Geen enkel spoor van zilver
De thuiskomst van A. Alberts in het lege noorden
Maar geel en glanzend blijft het goud door A. Alberts Uitgever: Van Oorschot, 70 p., f15,90
Frans de Rover
Het maakt geen overtuigende indruk een recensie te beginnen met wat ik langzamerhand ervaar als een clichématige karakteristiek, maar ik ontkom er niet aan: Alberts is de meest zwijgende auteur in onze naoorlogse letterkunde. Zijn kleine oeuvre is in de dertig jaar van zijn schrijverschap (Alberts debuteerde in 1952 met de verhalenbundel De eilanden) van een bijzondere eenheid en herkenbaarheid geworden, vooral door zijn stilistisch vermogen. Iedere publikatie roept steeds weer verwondering op over de zo ver doorgevoerde taalversobering: ieder woord lijkt overwogen; ieder verbaal pathos wordt resoluut geweerd.
Met dit taalgebruik lijkt Alberts de grenzen van literaire ‘depersonalisatie’ te willen aftasten: van de verhaalfiguren en de situaties waarin zij handelen ontstaat vaak niet meer dan een skelet, een transparant plaatje dat door de suggestie van wat er niet staat tot op grote hoogte voor de lezer invulbaar is geworden. En dat heeft weer tot gevolg dat een lezer die ontvankelijk is voor Alberts' thematiek ‘zijn’ ingevulde plaatje: zijn interpretatie, een hoog werkelijkheidsgehalte zal toekennen.
Alberts' thematiek heeft in de loop der jaren nauwelijks wijziging ondergaan; ook op dat punt is zijn oeuvre van een grote consistentie. Steeds is het romantisch levensgevoel, uitgedrukt in het conflict van het individu met de samenleving (de collectiviteit), in de strijd van één tegen allen, dominant. Zijn verhaalpersonages zijn eenlingen, mensen met een vaag verlangen naar ‘elders’, die op zoek zijn naar de rust van het isolement en de loutering van de eenzaamheid. Zij kennen de onrust en de tragiek van de eeuwige zwerver. Treffend heeft Alberts dit mensentype gekarakteriseerd met het beeld van ‘de zeeman’: ‘een mooi beroep, maar elke keer als ze van daarginds terugkomen, hebben ze iets achtergelaten. Niet verloren, maar achtergelaten. En op het eind zijn ze niet zoveel meer dan een leeg mens, die zich alleen nog maar afvraagt wat er van hem nog achter die horizon bestaat’ (in: De honden jagen niet meer, 1979). ‘Daarginds’, ‘achter die horizon’: voor Alberts heeft dat te maken met ‘Het Noorden’. Al in het openingsverhaal ‘Groen’ uit het debuut De eilanden, gesitueerd in de gordel van smaragd, verzucht de hoofdpersoon over de vier windstreken: ‘Het Noorden, het onbekende, waar ik naar uitzie, dat hoort erbij.’ En langzamerhand krijgt het aanvankelijk alleen geografisch-intrigerende Noorden een steeds symbolischer betekenislading, juist door de gevreesde onbereikbaarheid en ondoordringbaarheid van het daar gelegen bos: ‘het beeld van mijn Noorderbos. Dat is en blijft een sprookjeskasteel, waarvan de ingangen zijn dichtgegroeid (...) Het licht is scherp, dat merk ik anders zo niet, in het bos. Ik loop door, ik weet dat ik terugmoet, dat ik nog niet kan blijven, voorgoed, maar even, even nog, als een kind voor het slapen gaan. Ik ga op een steen
zitten. Waar heb ik dit toch meer gezien, denk ik.’ Ruim vijfentwintig jaar later opent de ‘zeevaartroman’ De honden jagen niet meer met een korte beschrijving van een troep jagende honden in noordelijke richting. ‘Eindelijk was in het noorden witter licht te zien. Witter licht dan het groene licht van de hemel van bladeren.’
A. Alberts, tekening van Siegfried Woldhek
Het is het einde van de jacht. Alberts lijkt in zijn nieuwe novelle Maar geel en glanzend blijft het goud, ‘thuisgekomen’. Hij schrijft een sprookjesachtig verhaal over de ultieme tocht van zijn personage naar het meest noordelijke punt waar een (imaginaire?) goudschat verborgen ligt; hij situeert het verhaal in de heldere vrieskou van het Deense eiland Seeland. Het symbool heeft zijn plaats op de wereldkaart gekregen. Maar zoals Alberts aan begrippen vaak meerdere betekenissen meegeeft, zo moet ik zeggen: dit hoogtepunt van het oeuvre is niet het hoogtepunt van het oeuvre: de geografisch hoogste plaats, waar vele wegen uit eerder werk zo consequent naar toe hebben geleid, valt niet samen met de literair hoogste plaats die dit verhaal verdiend had wanneer het het oeuvre goudglanzend had gekroond. Zowel de stijl als de inhoud zijn nu debet aan mijn oordeel.