Een lange winter aan zee
Roland Holst en Mosheuvels gewetensvolle willekeur
Een roosvenster Aantekeningen bij ‘Een winter aan zee’ van A. Roland Holst door L.M. Mosheuvel Uitgever: Wolters-Noordhoff/Bouma's Boekhuis, 288 p., f 50,-
Rein Bloem
Het woord vooraf bij het proefschrift van L.M. Mosheuvel over Een winter aan zee aan A. Roland Holst is een van de eigenaardigste teksten op wetenschappelijk vlak die er bestaan. De onderzoeker omschrijft zijn doelstelling als: ‘lezers behulpzaam zijn bij het verstaan van een waardevolle en moeilijke tekst’ en beschouwt zijn uitkomst zelf als een moeilijk leesbaar boek dat gekenmerkt wordt door ‘vormloosheid’. Op de vraag: welke vorm kan een publikatie hebben die grotendeels bestaat uit aantekeningen bij drieënzestig gedichten, moet hij antwoorden: ‘dit geheim is mij niet geopenbaard’.
Ik ben wel ontvankelijk voor de teleurstelling en de zelfspot die uit dit antwoord spreekt en zeker voor de gewetensvolle aandacht waarmee Mosheuvel jarenlang gestudeerd heeft op zijn tekst, maar ik vraag me af welke lezer daarmee gediend is. Het boek blijkt niet geschreven te zijn voor gewone poëzielezers, want ‘de tekst bevat geen afkortingen waarvan moet worden verwacht dat ze onbekend zijn onder vakgenoten’. De lezer als vakgenoot... die inkrimping van de doelgroep maakt van het boek een geleerd onderonsje, dat hier onbesproken zou moeten blijven, als niet elke poging tot ontsluiting van een ontoegankelijke tekst de moeite waard zou zijn.
Wat is er eigenlijk zo moeilijk in Een winter aan zee?
Mosheuvel noemt in zijn inleiding vier oorzaken: De samenhang (bevat de bundel één gedicht van drieënzestig strofen of drieënzestig gedichten?), de zinsbouw, de gecomprimeerde formulering (‘verbale betonblokjes’) en het wereldbeeld van Roland Holst. Hoe zijn nu die moeilijkheden, die trouwens niet allemaal op hetzelfde vlak liggen, op te lossen? Je zou de lezer behulpzaam kunnen zijn door de ingewikkelde zinnen uit te leggen, de sleutelwoorden te inventariseren en ze in het kader van het werk van A. Roland Holst tot Een winter aan zee te plaatsen en daaruit ook het wereldbeeld, zijn ideeën af te leiden. In die samenhang bevond zich de Roland Holst-lezer van toen (1937) en binnen dat raam keek hij vreemd op van de eerst in tijdschriften verschijnende achtregelige, bondige gedichten van de wijdlopige dichter tot dusver. En dat bleken niet incidentele kortsluitingen te zijn, er kwamen liefst drieënzestig van die achtjes in één bundel terecht en niet één andere vorm daarin. Dat moet ongewoon en dus moeilijk gevonden zijn, maar voor een lezer van nu - zegt Mosheuvel terecht - geldt die moeilijkheid niet, omdat hij meer afstand en overzicht heeft. Overzicht waarvan? De lezer van nu kan op zijn minst een notie hebben van het geheel van Roland Holsts werk en van Een winter aan zee daar binnen. De thema's en motieven zijn hem niet onbekend en dat is het eigenaardige taalgebruik van de dichter (diens idiolect, zoals dat heet) ook niet.
A. Roland Holst, tekening van Siegfried Woldhek
Uitgaande van dat, eventueel vaag voor de geest staande, geheel zou je kunnen ingaan op de titel, de suggestie van verhaal daarin (een tijds- en een plaatsbepaling die samen niet veel goeds voorspellen), op de belichaming van dat verhaal in personen en hun rolverdeling, op de atmosferische, symbolische omstandigheden (storm, kou), op het verhaalproces van introductie tot en met afloop.
Het kost helemaal niet zoveel moeite om lezers op die manier overzichtelijk in Een winter aan zee in te leiden. met bij voorbeeld de tekst op het Nationale Monument op de Dam of met die op de Doelen om mee te beginnen, kom je heel ver, is de ervaring van elke avontuurlijke leraar op de middelbare school.
Het wordt pas moeilijk als je precies wilt weten wat er staat, als je zin na zin en woord na woord de betekenismogelijkheden nagaat om ze vast te leggen. Goed lezen, beter lezen, doorlezen, herlezen... dat loont allemaal de moeite, maar of lezers er echt mee gediend zijn?