Vooys. Jaargang 34
(2016)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||
In de kast
| |||||||||
Van de vergetelheid geredNice, 2010. De kinderboekenschrijver Michel Francesconi dwaalt over een rommelmarkt en ziet een boek liggen waarvan de titel, Rien où poser sa tête (‘Geen plek om het hoofd neer te leggen’), zijn aandacht trekt. Van de schrijfster, Françoise Frenkel, heeft hij nooit eerder gehoord. Op de omslag staan naam en adres van de uitgever vermeld: J.H. Jeheber, 6, rue du Vieux Collège, Genève. Daar is het boek in 1945 verschenen. Maar bij navraag blijkt uitgeverij Jeheber al lang niet meer te bestaan en de auteur 35 jaar eerder, in januari 1975, in Nice te zijn overleden. Francesconi brengt het boek via een vriend onder de aandacht van uitgever Gallimard. Hij was ongetwijfeld, net als ik, getroffen door de uitzonderlijke lotgevallen van de Pools-Joodse schrijfster en de laconieke toon waarop zij verslag doet van haar wederwaardigheden, aanvankelijk als eigenaresse van de enige Franse boekhandel in Berlijn tijdens het rumoerige interbellum en vervolgens als opgejaagde vluchtelinge in Vichy-Frankrijk. Gallimard vindt een andere pleitbezorger voor een heruitgave van Frenkels boek in Nobelprijswinnaar Patrick Modiano, de schrijver die in zijn romans steeds weer terugkeert naar de duistere periode van de Tweede Wereldoorlog en de Jodenvervolgingen in Frankrijk - Frenkel had een personage in een van zijn romans kunnen zijn. Modiano heeft het voorwoord bij de heruitgave uit 2015 geschreven, die ook een dossier bevat waarin de schaarse gegevens over het leven van de schrijfster bijeen zijn gebracht. Françoise Frenkel werd als Frymeta Idesa Frenkel op 14 juli 1889 in Polen uit Joodse ouders geboren. Voor de oorlog volgde ze in Berlijn muzieklessen, daarna studeerde ze letteren aan de Sorbonne. In haar boek vertelt ze dat ze van plan was een boekhandel in haar geboorteland te beginnen, maar daarvan afzag tijdens een bezoek | |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
Illustratie: Vince Trommel
aan haar Poolse familie in 1920: in de grote steden bleek al een ruim aanbod aan Franse literatuur te bestaan. Maar toen ze op terugreis naar Parijs een paar dagen in Berlijn verbleef, constateerde ze dat Franstalige boeken daar nauwelijks te verkrijgen waren. Dat deed haar besluiten om, tegen alle negatieve adviezen in, begin jaren twintig een Franse boekhandel in de Duitse hoofdstad te beginnen. In Berlijn was de sfeer zo kort na het Verdrag van Versailles (1919) niet bepaald francofiel. Het Rijnland was bezet door de Fransen, en daar zou in 1923 door het achterblijven van de Duitse herstelbetalingen de bezetting van het Ruhrgebied nog eens bijkomen. In Berlijn woonde echter wel een grote gemeenschap Franslezende en -sprekende Russische ballingen.Ga naar voetnoot1 Françoise Frenkel dreef haar boekhandel in Berlijn aanvankelijk samen met haar echtgenoot, de uit Rusland afkomstige Simon Raichenstein. Waarschijnlijk hadden zij elkaar tijdens hun studie in Parijs leren kennen. Raichenstein bleef tot de machtsovername van Hitler in 1933 in Berlijn en vertrok daarna weer naar Frankrijk. Hoewel de eveneens weinig gastvrije Franse overheid hem uit wilde wijzen, schijnt hij zich toch in Parijs te hebben gevestigd. Daar werd hij althans opgepakt bij de grote razzia-operaties in 1942, waaraan de nazi's de codenaam ‘Voorjaarswind’ hadden gegeven. Op 24 juli 1942 werd hij naar Auschwitz gedeporteerd en vermoord. In datzelfde jaar werd ook de moeder van Françoise Frenkel omgebracht, in Treblinka. Vlak voor het uitbreken van de oorlog in september 1939 vluchtte Frenkel naar Frankrijk - aanvankelijk naar Parijs, kort daarna naar Nice, dat in de Vrije (onbezette) Zone van Frankrijk lag. Toen het net zich om haar heen begon te sluiten, lukte het haar | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
om in juni 1943 naar Zwitserland te vluchten. Daar, aan de oevers van het Vierwoudstrekenmeer, zette zij haar lotgevallen op papier. In haar voorwoord zegt ze dat ze als overlevende de plicht voelt te getuigen: ‘De doden, al degenen die voorgoed tot zwijgen zijn gebracht, die uitgeput onderweg zijn gestorven of vermoord, mogen niet vergeten worden’. (17) Zij draagt het boek op aan ‘alle mensen van goede wil’, die zich hebben verzet tegen het geweld dat hun medemens werd aangedaan. ‘De mensen van goede wil’ is een uitdrukking uit het Evangelie van Lucas (Luc. 2.14), waaraan Frenkel ook haar titel heeft ontleend (Luc. 9.57-58).Ga naar voetnoot2 Uit dit voorwoord valt af te leiden dat Frenkel in 1945 hoogstwaarschijnlijk wist welk lot haar naasten had getroffen. Het boek kreeg slechts één recensie, in Zwitserland, en raakte, zoals veel oorlogsdocumenten, al snel in vergetelheid.Ga naar voetnoot3 | |||||||||
Poste restanteVoor zover bekend is Rien où poser sa tête het enige boek dat Françoise Frenkel heeft geschreven. Uit documenten in het toegevoegde dossier blijkt dat de schrijfster onmiddellijk na de oorlog naar Nice is teruggekeerd en daar in januari 1975 op zesentachtigjarige leeftijd is overleden. Hoe zij de laatste dertig jaar van haar leven heeft doorgebracht, is niet bekend. Die raadselachtige lange laatste periode van haar leven maakt van haar boek, zo schrijft Modiano in zijn voorwoord, als het ware een brief van een onbekende die poste restante is opgestuurd en die de geadresseerde pas zeventig jaar na dato heeft bereikt. We lezen het zoals je in een nachttrein luistert naar het verhaal van een onbekende medereiziger wiens stem je hoort maar wiens gezicht je in de duisternis niet kunt ontwaren en die je ook nooit meer terug zult zien. Zijn verhaal zal altijd onaf blijven. De plaatsnamen in de titels van de vijftien hoofdstukken van Rien où poser sa tête geven de omzwervingen van Frenkel tussen 1921 en 1943 weer. Het eerste hoofdstuk, over het reilen en zeilen van haar boekhandel, biedt een interessant sleutelgatperspectief op de Frans-Duitse culturele betrekkingen tijdens het interbellum, en bevat tevens een verslag van de persoonlijke ervaringen van de schrijfster met de rassendiscriminatie in nazi-Duitsland, waaronder een aangrijpende beschrijving van de Kristallnacht. De andere hoofdstukken gunnen de lezer een blik op het moeizame dagelijkse leven van een Joodse vluchtelinge in Vichy-Frankrijk en bevatten naast beschrijvingen | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
van dramatische gebeurtenissen als razzia's en mislukte vluchtpogingen een hele reeks rake portretten, van collaborateurs, antisemieten en oorlogsprofiteurs, maar ook van ‘mensen van goede wil’. | |||||||||
Een Franse boekhandel in BerlijnOok al doopt Frenkel het hoofdstuk over haar wederwaardigheden in Berlijn heel ruimhartig ‘Au service de la pensée francaise’, zij is wel selectief in de boeken die ze haar allengs groeiende clientèle biedt en laat haar politieke voorkeuren duidelijk blijken. Ze propageert pacifistische schrijvers als Roland Dorgelès (Les Croix de Bois, 1919), George Duhamel (Civilisation, 1918, Prix Goncourt ) en Roger Martin du Gard (Les Thibault, 1922-1940). Van geëxalteerde nationalisten zoals Maurice Barrès en regionalisten zoals Henri Bordeaux moet zij niets hebben. ‘We lezen het zoals je een nachttrein luistert naar het verhaal van een onbekende medereiziger wiens stem je hoort maar wiens gezicht je in de duisternis niet kunt ontwaren.’ Na de Eerste Wereldoorlog reorganiseerde het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn culturele diensten. De literaire en artistieke afdeling had als taak het Franse intellectuele leven ook buiten Frankrijk weerklank te doen vinden. Men verliet zich daarbij voornamelijk op particuliere initiatieven van schrijvers, boekhandelaars en gepassioneerde lezers zoals Françoise Frenkel. De boekhandel van de Raichensteins, die aanvankelijk in een souterrain was gevestigd maar later verhuisde naar een pand in de Passauerstrasse (nummer 39), naast het befaamde Kaufhaus des Westens, werd als ‘La Maison du Livre français’ dan ook een van de middelpunten van het Franse culturele leven in Berlijn. Bekende schrijvers zoals André Gide en Henri Barbusse maakten er hun opwachting of hielden er lezingen en er werden toneelvoorstellingen en recepties georganiseerd.Ga naar voetnoot4 Zo ontving Françoise Frenkel er bijvoorbeeld ook in september 1931 de Franse minister van Buitenlandse Zaken Aristide Briand, vlak voordat zijn plan voor een Europese federatie voorgoed sneuvelde. Het verdrag van Locarno (1925) zorgde voor een korte ontspanning in de Frans-Duitse betrekkingen, maar de machtsovername van Hitler in 1933 en het groeiende antisemitisme vormden grote en uiteindelijk onoverkomelijke obstakels. In nazi- | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
Duitsland was een Franse boekhandel gedreven door een Joodse en daarbij ook nog uit Polen afkomstige vrouw een buitengewoon aanstootgevend verschijnsel. Frenkel vertelt hoe auteurs als Barbusse (communist) en Gide (homoseksueel) uit de handel werden genomen, hoe zij uiteindelijk geen enkele Franse krant meer mocht verkopen, en hoe de invoering van de Neurenberger rassenwetten in 1935 haar ook in haar privéleven trof. De luidruchtige nachtelijke bijeenkomsten van de SA op de binnenplaats van haar appartementencomplex hielden haar om meer dan één reden uit de slaap, en hoewel haar winkel om diplomatieke redenen gespaard bleef bij de brandstichtingen en vernielingen tijdens de Kristallnacht in 1938 - de Passauerstrasse was een centrum van religieus en cultureel Joods leven - begreep ze dat dit alleen maar uitstel van executie was. Van de Franse consul kreeg ze vlak voor het uitbreken van de oorlog het advies Duitsland ‘tijdelijk’ te verlaten. Frenkel bracht een laatste doorwaakte nacht door te midden van haar geliefde boeken en vertrok samen met de resterende Franse inwoners van Berlijn naar Parijs.Ga naar voetnoot5 | |||||||||
Een Joods-Poolse vluchtelinge in Vichy-FrankrijkOf Françoise Frenkel in Parijs contact heeft gehad met haar echtgenoot, vermeldt zij niet. Dat is een van de intrigerende raadsels van haar boek: Simon Raichenstein wordt er niet één keer in genoemd. Begin juni 1940 verlaat Frenkel samen met honderdduizenden Parijzenaars de hoofdstad, waar op veertien juni het Duitse leger zegevierend over de Champs-Elysées rijdt. In de chaos van anderhalf miljoen op drift geraakte mensen reist zij naar Avignon, en daarna naar Vichy waar ze eveneens op de vlucht geslagen Belgische familieleden treft. Als de wapenstilstand is getekend en haar familie naar België is teruggekeerd, gaat ze ‘alleen, verloren in een afgrond van droefenis’ (74) terug naar Avignon en vervolgens naar Nice. En dan begint de taaie dagelijkse strijd om te overleven. Hoe moet je een verblijfsvergunning verlengen? Hoe krijg je toestemming om te reizen? Hoe kom je aan voedselbonnen? Hoe vervals je een persoonsbewijs? Met veel geduld, aplomb, slimheid en een beetje geluk slaat Françoise Frenkel zich erdoorheen. Als de Duitsers echter in het najaar van 1942 de Vrije Zone bezetten en de Franse regering in Vichy een steeds strenger antisemitisch beleid gaat voeren, moet ook Frenkel onderduiken. Vrienden in Zwitserland beijveren zich een visum voor haar te regelen. In afwachting daarvan slaagt zij erin aan alle razzia's te ontsnappen, dankzij de onvoorwaardelijke steun van een kappersechtpaar in Nice. Dit biedt haar | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
onderdak, zoekt onderduikadressen en probeert haar naar Zwitserland te smokkelen. Na twee keer in het zicht van het beloofde land gearresteerd, gevangengenomen en berecht te zijn, komt ze als door een wonder weer op vrije voeten. De aanbevelingsbrief die zij in het voorjaar 1940 van een hoge ambtenaar van de toenmalige regering heeft ontvangen vanwege ‘haar verdiensten voor de verspreiding van het Franse boek in het buitenland’ (60), is tijdens haar confrontaties met de Vichy-bureaucratie al meerdere malen als een waardeloos vod afgedaan. Maar als de brief tijdens de rechtszitting door haar advocaat wordt voorgelezen, sorteert hij geheel onverwacht wel het beoogde effect. Frenkel wordt op de valreep door haar liefde voor de Franse literatuur gered, en in juni 1943 lukt het haar dan eindelijk om de Frans-Zwitserse grens over te steken. Met haar strikt chronologische aanpak neemt Frenkel haar lezers mee op een lange, steeds beangstigendere odyssee. Zij verluchtigt haar verhaal met de beschrijving van kleine, veelbetekenende scènes en rake typeringen: het voordringen in de rijen voor de bakker en de slager, de ontmoetingen bij het postkantoor dat al weken gesloten is maar waar men iedere dag zijn opwachting maakt om een praatje te maken met lotgenoten; de confrontatie met kleingeestige ambtenaren die hun macht misbruiken om de partij aan de andere kant van het loket te kleineren; de botsingen met politieagenten en gendarmes die hun frustratie over de Franse nederlaag in 1940 botvieren op mensen die in een afhankelijke positie verkeren, en met domme dienstkloppers die | |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
antisemitische propaganda nabauwen om hun eigen gedrag te rechtvaardigen en hun slachtoffers te bestelen. Maar zij toont ook de solidariteit van Fransen ‘van goede wil’ die zich doodschamen over de antisemitische politiek van hun eigen regering en haar met gevaar voor eigen leven helpen. Haar jarenlange ervaring met het publiek in haar boekhandel hebben van Frenkel een scherpe waarnemer gemaakt. Uit alles blijkt dat zij haar ogen en oren goed de kost heeft gegeven. Voor precieze documentatie uit andere bronnen was het, toen ze haar wederwaardigheden opschreef, nog veel te vroeg. Zijzelf komt uit het boek naar voren als een bewonderenswaardig gelijkmatige persoonlijkheid, met een grote belangstelling voor alles wat er om haar heen gebeurt. En hoewel zij met angst en beven haar eigen toekomst tegemoet ziet en gekweld wordt door onzekerheid over het lot van haar familie, winnen haar inventiviteit en haar doorzettingsvermogen het steeds opnieuw. De grondtoon is soms wel erg positief, maar daartegenover staan passages waarin de schrijfster onverwacht fel uit haar slof schiet. Bij de aanblik van drie oudere dames die tevergeefs met haar de grens naar Zwitserland hebben proberen over te steken, vraagt ze zich af: Die drie oude vrouwen, hoe hadden ze zich voorgesteld dat ze door de prikkeldraadversperringen heen zouden komen? Hadden ze er van tevoren over nagedacht hoe moeilijk hun onderneming zou worden? (...) Of geloofden ze dat aangezien de Rode Zee zich geopend had om de kinderen van Israël door te laten, het prikkeldraad ook vanzelf uiteen zou wijken om plaats te maken voor drie oudjes op zoek naar de vrijheid? Geloofden zij nog aan de wonderen, die zo talrijk waren in de geschiedenis van hun voorouders? Waren ze vergeten dat sinds dat verre verleden hun God, de Eeuwige, de God van de bliksem en de wraak, zijn uitverkoren volk in de steek leek te hebben gelaten? (226) Natuurlijk zijn er andere Joodse auteurs die het verhaal van hun leven in Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben opgeschreven. Als ik mij beperk tot de generatie die in 1940 al volwassen was, kan ik het dagboek noemen van Hélène Berr die bij het uitbreken van de oorlog letteren studeerde aan de Sorbonne. Dit Journal, dat Berr van 1942 tot aan haar deportatie in maart 1944 bijhield, verscheen in 2008, eveneens met een voorwoord van Modiano. Verder is er de roman Suite française van Irène Némirovsky - over de uittocht uit Parijs in 1940 en het leven daarna op het Franse platteland - die meer dan zestig jaar na haar dood in Auschwitz werd gepubliceerd. Een andere, ten onrechte minder bekende auteur is de Pools-Joodse Jean Malaquais. Hij publiceerde al in 1947 Planète sans visa, een roman over Marseille onder het Vichy-regime, die net zoals Frenkels boek onmiddellijk in de vergetelheid raakte en die hij tot aan zijn dood in 1998 is blijven herschrijven. Wat Frenkels autobiografische verslag zo interessant maakt is haar Berlijnse verleden en de gedetailleerde beschrijving van haar onderduikperiode, waarin ze de uiteenlopende reacties van gewone Fransen op het lot van de Joodse réfugiés laat zien. | |||||||||
[pagina 65]
| |||||||||
Haar beschrijvingen van concrete situaties brachten voor mij de meer afstandelijke analyses en droge cijfers van de vele, later gepubliceerde historische studies tot leven.Ga naar voetnoot6 De totale vergetelheid die haar na 1945 ten deel is gevallen - er is tot dusverre zelfs geen enkele foto van haar opgedoken - geeft aan de heldere stem die uit haar boek opklinkt, iets ongrijpbaars, raadselachtigs. Het is een niet door verdere context verstoord, levendig geschreven en bij vlagen ook humoristisch autobiografisch relaas dat ons zeventig jaar mee terug neemt in de tijd en de herinnering bewaart aan mensen die anders totaal vergeten zouden zijn. Dat een aantal passages over discriminatie en vreemdelingenhaat zo zouden kunnen worden overgezet naar ons heden, geeft het boek een extra verontrustende dimensie. | |||||||||
Literatuur
|
|