Otten blijkt een fascinatie te hebben voor waargebeurde verhalen: eerder publiceerde ze al romans die alle geïnspireerd zijn door echte mensen en echte geschiedenissen. Haar volgende roman, We hadden liefde, we hadden wapens (2016) is bijvoorbeeld geïnspireerd op het verhaal van de vrouw en zoon van Robert F. Williams, een van de eerste zwarte leiders in Amerika die in 1961 het land uit werd gejaagd door de FBI en de Ku Klux Klan en gebombardeerd werd tot staatsvijand. Ook deze roman wordt omgewerkt tot een toneelstuk, die in januari 2017 op de bühne verschijnt. ‘Door romans te schrijven kan ik iemand anders zijn, een man, of zwart, oud, of weer kind, een moslim, een crimineel, een muzikant, een psychiater’, zo verklaart Otten haar drang om te schrijven. Bovendien is ze zelf niet wezenlijk anders dan de mannen die ze lesgaf, verklaart ze zelf. Dit hadden u en ik net zo goed kunnen zijn, is de boodschap van de avond.
Deze overtuiging leidt tot een sterk staaltje - maar helaas toch minder mooi uitgewerkte - Nabokoviaanse psychologisering: we moeten in het hoofd van de crimineel kruipen, zijn verhaal horen om te begrijpen hoe hij tot zijn daad heeft kunnen komen. Dus vertellen de twee acteurs die de twee ex-gedetineerden Wesley en Arcen vertolken om beurten een deel van ‘hun’ geschiedenis. Omdat de monologen aangevuld zijn met optredens van dichter Ester Naomi Perquin en dichter/rapper Lamyn Belgaroui, blijft er echter weinig tijd over voor de daadwerkelijke monologen. Ik word in een half - uur overspoeld met twee immense geschiedenissen, maar door het tijdgebrek blijft het helaas vooral bij een droge opsomming van feiten: een moeder bij de KGB, het harde leven in Oezbekistan, de gevolgen van de Perestrojka, een ex-vriendin die de kinderen verwaarloost, leven in een AZC, heling, Russische maffia, het gijzelen van een jeugdzorgkantoor, drugsbendes, een Litouwse prostituee die gered moet worden. Even zo chaotisch als deze opsomming op papier, was de ervaring van de twee monologen. Uiteindelijk zijn er dan toch twee goede eindes, getuige ook de twee ex-gevangenen die zelf aanwezig zijn en hun leven hebben gebeterd.
Om al deze ellende van ons af te schudden, sluit Lamyn Belgaroui af met raps van eigen makelij. Belgaroui was naar eigen zeggen vroeger een ‘jongen van de straat’, die zich ook niet altijd netjes aan de wet heeft gehouden. Inderdaad, ook hij had zomaar in de gevangenis kunnen zitten als het leven net een beetje anders was gelopen. Maar ook hij heeft geluk gehad en ondertussen zijn leven gebeterd. ‘Wie wil er gelukkig worden?’ vraagt hij het publiek. Alle handen gaan de lucht in. We proberen allemaal gelukkig te worden, ook de criminelen, ook de terroristen, concludeert Belgaroui niet al te inzichtgevend. Kortom, het publiek mag blij zijn dat het deze avond gemoedelijk voor de tralies mag zitten in plaats van erachter. En om dat te vieren rapt Belgaroui voor ons terwijl we gesommeerd worden op te staan en mee te klappen en dansen. Een avond die ‘rauw, eerlijk en ontroerend’ beloofde te zijn, wordt zo toch vooral voorzien van een suikerlaagje. Aan het einde van de avond is ieder om zijn eigen redenen blij dat hij de gevangenis weer mag verlaten.