‘Slaan ze de trom, Koos, zijn het de kabouters
die weer een optocht houden door de straat?
Ziet de politie hen dan niet, die stouters?’
Geef mij vannacht - dat ik mij niet verraad -
voor deze schande weer een nieuwe leugen
kind, god, nog kan deugen!
Het gedicht wordt al een stuk duidelijker als je begrijpt dat die vogels met hun stalen stem vliegtuigen zijn. In de tijd waar dit gedicht over gaat, was er een heel populair liedje met dezelfde beeldspraak ‘vogels’ voor ‘vliegtuigen’:
There'll be blue birds over
The white cliffs of Dover
Die blauwe vogels, die over de witte krijtrotsen van Dover naar huis vliegen, zijn vliegtuigen, op de weg terug van hun gevaarlijke opdracht.
Koos is met zijn zoontje op de trap gaan zitten, de veiligste plaats voor wie geen kelder had. (Of misschien is het wel de keldertrap.) Het kind is ‘slaapzwaar’, en iedere ouder weet hoe zwaar een kind kan zijn als het slaap heeft. Zijn vader maakt hem van alles wijs, bij voorbeeld dat ze niet wakker zijn, maar samen dromen. Je kunt je afvragen waarom de vader bang is voor die Engelse of Amerikaanse bommenwerpers: het waren toch onze vrienden? Dat neemt niet weg dat er heel wat van hun bommen op Nederland zijn gevallen. Soms omdat die in luchtgevechten moesten worden losgelaten. Vaak ook omdat de geallieerden Nederlandse fabrieken bombaardeerden die werkten voor de Duitse oorlogsindustrie. En dan vielen er ook slachtoffers in de omgeving van die fabrieken.
Wat is nu precies ‘deze schande’ in de op een na laatste regel van het gedicht? Dat de vader liegt? Nee, want het zijn toch echt wel leugens om bestwil. Of is de oorlog een schande? Of zijn het de bombardementen op de Duitse steden? Dat laatste is niet waarschijnlijk, want het gooien van bommen op de burgerbevolking in Duitsland werd in die tijd door verreweg de meeste Nederlanders niet als een schande ervaren. Het was hun verdiende loon, vond men. Zo vergeleek de dichter J.C. Bloem de geallieerde vliegers met engelen der gerechtigheid, en het geluid van hun vliegtuigen noemde hij ‘'t ruischen der vrijheid’. Zelf weet ik nog goed dat ik op een nacht voor het raam stond, met mijn ouders en de buurman en de buurvrouw. We zagen een hele gloed aan de hemel, dat was de Duitse stad Münster, die in brand stond. En het was net of we de Duitsers vanuit de verte stonden uit te lachen: net goed, jullie eigen schuld. Toen mijn vader een aantal jaren na de bevrijding weer eens in die stad kwam, die nog een en al ruïne was, toen verging hem het lachen wel.
Behalve de woorden ‘deze schande’ vind ik het gedicht volkomen begrijpelijk, terwijl jullie er misschien niks van gesnapt hadden, als ik het niet had uitgelegd. Dat komt omdat ik de omstandigheden ken waarin het zich afspeelt, en jullie gelukkig niet.