–– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
De dood van kinderenZoals gezegd zijn er veel meer voorbeelden van gedichten op de dood van kinderen. Ze drukken gewoonlijk rouw uit over het ontijdige verlies en schetsen de gefnuikte verwachtingen. De dood van een kind dat de riskante levensfase van de zuigeling achter zich had, kwam extra hard aan. Troost, een vast onderdeel binnen de conventies van het lijkdicht, is dan ook niet altijd te vinden.
Op 12 september 1633 werd opnieuw een kind uit vondels gezin begraven, de achtjarige Saartje, waarschijnlijk bezweken aan de toen woedende pokkenepidemie. Kon Vondel bij Constantijntje nog troost vinden in het visioen van een dartel engeltje, het verlies van dit vrolijke meisje is hem te veel, al laat hij het schreien aan de droeve moeder over. Zijn verwijten aan de dood (die geen vrolijkheid kan verdragen, maar ook: die even niet op grijze mensen wil mikken) zijn fel: deze dood keert de natuurlijke orde om. Daarmee neemt dit gedicht een uitzonderlijke plaats in binnen het genre van de funeraire poëzie. Met vaderlijke deskundigheid tekent Vondel de vele spelletjes waaraan het kind zo graag deelnam, zoals het bikkelen [een soort knikkeren] op de stoep met kootbotjes van schapen. Plotseling komt het einde. De speelgenootjes rouwen mee, vlechten, zoals toen gebruikelijk, een geurig kransje van groenblijvende rozemarijn en bestrooien het graf met gouden lovertjes. Goed bedoeld, maar de reactie is bitter: ‘kranke troost’. | |
Uitvaart van mijn dochtertjeaant.De felle dood, die nu geen wit mag zien,o
verschoonto de grijze liên.o
Zij zit omhoog en mikt met haren schichto
| |
[pagina 78]
| |
op het onnozelo wicht
5[regelnummer]
en lacht, wanneer in 't scheien
de droeve moeders schreien.
Zij zag er een dat wufto en onbestuurdo
de vreugd was van de buurt
en vlug te voet in 't slingertouwtje sprong;
10[regelnummer]
of zoet Fianeo zong
en huppelde in het reitje
om 't lieve loddereitje;o
of dreef, gevolgd door enen wakk'ren troep
de rinkelende hoepo
15[regelnummer]
de straten door; of schaterde op een schop;o
of speelde met de pop,
het voorspel van de dagen
die d'eerste vreugd verjagen;
of onderhield met bikkel en bonketo
20[regelnummer]
de kinderlijke wet,
en rolde en greep op 't springend elpenbeeno
de beentjeso van de steen;o
en had dat zoete leven
om geld noch goed gegeven.
25[regelnummer]
Maar wat gebeurt? Terwijl het zich vermaakt,
zo wordt het hart geraakt
(dat speelziek hart) door enen scherpen flits,
te dood'lijk en te bits.
De dood kwam op de lippen
30[regelnummer]
en 't zieltje zelf ging glippen.
Toen stond, helaas, de jammerende schaar
met tranen om de baar
en kermde nog op 't lijk van haar gespeelo
en wenste lot en deel
35[regelnummer]
te hebben met haar kaartjeo
en dood te zijn als Saartje.
De speelnoot vlocht (toen 't anders niet mocht zijn)
| |
[pagina 79]
| |
een krans van roosmarijn
ter liefde van haar beste kameraad.
40[regelnummer]
O krankeo troost! Wat baat
de groene en gouden lover?
Die staatsieo gaat haasto over.
jeremias de decker verwoordt zijn geschoktheid over de plotselinge dood van een kind in zijn naaste familiekring, dat stikte in een hap brood. Een jaar later blijkt de emotie van de dichter onverzwakt. | |
Op 't graf van mijn zwagers zoontje Willem Verjannen, al etende en krijtende geblevenMoest dan of broko of kinderlijk geschrei
of liever allebei
u, jonge bloem, de gorgel als verstrikkeno
en zittende verstikken?
5[regelnummer]
't Is over 't jaaro dat gij werd afgeplukt
en in het graf gedrukt
en nog helaas! klinkt mij door de gedachte
de kreet waaraan gij smachtte.o
Nog vloekt mijn ziel die bitt're beteo brood
10[regelnummer]
die u de aêmtocht sloot,o
nog kan mijn hart dat deerlijk middageten
verzwelgen nog vergeten.
Ik liet u fris, gezond en welgedaan,
en staandevoets daaraan
15[regelnummer]
vond ik u weg, en onder 's moeders kermen
verstikt in 's vaders ermen.o
Uw kleine mond, die strakso nog voor die slag
mij toewierp enen lach
bevond ik paars, gezwollen, neergezonken,
20[regelnummer]
en als in schuim verdronken;
| |
[pagina 80]
| |
uw kaken, straks besprengt met levend rood,
zo koud en blauw als lood;
uw handen stijf, uw ogen toegeloken,
uw teder hart gebroken.
25[regelnummer]
Onnozelheid,o moest dan zo fel een weer
uw bloesem slaan terneer?
Moest ik uw nieuw, uw eerst begonnen leven
zo pijnelijk zien sneven?
Ik had gehoopt dat gij op 't blank papier
30[regelnummer]
de wakk're vederzwiero
uws vaders eens zoudt hebben nagetreden,
ja zelfs voorbijgeschreden,
maar ach! de dood dreef al te streng en strafo
mijn hoop met u in 't graf;
35[regelnummer]
de bittereo liet u niet toe te tonen
wat geest in u mocht wonen.
Rust, willem dan, lig vredig waar gij ligt
en leef in dit gedicht,
met inkt doormengd van tranendauw geschreven,
40[regelnummer]
zolang ons rijm zal leven.
Van de vrijwel vergeten dirck cornelisz, wittenoom is in de bloemlezing Hollantsche Parnas uit 1660 een bespiegelend gedicht over de dood van zijn drie kinderen opgenomen, dat opvalt door gedrevenheid en diepe religiositeit. De vergelijking van het leven met de vaart van een schip op een stormige zee was zeer geliefd, en die wordt door de dichter breed uitgewerkt. Dat hij zich in zijn verdriet weet te beheersen, wordt door oppervlakkige lieden die zelf niet door rampen zijn getroffen, niet begrepen. Wat verwacht men dan van hem? Dat hij zijn kinderen de hemel niet gunt? Een reeks dwingende vragen leidt tot de telkens herhaalde conclusie dat dan zijn geloof te zwak zou blijken. | |
[pagina 81]
| |
Aandachteno over 't afsterven van mijn twee dochters en zwakke uittering van mijn oudste zoonaant.Het leven is een zee, waar somtijds hoge baren,o
dan weder stille kalmt', nu stormen wedervaren.o
Gelukkig wie gewoono in voor- en tegenspoed
gestadig moed behoudt, al duurt de storm gestadig;
5[regelnummer]
en hoe ook 't rad zich wendt, zich went om wel beradigo
te strijken naaro de storm, te vlijeno naar de vloed.
De droeve rampen van mijn ongestuimde vlagen,o
doen d'onervarene beklagen mijn beklagen,
(daar ik mijn dochteren, en waarde zoon beween)
10[regelnummer]
en nemen mijo de moed in 't dulden van de slagen,
verdragen niet, dat ik die buien kan verdragen,
alsof de rede mij vervoerde buiten reên.o
Maar onervaren volk, die tussen groene wallen,o
ruim schoots,o voor wind, voor tij, bevrijd voor ongevallen,
15[regelnummer]
mijn ongeval beklaagt, en onverdraaglijk keurt;o
't is d'ongewoont gewis die u zou zeeziek maken,
geraakte zulk een kaako recht in uw wanto te raken,
gij waart betreurenswaard, die zonder reden treurd’.
Zal ik 't geleende van de Leenheer willen erven?
20[regelnummer]
Zal ik bestorven zien,o wanneer mijn kind'ren sterven?
Zal ik verschrikken, als verduistering van 't licht
voor weinig tijds geschiedt, om eeuwiglijk te blinken?
Zal ik mijn krankeno niet hun heildrank uit zien drinken?
Zoo was mijn kranko geloof te teder van gezicht.o
25[regelnummer]
Zal ik onrustig zijn, omdat mijn kind'ren rusten?
De storm benijden die hen aanvoert naar hun kusten,
en voert ter haven veil,o waar menig zeeman zwicht?
| |
[pagina 82]
| |
Zal ik des levens last, hun buiten lasto toewensen?
De wissel weigeren van engelen voor mensen?
30[regelnummer]
Zo was mijn krank geloof te teder van gezicht.
Zal ik met leed mijn zoon de lauwero om zien passen,
omdat hij in zijn jeugd, volmaakter als volwassen,
zijn loopbaan heeft geëind, zijn strijd heeft uitgericht?o
Zal ik hem die gereed, in 't bruiloftskleed omtogen,
35[regelnummer]
nu hem de Bruigomo trekt, ter bruiloft niet gedogen?o
Zo was mijn krank geloof te teder van gezicht.
Zal ik mijn waarde kind, na last en leed gedragen,
na 't einde van de dag weer naar de wijnberg jagen,o
waaro toch geen klachten zijn van 't kwijten van zijn plicht?
40[regelnummer]
Zal ik in Abrams schooto te rusten hem verhind'ren?
Weêrhouden d'erfenis van Gods beminde kind'ren?
Zo was mijn krank geloof te teder van gezicht.
O nee! Ik zal mijn zoon de Heer ten offer geven.
't Beleven van veel vreugd doet zelden deugd beleven.
45[regelnummer]
't Gevaar des levens valt de vromen bang en zuur.
Dieso buig ik willig naar des Opperstens gebieden,
en spreek uit ganser hart, Heer uwe wil geschiede,
't zij gij hem zaligt nu, of geeft hem langer duur.
Versterk in mij 't geloof, o Vader aller gaven,
50[regelnummer]
stuur mij, na harde storm, ook zelf ter veil'geo haven.
Geleid mij door uw woord, en vest mijn hope vast,o
zoo zal ik spad’o en vroeg op uwe komste wachten,
uw wet de richtsnoer zijn van alle mijn betrachten;o
zo word ik staag bereid,o en nimmermeer verrast.
jacob cats constateert in zijn ouderdom niets dan verlies: zijn zoons zijn gestorven, waarbij vooral de dood van de oud- | |
[pagina 83]
| |
ste pijnlijk was omdat die al zover opgegroeid was dat hij ‘geleerde boeken’ kon lezen, en zijn dochters heeft hij aan het huwelijk verloren. | |
Tweeëntachtigjarig leven [fragment]aant.Ik weet hoe dat het smaakt wanneer een aardig kind
zijn korte tijd besluit ook schier eer die begint.
Drie zonen had mij God tot mijn vermaak gegeven,
maar geen van dat getal en is mij bijgebleven.o
5[regelnummer]
Zo zag ik wat de dood in haast vernielen kan:
al wat een jeugdig paar in lange jaren wan.o
Toen God mijn oudste zoon liet uit het leven rukken,
toen voelde ik allermeest mijn droeve ziel verdrukken,
vermits hij toen ter tijd zover gekomen was
10[regelnummer]
dat hij ook met verstando geleerde boeken las.
Twee dochters, zonder meer,o die zijn mij nog gelaten,
maar dat heeft mijn verdriet ook weinig kunnen baten;
want toen tot mijnen troost hun zoete tijd began,
zo werd hun tere jeugd als eigen aan de man.
15[regelnummer]
Ik wou hen niet te lang om iemands wilo bewaren,
ik nam het voor geluk hen wel te mogen paren.o
Och wat is van de mens!o Mijn harte was verblijd,
en ik ging onderdieso mijn waarde pandeno kwijt.
|
|