–– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
Volwassen kinderen en hun familieaant.De dagboekachtige brieven van susanna hoefnagel aan haar zoon, de dichter-diplomaat Constantijn Huygens, geven ons (onder meer door de natuurlijke, ontspannen spreektoon) een vrij uitzonderlijk zicht op de intimiteit tussen ouders en kinderen. Constantijn Huygens groeide in Den Haag op in een hecht gezin met één broer, de ruim een jaar oudere Maurits, en vier jongere zusters, van wie alleen Geertruyd en Constance de volwassenheid bereikten. Als hij eind februari 1624 opnieuw een dienstreis naar Engeland moet maken, mist zijn moeder hem des te meer omdat kort tevoren haar echtgenoot is overleden. In een serie brieven aan haar zoon maakt zij de (dan zevenentwintigjarige, nog ongetrouwde) Constantijn deelgenoot van haar verdriet om het verlies van zijn vader, de zware druk van nieuwe huiselijke beslommeringen, haar zorg om zijn welzijn en haar verlangen naar zijn terugkeer. Ook doet ze regelmatig een praktisch beroep op hem door hem opdrachten voor inkopen te geven, die hij soms niet geheel naar haar zin uitvoert. Ze spreekt hem aan met ‘broer’, de naam waarmee zowel Constantijn als Maurits in het gezin werden aangeduid. Uit de brief van 17 maart blijkt dat het enige tijd geduurd heeft voor Huygens' behouden overtocht aan het thuisfront bevestigd werd. Dat men vreesde dat het schip vergaan was, heeft men in eerste instantie echter voor de moeder verzwegen. | |
3 maart 1624Zondag, een melancholische zondag, die ik wel voor de helft met huilen doorgebracht heb; zo komt het verdriet soms weer boven als het weer wat gegroeid is. Ik krijg dagelijks condoleancebrieven van alle kanten en in elk opzicht wordt vader evenzeer betreurd door vrienden als door vreemden. Ieder klaagt erover dat ze zo'n goede vriend verloren hebben. | |
[pagina 85]
| |
17 maartJa, lieve broer, jouw dagboek bevat wel wat anders dan het mijne. [...] Terecht ben ik bezorgd geweest, net als veel mensen, die er wel geen ophef over gemaakt hebben, want omdat het schip de opdracht had om direct weer terug te keren en men daar niets over hoorde, was het goed voorstelbaar dat er iets mis moest zijn, en wat komt iemand dan in de gedachte? Hier is al een bericht geweest dat het schip was vergaan. [...] Nu, om het kort te maken, ik dank vooral de Almachtige God, die jullie allen tezamen bewaard heeft. De slag zou te hard zijn aangekomen in mijn zwakke hart of in de verse wond. | |
21 maartEn omdat ik gisteren op de biddago naar de kerk ben geweest, hebben wij vandaag onze ramen opengedaan, waar het jonge volk blij mee is. Constance zei: ‘We zitten hier als de vogeltjes in hun kooi, als er een schort over gehangen is.’ Ik kreeg er ook genoeg van, maar het verlichtte me nog meer toen het laken in de salon eraf was gehaald. Ik wist zelf niet dat mij dat zo goed zou doen, en nu is het zover. De ramen zijn open, maar vader is buitengesloten, waar ik deze nacht zoveel van gedroomd heb. En terwijl ik gisteren in de kerk half sluimerde, wat ik zelf niet wist, dacht ik dat jij in een grijze reismantel voor me kwam staan en me strak aankeek, waar ik van schrok, en toen ik uit de kerk kwam, nog voor ik thuis | |
[pagina 86]
| |
was, kreeg ik je brief. Die beschouwde ik als de uitlegging van mijn droom, maar van vader komen geen brieven. | |
22 maartHet krip is goed aangekomen, snel de schaar erdoor en al genaaid; nu gaat men het stijven. Die handschoenen zijn me niet goed genoeg; ze zijn niet van de beste soort, grof genaaid en ze bevatten vanbinnen veel zout, wat slecht is voor de handen. Ook zijn ze me wat te groot. Kijk eens naar een betere soort, zoals de andere, die je vorig jaar voor me meebracht, die passen beter. Wat kost dat krip? We zouden er meer van moeten bestellen, en kijk daar eens naar een aardig tafelkleedje voor je kleine tafel, dat mooi en niet duur is en tegen schrijven kan. Intussen heeft Suzanna Hoefnagel een nieuw huis gekocht aan het Voorhout. De verhuizing en de inrichting ervan (inclusief de kamer voor haar nog afwezige zoon) betekenen een grote inspanning voor haar. Ze verlangt daarom des te meer naar berichten van Constantijn, die door ongunstige wind nogal eens vertraagd aankomen, en naar zijn terugkeer. Als Constantijn heeft geklaagd dat hij in Londen niets meer te doen heeft, kan hij echter op niet veel begrip van zijn bezige moeder rekenen (brief van 10 mei). | |
[pagina 87]
| |
in ons nieuwe huis zijn getrokken, waar het me al heel goed bevalt, maar ik heb er mij zo moe in gemaakt dat ik er wel bij had willen gaan liggen, ik spreek niet eens van zitten. Al mijn troost is geweest dat ik hoop dat het de laatste keer zal zijn. | |
29 aprilJij dekselse werkverschaffer dat je bent, ik heb gezegd dat ik je zal schrijven. Wat heb je een spullen en oude troep, we weten niet waar we met alle stukken moeten blijven. Adam heeft op zijn manier je boekenkast geordend; kom het op jouw manier doen, ik ben alleen blij dat ze uit de voeten zijn. | |
10 meiBroer, ook al ben je een leegloper, ik wilde wel dat je al hier was, en niettemin kan ik je wel missen ook, totdat ik van al mijn gedoe van timmeren en hameren af ben. En jij zult maar alles klaar aantreffen, je hebt het maar goed. [...] Broer, wat moet je allemaal schrijven over niets te doen hebben, en ook over ‘onbetaalde werkman’ en dergelijke; je moet je brief zeker ergens mee vullen. Nooit bleef goed doen onbeloond, wees maar tevreden. De inspanning heeft de gezondheid van Suzanna Hoefnagel geen goed gedaan en dat verbergt ze niet voor haar zoon. Haar verlangen naar de aangekondigde terugkomst van Huygens zou overigens nog enkele weken op de proef gesteld worden: | |
10 juniLieve broer, met mijn zwakke handen moet ik je nog schrijven om een opdracht voor mij uit te voeren, namelijk dat je niet moet nalaten voor mij honderd kurken stoppen mee te brengen om kannetjes mee af te sluiten. Ze worden daar gemaakt en kosten vijf gulden de duizend; met honderd heb ik er genoeg. De kannetjes bestel ik uit Dordrecht, waar de | |
[pagina 88]
| |
stapel is; ze zijn om bier in te doen. [...] Ik doe daar violenstroop of suiker in voor mijn slechte borst. En de doktoren vinden dat niet kwaad, en zo moet ik dat voor mezelf doen en wat anders te werk gaan dan ik tot nog toe gedaan heb, wil ik mezelf bij elkaar houden. Want broer, mijn zwakheid is zo groot dat ik noch benen, noch lendenen, noch schouders heb die mij nog langer dragen kunnen, en ik loop met een stokje door de kamer, waar ik dan zo moe van ben dat het alle vermoeidheid te boven gaat. [...] God geve dat al deze klachten van mij te laat mogen komen, kurken ten spijt, zozeer verlang ik naar je gezelschap. Een brief van geertruyd huygens biedt een bijzondere blik op de betrokkenheid van moeder en zusjes Huygens bij de (gefrustreerde) huwelijksplannen van de oudste zoon des huizes. Het als bruid begeerde meisje is het verre nichtje Suzanna van Baerle, die in Amsterdam woont. Als zij in gezelschap van twee zusjes in Den Haag is komen logeren, doet Geertruyd Huygens aan haar toen ook in Engeland verblijvende broer Constantijn verslag van de inspanningen waarmee de familie indruk op de gasten probeerde te maken. Zelf heeft ze zich met hart en ziel voor het welslagen van de verbintenis ingezet. Helaas is Maurits een saaie jongen, vindt zij, die niet eens mee wil doen met gezamenlijk zingen. Van een verloving zou niets komen, maar gelukkig bleefde jonge Suzanna voor de familie behouden, want vijf jaar later werd ze de vrouw van Constantijn. Zijn zusters zouden nog later trouwen: Geertruyd (geboren in 1599) in 1632, Constance (geboren in 1602) in 1633. |
|