet typisch, staan nergens model voor en zijn uiterst particulier. Ze zouden heel geschikt zijn voor een persoonlijke ontboezeming over zijn verhouding tot vrouwen - Maarten 't Hart und die Frauen - maar ze hebben geen algemene geldigheid en objectiverende conclusies kunnen er niet aan worden ontleend, zodat ze in een discussie over feminisme slechts een klein rolletje kunnen spelen.
't Harts ervaringen zijn nog niet eens zo extreem, maar stel dat iemand in zijn jeugd alleen maar geslagen is door zijn moeder. Zou hij daar het recht aan kunnen ontlenen om de vrouwen in het algemeen, die iets aan hun lot willen verbeteren, daarin tegen te werken? Zo iemand zou er zich niet mee moeten bemoeien, ongeschikt als hij is geworden om een nuchtere en objectieve kijk te ontwikkelen; zijn geest is vertroebeld. Als hij er zich toch mee wil bemoeien zal hij moeten zorgen boven zijn eigen kleine wereld van macabere ervaringen uit te stijgen, zodat hij in verhoudingen kan denken. Hij moet bereid zijn tot vergelijken en daaruit consequenties trekken. Die consequenties zijn: blijkbaar wordt de soep niet overal zo heet gegeten.
Maarten 't Hart schijnt steeds meer te gaan denken dat zijn particuliere ervaringen voor méér geschikt zijn dan als materiaal voor romans en verhalen. Hij denkt dat ze ook kunnen dienen voor algemene vraagstukken, waarin individuele ervaringen weliswaar belangrijk zijn, maar alleen als materiaal, als een individueel geval waar talloze andere individuele gevallen van andere aard tegenover staan. Door zijn persoonlijke ervaringen als model te beschouwen vertroebelt 't Hart de discussie en doet hij niet veel anders dan het sentimentaliseren van het onderwerp, wat intellectueel bedenkelijke kanten heeft. Zijn autobiografische, altijd wel boeiende uitweidingen relativeert hij nauwelijks en ze zijn geschreven met de langzamerhand gedachteloos tot habitus geworden hoogmoed die denkt dat persoonlijke ervaringen alleen een beleid op sociaal en politiek terrein bepalen. Dat is een enge gedachte, want men moet er niet aan denken dat dit ook op andere terreinen usance wordt.