Du Perron
Vervolg van pagina 39
dent met een kinderjuffrouw krijgt de verteller van zijn vader een ongenadig pak ransel) in één enkel zinnetje wordt opgeheven: ‘maar mijn moeder die verwoed partij voor mij koos, kende geen rust, eer de juffrouw per vlerkprauw was weggevoerd.’
De meeste autobiografieën beginnen met een soort verweerschrift, waarin de auteur zijn buitensporige (hoewel zeer menselijke) belangstelling voor de eigen persoon met redenen omkleedt. Voor Stendhal vormt het bereiken van de vijftigjarige leeftijd de aanleiding om terug te keren tot zijn kinderjaren en, met zijn vroegste herinneringen als uitgangspunt, het spoor door de tijd te volgen, dat de jonge Brulard onbekommerd achterliet. Ducroo beschouwt zijn ontmoeting met een vrouw, Jane, als het moment, en in zekere zin het alibi, dat een terugkeer naar de oorsprong rechtvaardigt.
In tegenstelling tot Stendhal, die graag en veel met zijn vergeetachtigheid koketteert, vertoont het verleden van Ducroo weinig witte plekken. Een enkele keer neemt hij zijn toevlucht tot een ezelsbruggetje á la Stendhal (een tijdperk valt samen met de aanwezigheid van een bepaalde kinderjuf, zoals Brulard een tijdsrekening, gebaseerd op huisleraren, hanteert) of hij ontmaskert herinneringen als ‘tweedehands’, omdat in zijn gedachten de anekdote (hetgeen hem door ánderen is verteld) de plaats van de persoonlijke herinnering heeft ingenomen. Het veelgeroemde geheugen van Du Perron levert een aantal schitterende hoofdstukken op, maar het werkt ook een zekere vrijblijvendheid in de hand, de charme van herinneringen-zonder-meer, waarbij de zelfanalyse, die hem in eerste instantie tot schrijven motiveerde, enigszins op de achtergrond raakt.
Vie de Henry Brulard wekt, ondanks de springerige verteltrant en vermeende slordigheden, veel meer indruk van onontkoombaarheid. Niets is toevallig bij Stendhal, al wil hij ons graag het tegendeel laten geloven. Zijn herinneringen zijn met zorg gekozen, niet uit piëteit of valse schaamte, maar opdat de lezers die éne waarheid niet zal ontgaan. Diepgaande zelfreflectie bracht hem, vér voor Freud, tot het verbluffende inzicht, dat hij verliefd was op zijn moeder en zijn vader haatte. Er bestaan tenminste twee manieren om de analyse van de eigen persoonlijkheid in een literaire vorm te gieten. In plaats van, zoals Stendhal, de schijnwerper vrijwel steeds op één en dezelfde persoon te richten, is het ook mogelijk om de verschillende karaktereigenschappen van de hoofdpersoon over een aantal personages uit te splitsen, waardoor meer de indruk van een roman ontstaat. In zijn recente studie over Het land van herkomst trekt Francis Bulhof een nogal voorzichtige vergelijking tussen Du Perron en Proust, die mij, gezien het bovenstaande alleszins gerechtvaardigd lijkt. Wat betreft intentie, staat Du Perron dichter bij Stendhal dan bij Proust, die iedere autobiografische interpretatie van zijn werk nadrukkelijk verwerpt. Maar de wijze, waarop Du Perron zijn speurtocht naar het verleden gestalte heeft gegeven, versterkt de verwantschap met Proust.
Een van de aantrekkelijkste kanten van Het land van herkomst vormt het decor (‘het kind is het decor’, schrijft Du Perron ergens), waardoor vooral het uitheemse aspect van Arthurs jeugd (wreedheid, bijgeloof) aanzienlijk wordt versterkt. De personages die dit decor bevolken, zijn kleurrijk, maar nogal vluchtig neergezet. Ze krijgen over het algemeen te weinig ruimte om een soort eigen leven te gaan leiden (zoals de dienstmeid Françoise, bij Proust), maar als afsplitsing van de hoofdpersoon voldoen ze evenmin. Alleen de figuur van Arthur Hille, de vechtersbaas, geeft aan de psychologie van Ducroo een duidelijk nieuwe dimensie. Hille symboliseert een soort jongensboekenromantiek, waarvoor Ducroo, tegen beter weten in, zijn leven lang gevoelig blijft. Arthur Hille vergroot zijn inzicht in de meer verborgen kanten van zijn karakter, zoals Marcel uit de Recherche, in de personages van Charlus, Bloch en vooral Swann, telkens iets van zich zelf terugvindt.
Het land van herkomst mist de dwingende compositie van de Recherche. De verschillende thema's en de psychologie van de hoofdpersonen zijn veel minder uitgewerkt dan bij Proust. Met de omvang van het boek heeft dat niet zoveel te maken. Begin en slot van de Recherche vormen een sluitend geheel, waarbij het heel wel mogelijk is (tevens een tip voor beginnende Proust-lezers) om het middenstuk geheel of gedeeltelijk weg te laten. Bij Het land van herkomst kost het mij de grootste moeite om, tijdens het lezen heden en verleden als één geheel te zien. Onverschillig of je nu, zoals Philippe Noble, het accent legt op het individualisme van Ducroo, of, zoals Francis Bulhof, op het thema van de trouw en van het versplinterde verleden, het zijn interpretaties, waarin ik mij achteraf, heel goed kan vinden, maar die zich, anders dan bij Proust, niet spontaan, als vanzelfsprekend aan de lezer opdringen.
Met alle bewondering en affiniteit die ik voor Het land van herkomst voel, het lukt mij niet om de kant van Gedong Lami, de kant van Crouhy en de kant van Meudon, tot een eenheid om te smeden. Het blijven losse fragmenten, waartussen, zoals in de meeste mensenlevens, nauwelijks samenhang bestaat.