Jonge, mooie vrouw
Met kramp in de kuiten blaas ik even uit van die moordende ronde (storm en regen). Al die mensen van papiermaché, en dan heb ik het nog niet eens over de tussen hen gevoerde conversaties. Alles laat zich raden na de eerste bladzij. Zoals alles in dit werkje overbodige kletspraat en adjectieven-kakkerij is.
Betekent collectieve propaganda dat je in Godsnaam met een hoofdletter schrijft? Betekent het dat je lezers een hoofdpersonage voorfietst dat overdenkt: ‘Wie of wat God ook was, er moest iets zijn dat wilde dat hij dit kind achter op zijn fiets, dat zich bijna wanhopig aan hem vastklemde, zou redden - dat hij zijn eigen kleine meisjes zou redden (...) En zijn jonge, mooie vrouw met de troost van haar armen en haar mond en haar strelende handen en zoekende lippen - beschermend omhelzend hun kinderen met hun hoge, altijd vragende stemmen’.
Op adem gekomen bij de fietsenmaker, dan nu het laatste rukje, zonder licht in storm en regen. De half-idiote feldwebels laten zich gelukkig door de pientere Roosje om de tuin leiden en zo komen we weer veilig thuis bij de jonge, mooie vrouw. Roosje snelt haar in de armen. ‘Zo bleef zij staan, zich vastklemmend aan zijn vrouw, die haar zachtjes heen en weer wiegde en hem aanzag over het kind heen met grote, weemoedige terderheid.’
Zo blijft ook deze, in donker nauwsluitende broek en smetteloos sneeuwwit overhemd zonder koperen knoopje gestoken, 1 meter 80 lange lezer staan, met machteloze stomheid geslagen. Zijn zacht-weemoedige blauwgrijze ogen, in het baardloze, door het meedogenloze leven scherp getekende gelaat, zijn glanzend-vochtig geworden. Van schaamte. Op ethische gronden.