Heimwee in het laboratorium
De omgekeerde verrekijker-techniek van de reizende Cees Nooteboom
Voorbije Passages door Cees Nooteboom Uitgever: De Arbeiderspers 224 p., f28,50
Hans Keller
De echte reiziger is hij die reist om te reizen. Hij hoeft nergens dringend heen. Er is geen concreet reisdoel waar aan de avonturen of ongemakken van de tocht een eind komt. Van een uiteindelijke aankomst is eigenlijk nooit sprake, wel veelvuldig van vertrek.
Het is oktober en Cees Nooteboom zit in de bus die hem van Tokio naar het 120 kilometer verderop gelegen vliegveld brengt. Hij schrijft: ‘Om de paar minuten klinkt hetzelfde bandje, klieng, klieng, en een passieloze leliestem zegt dat wij op weg zijn naar het vliegveld, wat er daar zal gebeuren, en dat Japan Airlines ons het beste wenst. Dat wil ik ook, het beste, en een goede reis wil ik ook. Ze mag het nog dertig keer zeggen, en dat doet ze ook.’
Wie reist, verdwijnt. Of doet daar tenminste een poging toe. Zoals een illusionist die na een eindeloze sliert kleurige zakdoekjes en altijd dezelfde stoet witte konijnen nu ook zich zelf met een pathetisch gebaar tracht te laten verdwijnen. ‘Ik verdwijn,’ roept hij en omdat hij dat zegt, begeleid met dát gebaar, gebeurt dat ook hoewel hij geen pas uit de schijnwerpers wijkt. Het is het ritueel van de truc, niet het resultaat ervan, waar het volgens de regels van de illusie om gaat. En als het gebaar deskundig en overtuigend wordt gemaakt, dan beleeft de toeschouwer een sensatie die hierop neerkomt: de illusionist is verdwenen - kijk maar, daar staat hij.
Geen applaus maar getroffen bewondering.
Iets dergelijks is er regelmatig met de lezer van Voorbije Passages aan de hand. Met deze lezer tenminste. In dezelfde bus van daarnet ziet Nooteboom bij het verlaten van de stad de zon opgaan. Hij schrijft: ‘Oranjekleurige vlagen, ik schrijf het op en bedenk dat dat dus mijn roeping is in dit leven, een meisje zijn dat in haar dagboek schrijft.’ De verzuchting heeft de vorm en de inhoud van het perfect gemaakte gebaar. Ook de timing ervan, het moment waarop hij wordt geslaakt, is voortreffelijk. De passage komt voor in het slotstuk van de bundel, waarin hij op weg is naar Macao om er onder anderen Slauerhoff te ontmoeten. We zijn Nooteboom dan al op tal van pleisterplaatsen in de wereld - New York, Parijs, Borneo, Thailand, Rome, Navarra - tegengekomen in voortdurend wisselende en al naar gelang de behoefte van de reiziger zelfverkozen gestalten van melancholie, parmantigheid, bonhomie of filosofisch getinte inkeer. Een van Nootebooms afscheidsgebaren in Voorbije Passages - een meisje dat in haar dagboek schrijft - ontleent zijn doeltreffende pathetische gehalte aan het besef van alle vorige vermommingen, waarin de schrijver zich zelf waarnam.
Cees Nooteboom, tekening van Siegried Woldhek
Dat is trouwens een ander aspect van het reizen om het reizen, en tevens een onderdeel van de verdwijn-truc, dat Nooteboom voortreffelijk beoefent: het zich zelf waarnemen. Hij doet dat als het ware door een omgekeerde verrekijker. Het beeld dat hij zo van zich zelf produceert is tegelijkertijd vertrouwd - natuurlijk, want het is niemand anders - en ver weg. Een vertrouwde vreemdeling, die zich zelf vanaf een eigenhandig geschapen afstand waarneemt, in de gaten houdt en zich niet zelden verwonderd afvraagt wat hij daar in de verte in hemelsnaam uitspookt. Het is een vermoedelijk intuïtief ontwikkelde techniek, die is ontstaan uit de noodzaak om de schrijver van reisgezelschap te voorzien waarmee onderhoudend, en desnoods aan een half woord genoeg, zonder plichtplegingen van gedachten kan worden gewisseld. Tevens biedt deze manier van vertellen onuitputtelijke mogelijkheden om de feiten van de reis te rangschikken in de verbeelding óver de reis. Zo krijgen exotische wetenswaardigheden niet alleen een persoonlijke betekenis maar vormen ook herinneringen aan vorige tochten naar andere oorden en associaties die uit het niets lijken te ontstaan natuurlijke reisgezellen. En ten slotte maakt deze ‘omgekeerde-verrekijker-techniek’ het hem mogelijk om op twee plaatsen tegelijk te zijn, te verdwijnen zonder een stap te verzetten, zich zelf in de trein te zien zitten die daar langs raast, de stip te zijn die langzaam over de horizon uit het gezicht - zijn gezicht - verdwijnt. Dat geeft zijn verhalen die kenmerkende milde melancholische toon, die tot mijn verwondering in geen van zijn stukken geforceerd ontstaat. Melancholie is immers een gevaarlijk ingrediënt (‘huil je of sta je uien schoon te maken?’ was in mijn jeugd een gevleugeld woord dat me nu behulpzaam te binnen schiet). Ze verveelt niet, realiseer ik me in tweede instantie, omdat ze niet uit een beschreven incident of een nadrukkelijke overweging ontstaat, maar er
van meet af aan is. Het ene personage, dat de schrijver is, ziet het andere personage, dat de schrijver óók is, vertrekken en samen spreken zij daarover in de gemompelde ‘monologue intérieur’ van het heimwee. Dat is, zoals wij weten, het verlangen om niet hier te zijn maar dáár te zijn.
Dáár - dat is in Voorbije Passages niet alleen New York, Parijs, Borneo, Thailand, Rome of Navarra maar ook een nauwelijks noemenswaardige, misschien nooit eerder opgemerkte plek. In het stuk over een reis door een deel van Borneo schrijft Nooteboom: ‘Landkaarten roepen een behoefte op: wie bewijst dat er daar, op dat merkwaardige plaatsje op dat verre eiland in dat andere werelddeel, echt mensen wonen, wie bewijst dat het bestaat? Waarom zou de Time-Life Atlas niet een geniale leugen zijn?’ Een zin eerder spreekt hij over zich zelf als ‘een controleur van de werkelijkheid’ en een alinea later als ‘dat merkwaardige, met sentimenten en observatievermogen geladen ding dat ik mijzelf noem...’