Bewondering
Deze instemming met Brakman, Matsier en Hermans is van vérstrekkende betekenis. Van Deel profileert er zich zelf mee als criticus en lezer, want de veronderstelling dat de literatuur een manier is om de werkelijkheid te bezweren, roept een heel complex van literaire principes op, waar bepaalde schrijvers wel en anderen niet aan voldoen. Doordat in Recensies schrijvers van diverse pluimage worden behandeld, kristalliseert zich op basis van deze principes een bepaalde voorkeur uit. Van Deel is niet erg gesteld op groteske, surreële of uiterst polyinterpretabele literatuur; ook science-fiction of magische-realistische romans bekoren hem niet snel. Deze genres hebben de laatste jaren geen rol van betekenis gespeeld in de literaire discussie. Dat is wel het geval met het Hollands realisme en de experimentele romans van J.F. Vogelaar en Lidy van Marissing. Van Deels voorkeur strekt zich evenmin tot dit soort literatuur uit en hij is in staat om zijn bezwaren duidelijk uiteen te zetten. Het is een van de kwaliteiten van deze bundel kritieken dat literaire waardering samengaat met verwantschap, iets wat niet zo vanzelfspreekt. Van Deels vermogen tot bewondering is groot, maar betreft schrijvers die zijn literaire principes delen.
De schrijvers waarmee Van Deel zich verwant voelt zijn degenen die de werkelijkheid niet beschrijven, maar er een scheppen in hun werk. Door gebruik te maken van literaire technieken als stijl, reflectie op het materiaal, structuur en compositie geven ze vorm aan de chaotische werkelijkheid. Door af te zien van simpel realisme en door gebruik te maken van symboliek en verbeelding creëren ze een ‘gecompliceerde literatuur’; ze geven een roman samenhang, een veelzijdige betekenis en laten op die manier blijken uit te zijn geweest op een bepaald inzicht in de werkelijkheid. Zij leveren een bepaalde visie op de werkelijkheid, hoezeer die ook verweven is in de situering, de personages en de vorm van de roman of het verhaal. Essentieel voor Van Deel is dat uit literatuur blijkt dat de schrijver de werkelijkheid heeft verwerkt, dat hij erop heeft ‘gereflecteerd’, zoals hij het noemt. Om die reden kan hij weinig waardering opbrengen voor De aansprekers van Maarten 't Hart. Het is een roman ‘die sterk lijdt onder het ongereflecteerde’ schrijft hij, omdat 't Hart zijn emoties te rechtstreeks aan het papier heeft toevertrouwd, waardoor er een aaneenschakeling van anekdotes is ontstaan die sterk aanleunen tegen de sentimentaliteit.
De schrijvers in wier werk wel sprake is van voldoende reflectie zijn Gerrit Krol, Willem Brakman, Doeschka Meijsing, Frans Kellendonk, K. Schippers, Oek de Jong, Jeroen Brouwers, Nicolaas Matsier, J.J. Peereboom, J.M.A. Biesheuvel, Anton Koolhaas. Zij voldoen daardoor aan ‘de inzicht gevende functie’ die Van Deel aan literatuur toekent. Bij de bespreking van werk van Anton Koolhaas en Doeschka Meijsing zegt Van Deel dat een schrijver zowel een verteller als een filosoof is, omdat een roman ‘zowel uitbeelding als samenvatting van het leven’ wil zijn. Zo'n schrijver laat daardoor het unieke én het algemene uitkomen. Toch moet men hieruit niet concluderen dat Van Deel van een schrijver verwacht dat hij met een uitgesproken visie voor de dag komt. Dat blijkt als hij de roman Emma kwartier van K.L. Poll bespreekt waarin bepaalde ideeën tot een roman zijn verwerkt. Doordat Poll te goed wist welke ideeën hij in zijn roman wilde verwerken, verdween volgens Van Deel een element dat hij belangrijk
vervolg op pagina 11