Het spiegeltafereel
Els Pelgrom, tekening The Tjong Khing
Rogier moet binnenkort naar het ziekenhuis. Hij moet geopereerd worden aan zijn piemel, omdat hij moeite heeft met plassen. Het is wel niet zo'n ernstige operatie, maar hij ziet er toch tegenop.
Verder is Rogier iemand die altijd een paar poppetjes en beestjes bij zich draagt in zijn jaszak. Hij voert er altijd hele gesprekken mee.
Bijna elke zondag ging Rogier met zijn vader naar zijn Opa, die sinds een jaar weduwnaar was. Na de dood van Oma was Opa in een klein huisje gaan wonen, dicht bij het Rijksmuseum. Voordat ze op weg gingen, stak Rogier Harold de Zeeman in zijn zak. Er zat een rond gaatje naast Harolds mond, tussen zijn wang en zijn kin. Door dat gaatje kon hij rookwolkjes uitblazen als je er een brandend sigaretje in stak. Niet een gewone sigaret - er bestonden kleine witte stokjes met een of ander vreemd spul erop, die daar speciaal voor gemaakt waren. Vroeger had Rogier er een paar gehad, maar die waren al heel lang op. En zo had Harold alleen dat gat nog in zijn gezicht. Het leek of hij altijd grijnsde, op een wat verlegen manier. Rogier hield ervan onder het lopen iets in zijn hand te houden, lekker warm in zijn jaszak. Opa had de koffie al klaar. De vuile bruine pot, die vroeger, toen Oma nog leefde, wit was geweest, stond achterop de kachel. Daarnaast een pannetje met warme melk met een dik rimpelig vel erop.
‘Zo, daar zijn we dan,’ zei Opa. Ze trokken hun jassen uit en legden die op het bed. ‘Nou, vooruit, vertel eens wat. Ga toch zitten. Even koppies pakken, en suiker, en cacao. Jij krijgt chocola, want van koffie krijg je rood haar en schelen zijn de mooisten niet. Jullie hebben ook niet veel te vertellen, zeg. De hele week heb ik geen mens gezien. Ik zit hier maar en wie komt er in? Geen één.’
Opa's hele huis bestond uit één kamer. Achter de kast stond een bed, en er was een muurtje gemaakt om een keukenhoekje af te schermen. De kamer was zo vol, dat Rogier zich altijd opeens veel groter voelde als hij daar binnenkwam. Bijna alsof hij in het hol van een dwerg was terechtgekomen. Gelukkig was Opa zelf maar een kleine man.
Aan alle wanden van de kamer hingen schilderijen en foto's en uitgeknipte prenten. En overal lagen of stonden interessante dingen. Op de vensterbank lag de grote roze kinkhoorn. Als je hem tegen je oor hield hoorde je de zee. En Oma's naaikistje stond er, met het geheime vak erin. Daar had Oma haar liefdesbrieven in bewaard, beweerde Opa. Daarnaast lag de verrekijker. Het huis aan de overkant kwam heel dichtbij, als je erdoor keek. De stenen leken grote bruine broden. Opa en vader zaten te praten. Rogier luisterde niet naar ze. Hij haalde een boek uit de kast en legde het voor zich op de tafel. Hij had dat boek al vaak bekeken. Het was een oud boek, er stonden foto's van Afrika in. Je kon erop zien hoe het vroeger in Afrika was geweest. Hij liet Harold de Zeeman, tussen zijn duim en wijsvinger door, meekijken. Harold hield ervan naar platen van verre landen te kijken. Ze keken heel lang naar een brede rivier met langs de oever ondoordringbaar dicht oerwoud. Alles had een bruine kleur. De kleur van koffie met melk.
‘Kijk, op zo'n rivier heb ik nog eens gevaren,’ zei Harold. ‘In het hart van Afrika. Met zo'n krakkemikkige raderboot, dat is een boot met een wiel opzij dat het water wegschept. Het heeft niks met radar te maken.’ ‘Weet ik wel,’ zei Rogier. Een tijdlang zaten ze naar de bruine rivier te kijken. Toen vroeg Rogier: ‘Gebeurde er nog wat leuks onderweg? Kaaimannen, of zo?’
‘Pffff!’ deed Harold. ‘Het is maar wat je leuk blieft te noemen. Daar, achter die struiken, zaten leden van een oorlogszuchtige stam naar ons te loeren. Wij konden ze niet zien, maar we wisten dat ze er waren. Het schip kwam langzaam vooruit, en zij kropen met ons mee. Toen, in een bocht, gebeurde het. In het midden van de rivier lagen een paar eilandjes, en om niet aan de grond te lopen moesten we dicht langs de oever varen. Een regen van pijlen werd op ons afgeschoten. Ze boorden zich in de planken van het dek.
Iedereen zocht dekking, alleen de stuurman niet. Die brave kerel wilde het stuurwiel niet loslaten. Ze hadden in die streek de gewoonte hun pijlpunten met vergif in
Vervolg op pagina 61