Zelfverzekerdheid
Hoewel depressies niet aan hem voorbijgingen, werd Russell niet gekweld door fundamentele twijfels over zijn maatschappelijke functie als moralist. Wittgenstein daarentegen werd continu achtervolgd door gedachten van nutteloosheid. Daarom bleef de ene zijn leven lang, gesteund door zijn aristocratische zelfverzekerdheid, aan zich zelf gelijk, een schrijver, de zweep van het collectieve geweten - terwijl de ander, zich zelf uitvezelend, opgejaagd het ene beroep voor het andere inruilde. Nadat Wittgenstein achtereenvolgens onderwijzer, architect, tuinman en vakfilosoof was geweest, overwoog hij in 1936 zijn professoraat op te geven en medicijnen te gaan studeren.
Ook ten aanzien van de ethiek was hun houding sterk uiteenlopend. De schrijver van het cryptisch aforisme Ethik und Aesthetik sind Eins kon niet anders dan zijn hoogstaande zedelijke opvattingen op ieder moment van zijn leven compromisloos in de praktijk omzetten. Russell echter, met het aplomb en de panache van de bevrijde denker, stond pal in de wisseling der tijden, had een vanzelfsprekende maar plooibare eerlijkheid over zich, en genoot van het gestoelte des aanziens - zonder daarom zich zelf te heroïseren dan wel te onderschatten. Onstelpbaar vloeiden elegante, uiterst leesbare essays over modieuze ethische kwesties uit zijn pen. In vergelijking met deze scherpslijper van het redelijke denken lijkt Wittgenstein een filosofische woelrat die zijn tot het aforisme geneigde, hortende schrijfkramp als een moeizaam stamelen moet hebben ervaren.
Russell was, hoewel als edelman behorend tot de intellectuele en sociale crème de la crème van de natie, een democraat in hart en nieren en een libertair socialist met radicale ideeën over de brandende politieke kwesties van zijn (en onze) tijd. Het rigoureuze pacifisme dat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog aanhing maakte, toen de fascistische dreiging in de jaren dertig toenam, plaats voor een meer genuanceerde kijk op oorlog en vrede. Wittgenstein, in zijn jeugd een moedig officier in het Oostenrijkse leger, ontwikkelde na het debâcle van 1918 onduidelijk politieke opvattingen. Zijn maatschappelijke denkbeelden kwamen feitelijk nooit geheel tot rijpheid. Zijn voorkeur ging uit naar een autoritaire aanpak omdat dergelijke regimes, zo dacht hij, het klassen-onderscheid kunnen afschaffen en de bevolking tot daden aanzetten; het ergste wat een maatschappij kon gebeuren was dat de massa's geen vast werk meer zouden vinden. Dat verklaart zijn belangstelling, in de jaren dertig, voor de Sovjetunie en zijn uitspraak, ten overstaan van Drury, dat tirannie hem niet met verontwaardiging vervulde. Toch was hij volslagen antifascistisch. Zijn conservatisme kon onmogelijk vrede hebben met het makke socialisme van West-Europa dat allang zijn strijdbaarheid en zijn Tatendrang vaarwel had gezegd.
Alle hemelsbrede verschillen tussen beide filosofen ten spijt, men kan af en toe twijfelen aan het geestelijk vaderschap van sommige uitspraken. ‘Ik ben altijd van mening geweest dat niemand achtenswaardig kan zijn zonder slecht te zijn, maar mijn zedelijk gevoel was zo afgestompt dat ik niet zag in welk opzicht ik had gezondigd.’ Wie schreef deze met zondigheid en andere slechtheid dreigende zin? Niet de van schuld en onwaardigheid bezeten Wittgenstein maar de geestelijk oergezonde Russell!
Het boek dat Rush Rhees heeft samengesteld, pretendeert niet enig thema uit Wittgensteins filosofie te verduidelijken. Ook Ronald Clarks werkje ambieert niet de zoveelste inleiding tot Russells denken te zijn. Wel werpen beide publikaties een licht op de mens - het complexe individu dat Wittgenstein was en de redelijk doorzichtige persoonlijkheid van Russell. Clark vertelt beknopt, accuraat, sober, betrouwbaar en helder; zijn tekst is verlucht met 105 boeiende foto's en documenten. Clark bezit het geheim om in korte, krachtige zinnen het essentiële te zeggen. Zo heeft hij het over Russells ‘facility for writing immaculate prose, at high speed, on any required subject’, een zin die men onmogelijk zonder kwaliteitsverlies kan vertalen.
Rhees eigen bijdrage tot zijn verzameling getuigenissen mag dan weinig indrukwekkend zijn en zelfs enige irritatie opwekken, met name de uitvoerige gesprekken met Drury en F.R. Leavis' Memories of Wittgenstein vormen een meer dan voldoende reden om kennis te nemen van deze Personal Recollections. ‘De gesprekken met Wittgenstein waren even onrustwekkend als de geschriften van Pascal dat voor diens lezers zijn; indien Wittgensteins werk niet dezelfde onrust teweegbrengt dan wordt het verkeerd begrepen,’ aldus Drury. In een tijd zonder grote filosofen, de onze, is het niet overbodig zich vertrouwd te maken met de twee personages die het denken en het geweten van de twintigste eeuw in het Westen in aanzienlijke mate vorm hebben gegeven. Hun levensloop, meningen, vriendschappen en passies vertonen voor wie nauwlettend toekijkt een samenhang met hun filosofische ontwikkeling. De kennismaking met de mens kan dus leiden tot een beter begrip van diens technische, wijsgerige problematiek. Zowel Bertrand Russell and his world als Ludwig Wittgenstein, Personal Recollections fungeren hier als interessante gidsen.
■