| |
| |
| |
Regeren met hamer, haat en rancune
De eerste twee complete biografieën over voorzitter Mao
Mao A Biography door Ross Terrill Uitgever: Harper & Row, New York, 481 p., f 49,90
Mao The People's Emperor door Dick Wilson Uitgever: Hutchinson, 480 p., f 56,50 Importeur: Keesing Boeken
Bart Tromp
Volgens een algemeen geaccepteerde dooddoener is Mao Zedong de Lenin én Stalin van de Chinese revolutie geweest. In zijn biografie gaat Ross Terrill nog een stapje verder: hij meent dat Mao ook nog eens de Marx van China was. Ook dat is - een beetje - waar. Toch maakt zowel de biografie van Terrill als die van Dick Wilson vóór alles duidelijk dat dergelijke vergelijkingen maar een heel beperkte geldigheid bezitten, en dus eerder misleiden dan verhelderen.
Als er dan zo nodig vergeleken moet worden, dan is de meest voor de hand liggende vergelijking toch om Mao met grote keizers uit de Chinese geschiedenis te vergelijken, bij voorkeur met stichters van dynastieën als de eerste Han-keizer of met Qin Shi huang, die de Grote Muur bouwde, China voor het eerste verenigde, en een waar schrikbewind voerde met de beperkte middelen die hem daarvoor, twee eeuwen voor het begin van de christelijke jaartelling, ter beschikking stonden.
Zo'n vergelijking is alleen al op zijn plaats door het feit dat ze zowel door Mao zelf als door de Chinese bevolking nadrukkelijk is gemaakt. Mao vergeleek zich, vooral tegen het eind van zijn leven graag met de Qinkeizer, die traditioneel als een ware despoot wordt afgeschilderd, met name vanwege zijn boekverbrandingen en het levend laten begraven van intellectuelen. De parallel met bij voorbeeld de Culturele Revolutie ligt voor de hand. Mao: ‘het mocht wat. Qin heeft maar zo'n driehonderd intellectuelen levend begraven. Wij hebben er heel wat meer voor onze rekening genomen.’ De vergelijking met Chinese keizers krijgt echter niet in de laatste plaats zijn pointe door Mao's laatste jaren, waarin de Chinese politiek helemaal het karakter had gekregen van hofpolitiek, compleet met de meest byzantijnse intriges.
Mao's eerste vrouw Kaihui voor het vuurpeleton in 1930. Een affiche dat momenteel zeer geliefd is in China.
Dit zijn de eerste twee levensbeschrijvingen van Mao Zedong die compleet zijn. De beste tot nu toe, die van Stuart Schramm, dateert nog van voor de Culturele Revolutie. Hoeveel beter zou het voor China en voor de statuur van Mao zijn geweest als hij op dat punt ook had kunnen ophouden. Met andere woorden: de boeken van Terrill en Wilson zijn de eerste pogingen om leven en werk van Mao als een afgesloten eenheid te beschrijven en te beoordelen.
| |
Verhalen
Beide boeken zijn ongeveer even dik (Wilson is wat omvangrijker, meer woorden per pagina). Beide zijn geen ‘geleerde’ biografieën - daarvoor ontbreekt het materiaal. Er zijn geen archieven die geraadpleegd hadden kunnen worden, geen collecties brieven of staatsstukken. Veel informatie over Mao's leven is gebaseerd op horen-zeggen, zonder over de mogelijkheid te beschikken zulke verhalen werkelijk grondig te controleren. Wat moeten we bij voorbeeld aan met - op zulke verhalen gebaseerde - mededelingen dat in het begin van de jaren zeventig Mao van zijn huis naar een hotel in Peking verhuisde, niet alleen omdat zijn (toen nog) opvolger Lin Biao dat huis had volgestopt met afluisterapparatuur, maar vooral omdat hij en zijn vrouw door Lins trawanten langzaam vergiftigd werden? Evenzeer raakt de lezer nieuwsgierig naar het lot van een van de kinderen van Mao en Jiang Qing, dat - blijkens een mededeling van Jiang Qing - verdwenen was toen ze in de jaren vijftig na een langdurige medische behandeling in Moskou in Peking terugkeerde. Verdwenen! Maar hoewel Terrill zich beroept op een aantal informanten in China zelf die anoniem moeten blijven, worden zulke raadselachtige gebeurtenissen enkel vermeld, niet opgehelderd.
De karigheid van het materiaal waarmee Wilson en Terrill hebben moeten werken, komt ook op andere wijze naar voren. Beide auteurs zijn geheel onafhankelijk van elkaar te werk gegaan, maar toch lijken hun biografieën veel op elkaar, omdat ze zich voor heel veel episodes uit het leven van Mao hebben moeten baseren op dezelfde schaarse bronnen. Als je, zoals ik, de boeken om en om per hoofdstuk leest, is dat soms heel vermakelijk: de twee auteurs geven aan dezelfde anekdote een net iets ander accent, of gebruiken net iets andere bewoordingen.
Beide biografieën zijn, als men de feitelijke onmogelijkheid om een op meer complete gegevens gebouwde studie van Mao's leven te maken in aanmerking neemt, solide werkstukken. Het is moeilijk ertussen te kiezen. Ross Terrill baseert zich in sterkere mate op primaire bronnen; daar staat tegenover dat dat niet erg veel extra informatie blijkt op te leveren en dat Terrill bij tijd en wijlen een irritante schrijfstijl gebruikt, met veel uiterst korte paragrafen, met veel af en toe nogal dichterlijk uitgevallen commentaar, dat overigens daarom nog geen onzin hoeft te zijn. Hoewel beide schrijvers zich verre houden van gepsychologiseer, gaat Terrill daarin wat minder ver dan Wilson, die trouwens over de hele linie wat meer feitelijk is ingesteld. Wilson - door Terrill, blijkbaar verrast door deze concurrentie, omschreven als ‘een Brits journalist’, hoewel Wilson al jaren hoofdredacteur is van het wetenschappelijke vakblad over het moderne China, The China Quarterly, en onder meer het standaardwerk over de Lange Mars schreef - baseert zich in sterkere mate op overzichtswerken en secundaire literatuur dan Terrill, maar dat blijkt nagenoeg geen verschil in informatiegehalte op te leveren. Als ik zou moeten kiezen dan zou ik de biografie van Wilson preferen boven die van Terrill, maar nu ik dat niet hoef te doen, ben ik blij ze allebei gelezen te hebben.
| |
Geluk
‘Heeft hij geluk?’ placht Napoleon over zijn maarschalken te vragen, en daarmee legde deze uiterst praktisch ingestelde bestuurder de vinger op een onaangenaam feit: mensen kunnen nog zo bekwaam of briljant zijn, toch zijn het vaak ongrijpbare factoren die het verschil tussen succes en falen uitmaken. Voor weinig groten van de twintigste eeuw gaat dat zozeer op als voor Mao. Tussen 1920, wanneer de dan zevenentwintigjarige mislukte onderwijzer zich aansluit bij de pas opgerichte Communistische Partij van China, en 1949, wanneer hij in Peking de Volksrepubliek proclameert, kan men moeiteloos
| |
| |
tientallen voorvallen en ontwikkelingen aanwijzen, waarin het aan de macht komen of blijven van Mao, of zelfs enkel zijn fysieke bestaan, slechts een kwestie van uitzonderlijk geluk was: van de kogels die hem tijdens de Lange Mars op een haar na misten, tot de omweg over Tibet, waardoor zijn toenmalige rivaal voor het leiderschap, Zhang Guotao, met een groter en beter uitgerust leger niettemin te laat in Yenan aankwam.
De keerzijde van het uitzonderlijke geluk dat Mao Zedong bij zijn worsteling naar de top ten deel viel, was de tragiek van de overlevende. Zijn broers, zijn eerste vrouw, de meeste van zijn kinderen, en zijn jeugdvrienden misten dat geluk en werden door zijn tegenstanders terechtgesteld of - zoals de twee kinderen bij zijn tweede vrouw - verdwenen. Kaihui, zijn eerste vrouw, werd in 1930 door nationalisten gepakt, gemarteld en vermoord. Ze leefde met haar twee (volgens sommigen drie) kinderen toen al meer dan drie jaar gescheiden van Mao, die na de bloedige mislukking van het bondgenootschap tussen de Guomindang en de CPC in de bergen van Kiangsi een guerrilla was begonnen. Eén van de kleine biografische raadsels is, waarom Kaihui zich daar niet bij hem aansloot. Na de dood van Mao en de val van de ‘bende van vier’ werd Kaihui zeer ostentatief in de publieke opinie voorgesteld als martelares van de revolutie. De poster die haar afbeeldt op het moment dat ze voor het vuurpeleton staat was in 1978, toen ik China bezocht, zeer geliefd.
| |
Persoonlijke verhoudingen
De politieke betekenis van die populariteit was voor iedereen duidelijk: de herinnering aan Kaihui maakte het Chinese publiek erop attent dat er een aantrekkelijk alternatief voor Jiang Qing had bestaan. Overigens was Mao al twee jaar voor de executie van Kaihui gaan samenleven met een achttienjarig schoolmeisje, He Zizhen, dat hij huwde na de dood van Kaihui. Inmiddels was het, in 1928, tot een samenvoeging van de eenheden van Mao met de troepen van Zhu De gekomen. Daarmee was in feite het Rode Leger geboren.
Vele jaren zouden tientallen miljoenen Chinezen geloven dat ‘Zhu-Mao’ (pas veel later zou deze uitdrukking herschreven worden tot ‘Mao-Zhu’) één persoon was. Zonder de militaire en organisatorische bekwaamheden van Zhu De waren de overlevingskansen van Mao's guerrilla nihil geweest. Maar ten tijde van zijn kennismaking met He Zizhen, zongen de soldaten van Zhu en Mao: ‘Commandant Zhu is hard aan het werk - hij sjouwt rijst door de loopgraven. Commandant Mao is hard aan het werk - met vrijen.’
He Zizhen maakte later de Lange Mars mee, tijdens welke ze gewond werd. Geestelijk en lichamelijk uitgeleefd kwam ze in Yenan aan, waar haar gemoedstoestand er niet op vooruit ging toen Mao aan het flikflooien sloeg met frisser, althans jonger vrouwvolk. Met de starlet Lan Ping ging hij ten slotte samenwonen. Een van de pikante feiten uit deze biografieën is dat er eigenlijk geen enkele aanwijzing bestaat dat Mao ooit met Lan Ping - of, zoals ze nu heet: Jiang Qing - is getrouwd. He Zizhen raakte geestelijk zo in de war dat ze krankzinnig werd geacht, eerst behandeld werd in de Sovjetunie, en later in een inrichting in China terechtkwam.
Het heeft zin om de persoonlijke verhoudingen van Mao te vermelden. Ze zijn niet alleen, net als die aan de keizerlijke hoven, van uitermate groot politiek belang gebleken, ze laten tegelijkertijd zien hoe Mao ook in zijn meest intieme betrekkingen rücksichtlos mensen gebruikte en liet vallen. Vorig jaar werd He Zizhen uit de inrichting waar ze het hele bestaan van de Volksrepubliek had doorgebracht, vrijgelaten. Vanzelfsprekend had ook deze daad van de nieuwe autoriteiten weer een eigen politieke betekenis: weer een klein schilfertje af van het gipsen Mao-beeld.
| |
List
Het beeld van een Chinese Robin Hood in de bergen van Kiangsi wordt pas compleet, wanneer men ook de methoden waarmee de nog jonge guerrillaleider zich staande hield, in aanmerking neemt. Eind 1930 beslechtte Mao een intern conflict door een provocateur zijn tegenstanders tot muiterij te laten brengen, die hij vervolgens op buitengewoon wrede wijze onderdrukte.
Uit beide biografieën komt Mao naar voren als een man met niet zozeer een gecompliceerde karakterstructuur, als wel met enkele zeer sterk geprononceerde eigenschappen: dwars, opstandig, rancuneus, oorspronkelijk, moedig, vol zelfvertrouwen. Allemaal eigenschappen die het hem mogelijk maakten om in een samenleving waar heel andere deugden werden gewaardeerd, toch overeind te blijven, en dat ook vijftien jaar vol te houden in een politieke partij waar hij eigenlijk nooit voor vol werd aangezien, en ook nooit tot de echte leiding behoorde, voor hij in de eerste fase van de Lange Mars door list en geluk de toppositie in de partij bemachtigde, om hem daarna nooit meer af te staan. List en geluk - maar toch vooral list. De partij kende toen nog niet de functie ‘voorzitter’. Die titel ontleende Mao aan het voorzitterschap van de militaire commissie dat hij van Zhou Enlai overnam. Vanaf dat ogenblik zag Zhou af van het leiderschap en zou hij zich tot zijn dood niet anders gedragen dan als eerste minister van de keizer, een klassieke mandarijnenrol. Vertrouwen deed Mao hem nooit. Maar hij vertrouwde dan ook niemand.
Beide biografen vermelden een anekdote die de persoonlijkheid van Mao treffend naar voren brengt. Bij een receptie in het begin van de jaren vijftig ter gelegenheid van het Tibetaanse nieuwjaar aanvaardde Mao de uitnodiging van de Dalai Lama om, naar Tibetaanse gewoonte, een stuk taart tegen het plafond te gooien, bij wijze van offer aan Boeddha. Maar onmiddellijk daarop wierp hij een ander stuk taart met een boosaardige uitdrukking tegen de grond.
Wat een prachtig verhaal! Mao, de eeuwige rebel, het zinnebeeld van de mens die het gewone niet accepteert, en daardoor het nieuwe gewoon kan maken! Maar deze anekdote is pas compleet als men bedenkt dat Mao zulke dingen alleen leuk vond, als hij ze zelf deed, of als ze ten koste van anderen gingen. Toen hij zelf autoriteit was geworden liet hij dichters die satires over hem schreven vervolgen, sloot hij tegensprekers op, en was zijn idee van debat: iedereen mag praten tot er geen andere mening dan de mijne over is. De metamorfose van de rebel tot de kleinzielige despoot was compleet. ‘Ik sta boven god en gebod,’ zei hij in 1971 tegen Edgar Snow, die hem verkeerd verstond en opschreef: ‘Ik ben een eenzame oude monnik onder een lekkende paraplu.’
| |
Paraaf
Zowel bij Wilson als bij Terrill vindt men slechts schaarse informatie over de manier waarop Mao nu feitelijk te werk ging toen hij de machtigste man van China was geworden. Dat hij zich steeds imperialer ging gedragen, en zich zelf ook bewust op één lijn stelde met de grote stichters van dynastieën, wordt uitvoerig uit de doeken gedaan, maar is ook wijsheid achteraf. Zijn oppasser, zo meldt Terrill, viel het op dat Mao nadat hij in 1935 het leiderschap had verworven, maatuniformen ging dragen. Het eerste wat Mao deed toen hij in 1949 Peking introk, was zijn woning uitzoeken: in het voormalige keizerlijke paleis.
Hij had de naam een lui regeerder te zijn. Vaak was hij weken, maanden afwezig, ‘om te studeren’. Van de officiële kanalen van besluitvorming trok hij zich weinig aan. Als het hem uitkwam lanceerde hij een nieuwe politiek via de krant. (Anders dan regeringsdocumenten hield hij de communistische pers zorgvuldig bij, en benoemde en ontsloeg redacteuren blijkbaar naar welgevallen).
Maar hoe dat nu allemaal precies in zijn werk ging, blijft ook in deze boeken enigszins een raadsel. Eén van Mao's machtsbronnen schijnt te zijn geweest dat geen document namens het politbureau of het centraal comité de deur uit kon gaan zonder zijn paraaf - het wordt in geen van beide boeken genoemd. Wel verhelderen deze een ander raadsel van de regeerstijl van de roerganger. Hoe slaagde de antibureaucraat par excellence erin om die gegevens en informatie op te doen waarvoor modernere regeerders een beroep moeten doen op ambtelijke kanalen? Het antwoord is eigenlijk niet verrassend: Mao richtte een alternatief informatiesysteem op, dat gedeeltelijk verzorgd werd door de geheime politie, gedeeltelijk door de praetoriaanse garde van het maoïsme, ‘eenheid 8341’, onder leiding van zijn lijfwacht Wang Dongxing. Deze eenheid, een soort SS naar de oorspronkelijke opzet, kreeg ten slotte de omvang van een compleet legercorps: twee divisies en dan nog gespecialiseerde eenheden en corpstroepen. Soldaten uit deze eenheid werden opzettelijk uit de meest uiteenlopende gebieden gerecruteerd, onder andere om ze als informatiebron te kunnen gebruiken als ze van verlof terugkwamen.
Een politieke biografie is uiteindelijk ook een moralistisch vertoog. Wat leert het leven van Mao ons, wat is de conclusie die wij aan zijn leven en werk kunnen verbinden? De Chinezen zelf maken van zulk moralisme in het algemeen veel werk en hebben er zelfs een soort mathematische formule voor: zo is Stalin volgens de standaardformule ‘dertig procent fout, zeventig procent goed’. Datzelfde gold tot voor kort ook als eindoordeel over de Culturele Revolutie, al schijnt deze volgens nieuwe berekeningen nu honderd procent fout te zijn. Wat betreft de nagedachtenis van Mao: deze heeft nog niet een rekenkundige vorm aangenomen.
| |
Haat
De beide biografen kunnen ook niet om zo'n oordeel heen, al neemt dit bij hun uiteraard minder ongenuanceerde vormen aan. Terrill is zelfs heel poëtisch: ‘Keizer? Hij leerde drie generaties, de taboes en autoriteiten die tweeduizend jaar door het
vervolg op pagina 55
|
|