Onhelder
‘Soms is het zo stil. Het geeft niet of er geluiden zijn. Er “is” geluid. Maar er is ook “stilte”: van binnen uit. Het geeft niet of het stil is. Het “is” stil. “Stilte” (terwijl er geluiden zijn). En tegelijk “licht”. Is het licht omdat het stil is? Het geeft niet.’ En zo gaat het maar door, de cursus zowel als de reclame. ‘Een heldere nacht, en je leest ze. (Luisterend.) Je bladert: slaat snel om of traag, en wacht. (Ziende.) Slaat terug.
Van het werk van de Griekse dichteres Sappho (ca. 600 v. Chr.) zijn op één gedicht na slechts fragmenten overgeleverd. Zo'n brokstuk volgt hier in twee vertalingen: van de classicus J.D. Meerwaldt (uit de bundel Vormaspecten, 1958), en van de classicus Herman Gorter, uit de Liedjes.
‘Zo als een appel zoet bloos-kleurt aan het eind van zijn takje,
Uiter aan uiterste tak en van plukkeren al er vergeten -
Neen, neen, niet er vergeten, maar hoger hij hing dan zij reikten...’
‘Zooals één roode appel, in 't hoogst van den groenenden boomgaard
Bloost in de bladeren, hem vergaten de appelplukkers! -
Neen, zij vergaten hem niet, zij konden hem niet bereiken’
Slaat traag om en wacht weer. (Lang.) Wacht traag: ziet het. Slaat om: nog meer!’ En zo gaat het maar door: slechte cursus, anti-reclame. Het is mij veel te impressionistisch, wazig, mooischrijverij waar niemand bij gebaat is, Gorter noch Groot, laat staan de lezers die aangespoord moeten worden. Het heeft er veel van weg dat hier de aloude vergissing weer eens begaan wordt dat je over poëzie liefst op poëtische wijze hoort te schrijven. Groot eindigt tenminste zo: ‘En ik maak me los van het hek. De avond loopt in paarden om me heen zodat voor mij het moment gekomen is. Geen mensen. Enkel veld. Alleen de dauw. (De duinen, dauw.)... Stilstaande wolken boven de verte glijden onzichtbaar in de juiste stand, het zo lang brandende bijna luwend, en bijna vrijwel zover - het moment (waartoe beschikt), het feit (voldongen): mysterieuze diepe schok dat ik me verwonderd verenig. (Heiloo-Egmond aan den Hoef, een zijweg, met gezicht naar zee, vroeg voorjaar '76).’ De lezer wordt daar in elk geval dit van wijzer: de auteur woont uitzonderlijk mooi.
Het kan best verhelderend werken, een literaire tekst te vergelijken met een schilderij, een muziekstuk, of wat dan ook - maar niets dan ellende bij de ‘cursisten’ valt te verwachten wanneer de keuze wordt open gelaten tussen Bach, Frescobaldi, Webern, Messiaen, Monteverdi, The Eagles, een ballet van Van Dantzig, stillevens van Adriaen Coorte, het werk van William Blake, een Japanse film, Strauss, Petrarca, Shelley, Keats, Sappho, Adelbert Stifter, Handke, terwijl de docent zich ten overvloede nog uitput in begrippen die aan het toneel en de film zijn ontleend.
Daarin wreekt zich de ondeskundigheid van de leraar, die goochelt met ‘metaforen’ en ‘symbolen’ zonder precies te weten wat dat zijn, die op een enkele, ruim gezette pagina het denken over literatuur van Plato tot heden wil samenvatten, en dus fout op fout stapelt, die elementaire begrippen uit de algemene taalwetenschap niet beheerst, Roman Jakobson nooit of slecht gelezen heeft - die, kortom, in het eerste hoofdstuk, Letters, al de ene banaliteit na de andere uitkraamt. En in zijn voorwoord dan reeds het symbolisme, de stroming die voor de moderne poëzie én voor Gorter van het grootste belang is, heeft bestempeld als ‘een truc om een tekst te lezen of schrijven als een cryptogram’.
Een slechte leraar dus: je kunt niet zeggen ‘eigenlijk is een gedeelte van Gorter onze Mallarmé’, én het symbolisme verketteren, of je moet rekenen op cursisten die je gaan tegenspreken. U weet niet wat het symbolisme is, meneer Groot. U hebt dat over Mallarmé ook maar ergens gelezen. U probeert ons te imponeren met uw impressies, u bent een honderd jaar vertraagde epigoon van Tachtig.
Ik zou die cursisten geen ongelijk kunnen geven: les en leerstof zijn krakkemikkig, de verteltrant deugt al evenmin als het laconieke vooroordeel in de schoolboeken. En daarenboven geldt: deze Gortergoeroe heeft de mysticus gemist. Het schort hem aan zicht op het werk dat hij goedbedoeld aanprijst, maar waarvan hij de finesses niet begrijpt, of niet onder woorden weet te brengen.
Dat Gorters tekst er in de openbaarheid weer is, stemt tot dankbaarheid. Wat een onbescheiden filoloog daarbij wil aantekenen, doet dan niet ter zake.