Een stukje ijzerdraad
Leo van Aken, tekening Jaap Nieuwenhuis
Jitske schopte haar schoenen uit en sprong boven op haar bed. Vanonder het hoofdkussen haalde ze een boek tevoorschijn en begon er in te lezen. Allistor Harris in het wilde westen. Dat was andere koek dan de gortdroge verhalen die ze op school geregeld te lezen kreeg.
Het gebeurde vaak genoeg dat ze op de helft van zo'n verhaal de afloop al wist. Daar was bij Allistor Harris geen enkele kans op. Die zorgde voor de ene verrassing na de andere. Slim was hij ook. Hij had soms ideeën waar je zelf nooit op zou komen. En zijn vriend en trouwe helper, de indiaan Vlugge Eekhoorn, kon je ook best om een boodschap sturen. Daarbij genoot ze gewoon van zinnen als: ‘Daar zit jij en hier zit ik en de grote grijze wolf heeft er met blijdschap om gehuild.’ Zelf zou ze ook wel zulke taal willen gebruiken. Ze zag het al voor zich.
Als ze bij voorbeeld na moest blijven bij meester Dix, die in hun klas de geschiedenislessen verzorgde. Ze kon soms helemaal niet met hem overweg. En hij niet met haar. Als zij dan na schooltijd aan weer eens een extra lesje bezig was en hij achter zijn bureau schriften zat na te kijken zou ze zomaar ineens moeten kunnen zeggen: ‘Dat ik hier zit en u daar, de grote grijze wolf zal er vast en zeker niet van blijdschap om huilen.’
Ze schudde haar hoofd terwijl ze verder las. 't Was aardig bedacht maar de man zou het helemaal niet begrijpen. Door het maken van zulk soort opmerkingen liep je alleen maar het risico nog meer werk aan je broek te krijgen. Beneden rinkelde de telefoon. Het was voor haar. Aan de andere kant hoorde ze de opgewonden stem van Nanon.
‘Ik zal het je zo kort mogelijk vertellen,’ zei ze. ‘Je weet dat ik met Jolanda en Marianne na schooltijd nog wat werk af moest maken.’ Jitske herinnerde zich hun gegiebel tijdens het werken in het documentatiecentrum en knikte. ‘Toen we het af hadden gingen we gelijk met meester de deur uit. Hij sloot de school niet af omdat de fiets van juf de Korte er nog stond. Waren we de Schoolstraat al bijna uit, kwamen we erachter dat we onze aardrijkskundeopdrachten waren vergeten. Wij terug. Moest Jolanda nog naar de wc. Affijn, wij wachten daar in die lege school hè? Ziet Marianne opeens een stuk ijzerdraad liggen.’ Nanon begon te lachen.
‘Wat denk je dat ze er mee deed?’ Jitske haalde haar schouders op. ‘Ze liep er stilletjes mee naar de toiletten en wikkelde het stevig om de deurknop van het toilet waarachter Jolanda zat en bond het vast aan de deurknop van het toilet ernaast,’ zei Nanon. ‘Kon ze er mooi niet meer uit.’ Jitske lachte. ‘Tenminste, we dachten dat ze er mooi niet meer uit kon,’ vervolgde Nanon, ‘want toen we aan het eind van de Boslaan waren, en eigenlijk al weer terug wilden gaan om haar te bevrijden, kwam Jolanda ons achterop. Marianne begreep er niets van, want ze dacht dat ze toch heel duidelijk geschuifel van voeten gehoord had achter de deur waaraan ze dat draad had vastgebonden. Uit wat Jolande vertelde bleek, dat ze op een heel ander toilet had gezeten. Nu denken wij, ze was buiten ons de enige verder op school, dat we...’ Ze schoot in de lach. ‘...Juf de Korte op het toilet hebben opgesloten,’ vulde Jitske aan. Aan de andere kant van de lijn klonk nu alleen maar een zenuwachtig gegiechel.
‘Ja, inderdaad,’ zei Nanon, ‘want zojuist ben ik nog even langs school gegaan en haar fiets staat er nog. Dat is niet normaal.’ ‘Nee,’ viel Jitske haar in de rede, ‘ze is altijd als een van de eersten weg.’ Jitske keek op haar horloge. Half drie. Om kwart over twaalf ging de school 's woensdags altijd uit. ‘Nu kun je er om lachen,’ ging Nanon verder, ‘en dat doen we dan ook wel,’ ze schoot weer in de lach, ‘maar we moeten er wel iets aan doen. Je kan dat mens niet op dat toilet laten zitten tot vanavond de schoonmakers komen.’ Jitske dacht aan de vervelende opmerkingen die juf de Korte zo nu en dan over haar maakte en was het voor een enkel moment niet helemaal met Nanon eens. ‘Wij durven er niet heen,’ zei Nanon. ‘Ik bedoel, ze herkent vast onze stemmen als een van ons haar nu gaat bevrijden. Ze moet ons namelijk hebben horen praten toen we in die lege school waren en zij op dat toilet zat. Zou jij naar school willen gaan? Zogenaamd je aardrijkskundewerk ophalen of zo? Als ze iemand hoort roept ze wel om hulp. Kom jij in een goed blaadje bij haar te staan en zijn wij er vanaf.’ Voor dat goede blaadje voelde Jitske wel wat en ze spraken af elkaar over een half uurtje bij de schoenwinkel in de Kaaskadestraat te zien. Daar kon Jitske dan verslag uitbrengen.
Inderdaad stond de fiets van juf de Korte nog bij de school toen Jitske er aankwam. Vreemd was het door een lege school te dwalen. Haar voetstappen weerklonken hol in de stenen gang. Dat moest voor juf de Korte te horen zijn. Ieder moment verwachtte ze dan ook hulpgeroep vanuit de toiletten. Ze was nu al bij haar eigen klaslokaal, maar meer dat het gedrup van de kraan in het fonteintje was er niet te horen. Uit haar kast pakte ze een paar werkschriften, draaide de kraan van het fonteintje goed dicht en liep vandaar naar de toiletten. ‘Ze kan flauwgevallen zijn, juf de Korte,’ bedacht Jitske. Daarom wikkelde ze vlug het draad van de deurknoppen af. Met een ruk trok ze beide toiletdeuren open. Leeg. Verbaasd staarde ze naar de glimmende toiletpotten. Toen liep ze gehaast naar de uitgang. Bij het handenarbeidlokaal botste ze bijna tegen juf de Korte op.
‘Iets vergeten zeker?’ vroeg die vriendelijk. Jitske stak als antwoord haar werkschriften omhoog. ‘Heb je geluk dat ik juist deze dag heb uitgekozen om de handwerkkasten op te ruimen. Dat moet wel eens gebeuren hè, zo één à twee keer per iaar.’ Jitske knikte.