Romanfragment
Belangstelling voor de oudheid, autobiografische elementen en een vleug ‘Orlando’ spelen ook een rol in het hoofdstuk ‘Zijn aangenomen zoon’, dat de tekst bevat van een eerst onlangs door Marijke Stapert teruggevonden fragment van een contemporaine roman uit 1918, die de vermelde titel had moeten krijgen. Het duidelijk schetsmatige romanfragment (inmiddels zowel bij Reflex, als in een bibliofiele uitgave bij Ger Kleis gepubliceerd) laat ons een Haagse classicus, dr. Eelco Eyselius, zien, die in afwachting is van de komst van zijn pleegzoon Durante Duranti. Op deze aangenomen zoon blijkt zijn secretaresse, Machteld, verliefd en de intrige van de roman zal dus wel gevormd zijn door de ontwikkeling van de relatie tussen deze twee jonge mensen.
Eyselius is duidelijk een alter ego van Couperus zelf: hij schrijft over Plinius en Julianus de Afvallige, net als zijn geestelijke vader in die jaren deed (zie De antieke verhalen). Durante Duranti was in werkelijkheid de naam van de neef van ‘Orlando’, maar voor het romanpersonage stond model Couperus' neef Frans Vlielander Hein, die bij hem secretariswerkzaamheden verrichtte. Bastet citeerde uit brieven van Couperus aan Aletrino en uitgever L.J. Veen, die de nauwe banden tussen oom en neef (in 1919 tragisch omgekomen) accentueren. Hij had ook kunnen wijzen op de briefwisseling tussen Couperus en W.E.J. Kuiper, met name op de volgende woorden van laatstgenoemde: ‘Van den noodlottigen dood van den heer V.H. had ik vernomen. Ik wist niet dat hij U zóó na stond. Uit uw weinige woorden zie ik dat U bijna een zoon in hem verloren hebt of misschien meer dan dat, meer dan menig zoon voor zijn vader is of kan zijn’ (geciteerd in W.E.J. Kuiper, Couperus en de Oudheid). Het antwoord op de vraag waarom Couperus de roman niet heeft afgemaakt luidt volgens Bastet: omdat Querido hem inmiddels een nieuw onderwerp aan de hand had gedaan, een roman over de Perzische koning Xerxes - een uiterst waarschijnlijke hypothese.
Een overtuigende reconstructie geeft Bastet ook van Couperus' laatste dagen in het hoofdstuk ‘God en goden aan het einde’. Van zijn reizen in Japan was de schrijver ziek en uitgeput teruggekeerd. In Nederland volgde een kort herstel, maar met een ongetwijfeld veeleisende huldiging ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. Hij liep een neusinfectie op, die een operatie noodzakelijk maakte. Op zich zelf behoefde ook een eventuele complicatie niet dodelijk te zijn, maar hij heeft vermoedelijk ‘het toch wel wat moede hoofd er bij neergelegd, in de hoop dat het nu definitief was. “Het is goed,” waren zijn laatste woorden. Men kan het geen suïcide noemen, maar het komt er dicht bij.’
Bastets boek is niet alleen waardevol door de vele nieuwe gegevens die over Couperus worden aangedragen (waaronder ook tot nu toe onbekend fotomateriaal), maar ook door de voorbeeldig-wetenschappelijke wijze waarop die gegevens worden verantwoord. Hoe belangrijk dit is blijkt uit het feit dat een van de weinige keren dat er geparafraseerd in plaats van geciteerd wordt, er een niet geheel juiste voorstelling van zaken wordt gegeven. Bastet beweert in het hoofdstuk ‘Papa Couperus’, een bestrijding van het vaderbeeld zoals geschetst door Van Tricht, dat deze ‘de vader de Eiser in Couperus' zielsproces noemde’. Maar Van Tricht spreekt op pagina 135 van zijn boek (tweede druk) over ‘de rol van Eiser die hij, onbewust, zijn vader in zijn zielsproces had laten spelen’. Dat vader Couperus bij nader inzien geen onaardige man was, wat Bastet betoogt, wil niet zeggen dat de jonge Couperus hem ook zo heeft ervaren. Maar een dergelijke slip is, zoals gezegd, de uitzondering die de regel van de wetenschappelijkheid bevestigt. Een toekomstige biograaf zal om dit zo rijke boek zeker niet heen kunnen. Mocht die biografie er ooit komen dan zou het mij verbazen als zij kwam van een ander dan van de auteur van Een zuil in de mist.