Vooys. Jaargang 34
(2016)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||
Aafje de Roest
| |||||||||||
InleidingSchepping of evolutie, schepping en evolutie? Al op jonge leeftijd ontstaan er bij kinderen vragen over het ontstaan van de aarde en komen zij in aanraking met de evolutietheorie. Met name christelijke ouders en opvoeders komen daardoor voor keuzes te staan. Enige tijd geleden organiseerde de christelijke uitgeverij Jongbloed een drukbezocht symposium rond het thema, in samenwerking met de Evangelische Hogeschool Amersfoort. Aanleiding was het recent verschenen boek Het geheime logboek van topnerd Tycho (2015)Ga naar voetnoot1, geschreven door wetenschapper Cees Dekker en kinderboekenschrijfster Corien Oranje. Het boek vertelt het verhaal van Tycho, een jongen die ‘alles wil weten over het ontstaan van de aarde (kun je geloven in God én in de evolutietheorie?) en andere geheimen uit de oertijd’.Ga naar voetnoot2 Tijdens het symposium over het boek stond niet de discussie tussen evolutionisten en creationisten centraal, maar twee vragen die, volgens een van de auteurs, nauw verwant zijn aan het boek: ‘Wat en hoe vertellen we onze kinderen over de Schepper van hemel en aarde?’, en: ‘Hoe kunnen wij kinderen helpen onder de indruk te raken van Hem terwijl zij in onderwijs en wetenschap geconfronteerd worden met het gegeven dat de wereld door evolutie ontstaan is?’.Ga naar voetnoot3 | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
Literatuurwetenschapper Rita Ghesquiere schrijft in Jeugdliteratuur in perspectief (2009) dat de jeugdige lezer ‘in onze snel evoluerende pluriforme samenleving geconfronteerd [wordt] met een veelheid van normen en waarden en een diversiteit van situaties waardoor hij zichzelf ervaart als veranderlijk in een veranderlijke omgeving’. (14) Zowel bij christelijke kinderen als bij niet-christelijke kinderen kunnen door deze veelheid aan normen en waarden vragen ontstaan naar de verhouding tussen schepping en evolutie. Bij allerlei ouders leeft de vraag hoe er om moet worden gegaan met een groot thema als het ontstaan van de aarde in de opvoeding van kinderen. Jeugdliteratuur speelt een belangrijke rol in de beantwoording van dit soort vragen; daarom analyseer ik in dit artikel de literaire procedés die daartoe in twee recente en veelbesproken kinderboekenGa naar voetnoot4 worden ingezet. Niet alleen Het logboek snijdt de kwestie namelijk aan, dit gebeurt ook in Het raadsel van alles wat leeftGa naar voetnoot5 (2013) door Jan Paul Schutten. Het boek won in 2014 de Gouden Griffel én het Gouden Penseel, de Nienke van Hichtum-prijs en de Gouden Tulp (beste non fictie-boek), werd genomineerd voor de Jan Wolkers Prijs en behoort in 2015 tot de kerntitels van de Kinderboekenweek. In Het raadsel draait het om vragen over het ontstaan van de aarde: ‘We snappen nog altijd niet hoe het allereerste leven ontstond. Was het iets spontaans? Kwam het uit de ruimte aangesuisd? Was het toch een schepping van een god?’ (Schutten 2013: 10) Zowel Het raadsel als Het logboek zijn geschreven voor lezers vanaf ongeveer tien jaar oud. Op die leeftijd beginnen jonge lezers allerlei vragen te krijgen en worden ze nieuwsgierig. Ze maken kennis met de natuurwetenschappen, of met geschiedenis, godsdienst en literatuur. (Ghesquiere 2009: 11) In Het logboek is de protagonist Tycho een nieuwsgierige jongen uit groep 8, terwijl in Het raadsel het lezende kind direct wordt aangesproken, waardoor ‘jij’ als het ware een personage wordt. Letterkundige Helma van Lierop-Debrauwer schrijft in ‘Over de “Grote Gelijkenis”’ dat fictieve personages dezelfde vragen stellen als de nieuwsgierige, jonge lezer en onder andere daardoor biedt de inzet van een jeugdig hoofdpersonage de ‘mogelijkheid tot identificatie’. (2000: 349) Hoewel de auteurs natuurlijk geen antwoord geven op de vraag hoe de aarde is ontstaan, pogen zij in hun boeken tóch vanuit hun al dan niet religieuze visie het ontstaan van de aarde uit te leggen aan kinderen. Daartoe vertalen zij hun wetenschappelijke kennis naar, in dit geval, jeugdliteratuur. In haar studie Gedeelde kennis schrijft literatuurwetenschapper Mary Kemperink over de vertaalslag die auteurs moeten maken wanneer ze wetenschappelijke kennis uiten in literatuur. Auteurs laten ‘elementen | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
Illustratie: Christien Beuving
weg, voegen andere toe en brengen een bepaalde kleuring aan. Op die manier verspreidt en produceert literatuur ook weer kennis.’ (13) Volgens Kemperink draagt kennis die in literatuur vertaald is niet alleen bepaalde (on)uitgesproken ideeën en visies uit, maar ook ‘bij wetenschappers en schrijvers impliciet gebleven maar wel aanwezige, als vanzelfsprekend ervaren veronderstellingen.’ (15) Het gegeven dat de vertaling van wetenschap naar literatuur altijd gekleurd is, en de van oudsher socialiserende of didactische functie van jeugdliteratuur, maken het noodzakelijk te onderzoeken welke manifest en latent aanwezige normen, waarden en veronderstellingen deze kinderboeken bevatten. Het is van belang je af te vragen wat er wordt gecommuniceerd en hoe dit gebeurt, omdat de jeugd hierdoor wordt gevormd. (Ghesquiere 2009: 24) In zowel Het logboek als Het raadsel wordt gebruikgemaakt van de vraag-antwoordstructuur om kennis over te brengen op de jeugdige lezer. In die structuur is de vraagsteller altijd het fictieve kind en komt het antwoord van de fictieve volwassene. In Het logboek spelen ook de personages een opvallende rol in de beantwoording van de vragen over evolutie en schepping, in Het raadsel zit geen verhalend plot en daarom spelen personages geen grote rol. In dit artikel analyseer ik de belangrijkste literaire procedés die in Het logboek en Het raadsel worden ingezet om kennis over te dragen. Allereerst zal ik de personages in Het logboek analyseren en daarna vergelijkend de vraag-antwoordstructuur in beide boeken. Met deze analyse wil ik antwoord geven op de vraag wat er in Het logboek en Het raadsel wordt verteld en vooral hoe. Hieraan is de vraag gelieerd welke veronderstellingen daarmee impliciet of expliciet worden doorgegeven. Wat vertellen wij (ouders, opvoeders, auteurs, personages) aan kinderen - en wat vertellen we niet? | |||||||||||
‘We lenen alleen interessante mensen’De auteurs van beide boeken vinden dat de evolutie en de schepping niet meer lijnrecht tegenover elkaar hoeven te staan. Het is niet meer wetenschap versus geloof en | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
er is geen sprake meer van kennis tegenover onwetendheid. De boeken zetten vragen bij het denken in tegenstellingen, en personages kunnen een belangrijke functie vervullen in de vertegenwoordiging van deze visie. Zij kunnen de visie ophemelen of verbeelden - zij illustreren bepaalde normen en waarden en oefenen daarmee invloed uit op de ontwikkeling van de jeugd. (Hagen 2014: 6) ‘Lezers verplaatsen zich in de personages, identificeren zich met hen of zetten zich tegen hen af.’ (Dorleijn en Van Boven 2010: 299) De jeugdige lezer kan zich identificeren met Tycho (Het logboek) of zich aangesproken weten (Het raadsel). Met name in Het logboek wordt de lezer geconfronteerd ‘met het gewenste gedrag en de keuzes van de verhaalpersonages zodat zij van voorbeelden kunnen leren wat goed handelen is’. (Haex 2015: 12) De jonge lezer wordt door beide boeken aan het denken gezet, en kan gaan reflecteren op het gedrag van de personages en dat van zichzelf. In Het logboek zijn de belangrijkste personages Tycho en zijn oom Jeroen. Tycho is een nieuwsgierige jongen die wil weten hoe de aarde precies is ontstaan. Hij stelt vragen die bij de jeugdige lezer waarschijnlijk leven. In zijn antwoorden verwoordt oom Jeroen steeds opnieuw de belangrijkste motieven van het boek. Hij is een ‘spreekbuispersonage’ dat de kernboodschap van het boek meerdere malen expliciteert. Ook indirect geven de belangrijkste personages (Tycho en oom Jeroen, in samenspel met andere personages) ‘in hun onderlinge relatie (contrasten, parallellen), gestalte’ aan de boodschap van het verhaal. Dat gebeurt dan meestal ‘door hun karakter, uitspraken of rol in de handeling van het verhaal.’ (Dorleijn en Van Boven 2010: 307) Oom Jeroen is als christelijke wetenschapper de belichaming van de synthese die het boek voorstaat. Hij wordt regelmatig lijnrecht tegenover personages geplaatst die in de schepping geloven, zoals de ouders van Tycho. Zij dienen enkel om het personage oom Jeroen ‘meer reliëf te verlenen’. (Ibidem) Zo zegt Tycho aan het begin van het boek dat hij zijn vader en moeder ‘niet [zou] willen inruilen (ook niet voor duizend euro) (al zou ik dan wel een goeie laptop kunnen kopen) maar ik ben wel heel blij dat ik zo'n coole oom heb. Oom Jeroen is de jongste broer van mijn moeder en hij weet ALLES van sterren en planeten.’ (Dekker en Oranje 2015: 18) Het hebben van kennis over sterren en planeten wordt gekoppeld aan het woord ‘cool’, en het is prettig om iemand met zulke kennis in je omgeving te hebben. Wanneer er op het schoolplein van Tycho's school een meteoriet valt, spreekt oom Jeroen aan tafel zijn hoop uit over de aanwezigheid van aminozuren in het brok ruimtepuin. Tycho's moeder reageert gepikeerd: ‘“Aminozuren zitten in kaas,” snauwde mama. “Het zijn gewoon eiwitten. Het lijkt me sterk dat je eiwitten vindt in een meteoriet, Jeroen.” “Het zijn geen eiwitten,” zei oom Jeroen. “Het zijn bouwstenen waaruit eiwitten worden gemaakt. Bouwstenen voor het leven. En als we op een meteoriet uit de ruimte aminozuren zouden vinden, dan...” “... Is er een stuk kaas van de maan gevallen,” zei mama. (...) “Ze houdt niet zo van wetenschap,” zei ik.’ (Dekker en Oranje 2015: 20) En wanneer oom Jeroen zegt dat het inderdaad waarschijnlijk gaat om een meteoriet, ‘een brok ruimtepuin van miljarden jaren oud’, antwoordt Tycho's moeder met: ‘Geloof je het zelf? Miljarden jaren. Pfff.’ (Dekker en Oranje 2015: 21) Het contrast dat | |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
er in eerste instantie tussen de partijen is, blijkt niet alleen uit een simpel tekstueel gegeven, het afsnauwen door Tycho's moeder, maar ook uit Tycho's uitspraak dat zijn moeder niet zo van wetenschap houdt. De moeder van Tycho - aanhanger van de scheppingsleer - wordt geassocieerd met geloof, terwijl oom Jeroen, aanhanger van de evolutietheorie (wel in combinatie met de schepping), geassocieerd wordt met wetenschap. Niet alleen wordt de tegenstelling in beeld gebracht, ook wordt het ene deel van de oppositie (bewust of onbewust) boven het andere gesteld. Wetenschap is cool, religie niet. Tycho's moeder doet oom Jeroens kennis over een meteoriet van miljarden jaren oud af met een grap dat het eigenlijk een stuk kaas is dat van de maan is afgevallen. Zij staat dus sceptisch tegenover wetenschappelijke kennis, zo duidt haar vraag ‘geloof je het zelf?’ aan. De tegenstelling tussen Tycho's moeder en oom Jeroen (waarin laatstgenoemde meer waardering krijgt) blijkt het sterkst uit het volgende fragment, waarin Tycho zijn oom per e-mail vraagt of hij langs wil komen op zijn school om te vertellen over meteorieten. Daarop vraagt zijn moeder waarom zij niet is uitgenodigd. Tycho reageert met een zucht: ‘Maham. We lenen alleen interessante mensen.’ (Dekker en Oranje 2015: 28) Oom Jeroen hoort dus bij de club van interessante mensen die uitgenodigd kunnen worden, zijn moeder niet. Bovendien is oom Jeroen een autoriteit; wanneer een klasgenoot van Tycho een grote mond heeft tegen Oom Jeroen, vindt Tycho dat namelijk ‘heel onbeleefd om (...) te zeggen tegen een GAST. Die mijn OOM is. En ook nog PROFESSOR.’ (Dekker en Oranje 2015: 32) De ouders van Tycho's klasgenoten (creationisten) worden vooral als onwetend neergezet: ‘“Maar dan komt mijn zoon dus ineens thuis met verhalen over een oerknal,” ging Toms moeder verder. “Precies!” zei de moeder van Ester. “En over miljarden jaren. Terwijl we daar niks vanaf weten.”’ (Dekker en Oranje 2015: 45 [mijn cursivering]) Toch wordt het andere perspectief in de tegenstelling ook expliciet getoond: de ouders van Tycho's klasgenoten kijken op hun beurt neer op oom Jeroen, die spottend een ‘geleerde meneer die denkt dat ie alles weet’ wordt genoemd. Ook zegt een ouder tegen de meester dat het een goed idee is om mensen uit te nodigen op school, maar dat hij dan wel mensen moet uitnodigen ‘die iets zinnigs te zeggen hebben’. (Dekker en Oranje 2015: 45) De ongelijkheid in de oppositie wordt als het ware recht gestreken, maar de tegenstelling bestaat nog wel en wordt duidelijk getoond. Alle kanten van de discussie worden in het boek belicht door personages. Zo komt niet alleen oom Jeroen in de klas aan het woord, maar ook de vader van Tycho's klasgenootje Christi, die in het dagelijks leven dominee is. Hij weet niet hoe het zit met de oerknal (Dekker en Oranje 2015: 57) en zegt ook dat in de Bijbel niet staat ‘wanneer [God] alles heeft gemaakt (...). En hoe hij dat precies heeft gedaan, dat staat er ook niet. Dus ik ga jullie ook niet vertellen hoe het zit.’ (Dekker en Oranje 2015: 55) De meester vertelt aan de klas dat hij denkt dat ‘als God alles gemaakt heeft, we het [dan] gewoon [mogen] onderzoeken. De sterren. En de planeten. En de natuur. En dan hoef je nergens bang voor te zijn. Want je kunt alleen maar ontdekken wat God gedaan heeft.’ (Dekker en Oranje 2015: 71) De discussie lijkt nog even op te laaien in een discussie tussen de kinderen in de klas die zowel in de schepping als in de evolutie | |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
geloven, en de kinderen die de creationistische visie blijven aanhangen: ‘“Ja,” zei ik. “Als de evolutietheorie klopt, klopt de Bijbel dan nog wel?” “Zie je wel!” riep Anna. Ze sloeg met haar vuist op tafel. “Dat heb je er nou van! Nu geloven ze niet meer in God!” “Wel waar!” zei ik boos. “Ik geloof wel in God!” “En ik ook!” zei Matteo en hij sloeg zo hard met zijn vuist op tafel dat zijn glas omviel.’ (Dekker en Oranje 2015: 142) De heftigheid en gevoeligheid waarmee het thema zelfs tot op het einde van het boek nog omgeven is, komt tot uiting in het gebaar van Matteo. Vervolgens wordt de discussie gesust door de meester en dominee die nu allebei weer de synthese als beste optie in beeld brengen. Klasgenoot Sjoerd vraagt zich af of het dus wél kan, ‘geloven in God én in de evolutie’? ‘“Ik denk dat het heel goed kan,” zei de dominee. Meester veegde met zijn mouw over zijn voorhoofd. “Pfff. Gelukkig.”’ (Dekker en Oranje 2015: 144) Hoewel de discussie, met de daarbinnen bestaande grote tegenstellingen, door het hele verhaal heen te herkennen is in de vorm van verschillende personages en onderlinge verhoudingen en discussies, wordt tegen het einde van het boek door meerdere personages de synthese steeds meer geprefereerd. | |||||||||||
Vraag en antwoord in Het logboek en Het raadselNaast personages kan ook de vraag-antwoordstructuur een rol spelen in het overbrengen van een bepaald idee aan de jeugdige lezer. In Het logboek brengen de personages zoals gezegd expliciet de tegenstelling tussen schepping en evolutie in beeld, maar ook de synthese. Daarnaast zijn e-mailfragmenten tussen oom Jeroen en Tycho in het boek opgenomen, evenals fragmenten uit het logboek van Tycho. In het logboek schrijft Tycho informatie die hij heeft verkregen, bijvoorbeeld uit de digitale gesprekken met zijn oom. In die e-mails zijn oom Jeroen en Tycho aan het woord door middel van een vraag-antwoordstructuur en de lezer krijgt zodanig ook een kijkje in het binnenste van de twee hoofdpersonages. Dergelijke ingelaste brief- of e-mailfragmenten hanteren regelmatig een persoonlijke toon en hierdoor ontstaat een gevoel van intimiteit. (Ghesquiere 2009: 168) De jeugdige lezer kan door expliciete aanwijzingen uit gedrag en uitspraken van de personages lering trekken uit het verhaal, maar de socialiserende werking wordt versterkt door de vraag-antwoordstructuur uit de brieven. De lezer krijgt namelijk ‘niet alleen een beeld van de feiten in het verhaal, maar [leest] ook wat er in de personages [omgaat]’. (Hagen 2014: 30) Omdat de personages oom Jeroen en Tycho in de e-mails de hoofdrol spelen, en zij degenen zijn die communiceren, is er geen rol weggelegd voor een verteller waar een moraal vanuit kan gaan. Die functie wordt nu ingevuld door de e-mails en de daarin gehanteerde vraag-antwoordstructuur. Het raadsel heeft geen personages, wat het meer een informatief boek met een literaire vorm maakt, in tegenstelling tot Het logboek, dat een literair boek met een informatief karakter is. In Het raadsel is een verteller aanwezig, die sterk gekoppeld wordt aan de auteur Jan Paul Rutten, omdat deze af en toe ook vanuit de ik-persoon spreekt en details over zichzelf vertelt. Een belangrijk ‘personage’ in dit boek is de jeugdige lezer zelf, die dan ook regelmatig direct wordt aangesproken. De vragen worden ook in | |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
Illustratie: Christien Beuving
Het raadsel gesteld door het fictieve kind, maar het is zo opgeschreven alsof ‘jij’ ze ook gesteld zou kunnen hebben. De verteller legt uit dat het ‘vaak kinderen [zijn] die zulke vragen stellen (volwassenen denken veel eerder: Ja hoor, het zal wel). Kinderen zijn nieuwsgierig, ze willen van alles weten. Maar gelukkig zijn er ook nieuwsgierige volwassenen. Die worden onderzoeker en gaan proberen te ontdekken hoe het allemaal zo komt.’ (Rutten 2013: 10) Die onderzoekers kunnen dat vervolgens in vraag-antwoordvorm aan kinderen uitleggen - fictief en non-fictief. Dit gebeurt zowel in Het logboek (oom Jeroen) als in Het raadsel (de verteller). Normaliter nemen de personages de rol van moraalbrengers aan en stuurt ook de loop van de gebeurtenissen de lezer in zijn conclusies, dat is duidelijk te zien in Het logboek. In een verhaal waar deze literaire verschijnselen ontbreken, zoals in Het raadsel, kan de vraag-antwoordvorm de lezer tot een moraal laten komen. Dat is ‘overigens niet erg moeilijk, want die [ligt] er meestal duimendik bovenop’. (Hagen 2014: 30, vgl. Van den Berg 1993: 355) De lezer kan de verworven inzichten uit de fictieve vragen en antwoorden vervolgens vertalen naar de ‘echte’ wereld. | |||||||||||
‘Bepaal je zelf wat je gelooft?’In Het logboek komt de synthese, maar ook de tegenstelling die eerder al expliciet bleek in het gedrag van de personages tot uiting in de e-mailwisseling. Tycho e-mailt zijn oom dat een aantal ouders boos op zijn oom is, omdat er geen oerknal is geweest (zoals oom zegt), maar God het heelal gemaakt heeft. Waarop oom Jeroen antwoordt dat hij dat jammer vindt, omdat hij denkt dat die boosheid helemaal niet nodig is. Hij gelooft namelijk dat | |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
God het heelal, en de aarde, en alles wat er maar is, allemaal gemaakt heeft. Via onze telescopen hebben we nu ontdekt dat hij dat 13,8 miljard jaar geleden gemaakt heeft. Dus ik begrijp niet zo goed dat die ouders boos zijn, want eigenlijk zijn we het eens: onze God heeft het heelal gemaakt. (Ibidem) In de analyse van de personages werd duidelijk dat in Het logboek allerlei percepties op de discussie over schepping en evolutie in beeld worden gebracht, maar dat de visie die oom Jeroen verkondigt wel degene is die Tycho over zou moeten nemen. Deze visie wordt daarom (vaak in weerwoord op een kritische vraag van Tycho) door oom Jeroen tot in den treure herhaald. Op de vraag: ‘Als er een oerknal is geweest, is alles dan niet gewoon toevallig ontstaan? Het heelal en de wereld? Bestaat God eigenlijk wel?’, antwoordt oom Jeroen dat hij in de wereld allerlei aanwijzingen ziet ‘die erop wijzen dat God bestaat. (...) Het ‘is zo toevallig dat het geen toeval meer kan zijn. Ik geloof dat onze God het heelal met opzet heeft gemaakt zodat wij kunnen leven op deze aarde.’. (Dekker en Oranje 2015: 82 [mijn cursivering]) En op pagina 93 antwoordt oom Jeroen Tycho dat ‘wij mogen uitzoeken hoe God de wereld gemaakt heeft, en [dat] we erachter [zijn] gekomen dat hij dat heeft gedaan in een lang evolutieproces.’ (Dekker en Oranje 2015: 93) De synthese tussen schepping en evolutie is mogelijk wanneer God het beginpunt is: als het ware de ‘schepper’ van de oerknal. Vragen die uit deze veronderstelling ontstaan worden voor het gemak genegeerd. In Het logboek wordt door zowel de inzet van personages als door onderlinge correspondentie per e-mail expliciet en impliciet de visie verkondigd dat evolutie en schepping goed naast elkaar kunnen bestaan. Ook Het raadsel behandelt de tegenstelling tussen de twee pijlers, waarbij evolutie wordt vereenzelvigd met wetenschap en kennis en schepping met onwetendheid en geloof. Hoewel op pagina 156 wel gezegd wordt dat je in een synthese kunt geloven, is er weinig aandacht voor een synthese zoals die in Het logboek wordt voorgesteld. Met name de tegenstelling tussen creationisten en evolutionisten wordt continu in beeld gebracht. Binnen die tegenstelling blijkt uit de antwoorden op de vragen een voorkeur voor evolutie. Dat heeft de verteller zelf ook door: ‘Je zou denken dat ik dan aan de kant sta van de wetenschappers.’ (Rutten 2013: 156) Door het woord ‘kant’ wordt duidelijk dat het hier gaat om twee verschillende kampen, die niet met elkaar verenigd zijn. Je staat of aan de kant van de schepping, of aan de kant van de evolutie. Op pagina 27 worden religieuze antwoorden op het ontstaansvraagstuk tegenover die van wetenschappers geplaatst. Wetenschappers ‘wisten het in het begin ook niet.’ (...) ‘De Schotse wiskundige James Hutton was de eerste die een goede poging deed. Door scherp te kijken en slim na te denken.’ (Rutten 2013: 27) Deze uitspraak impliceert dat aanhangers van de schepping niet scherp kijken of slim nadenken. Veel mensen geloven niet in de evolutie, legt de verteller uit. Als antwoord op de vraag of de evolutie ‘dan wel waar is’ wordt gezegd dat die twijfel niet zo vreemd is. Op veel scholen moet het verhaal uit de Bijbel in de klas worden verteld. Ook in Nederland. Als je nooit een andere verklaring voor het leven op aarde hebt gehoord, | |||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||
blijf je dat verhaal dus geloven. Wie het verhaal van de evolutie wél kent, zal er veel sneller in geloven. En hoe meer je weet, hoe groter die kans is. (Rutten 2013: 129) Hier wordt de onwetendheid waarmee de creationist geassocieerd wordt, expliciet gethematiseerd. ‘Het verhaal van de evolutie’, daar zul je snel in kunnen geloven zodra je het hoort. Hoe meer kennis je hebt, ‘hoe meer je weet’, hoe aannemelijker de kans is dat je in de evolutietheorie zult geloven. De verteller zegt dat het niet erg is als ‘jij’, de jeugdige lezer, de oerknal moeilijk kunt voorstellen, want ‘dat allereerste begin, 13,8 miljard jaar geleden, kan niemand zich voorstellen. Maar de experts denken wel dat het zo is gegaan’. (Rutten 2013: 35) Hier wordt gebruikgemaakt van een klassieke retorische truc: er wordt een beroep gedaan op autoriteit. ‘Experts’ denken dat de evolutie plaats heeft gevonden. Deze tactiek wordt ook in Het logboek gebruikt met de inzet van de autoriteit van ‘professor’ oom Jeroen in Het logboek. Wie twijfelt aan de kennis of wetenschap van een expert? ‘Jij misschien?’, wordt in Het raadsel gevraagd. Als je denkt dat de aarde en het heelal zo jong zijn, ‘dan twijfel je aan alle natuurkundigen, scheikundigen, biologen, sterrenkundigen en zelfs wiskundigen’. Twijfel je dan aan al die wetenschappers? Nee, zegt de verteller. Maar er [zijn] bijna geen wetenschappers meer die geloven dat de aarde maar hooguit tienduizend jaar oud is. (...) Er zijn een paar uitzonderlijke wetenschappers te vinden die met theorieën aankomen om te verklaren hoe de schepping toch in zes dagen plaats kan hebben gevonden. Maar zij worden door hun collega's niet al te serieus genomen. (Rutten 2013: 129) Het autoriteitsargument heeft een tweeledige werking: ten eerste geloven bijna alle wetenschappers in de evolutie, en ten tweede is binnen die groep een geprivilegieerde positie weggelegd voor de wetenschappers die enkel in de evolutie geloven. Ook uit het antwoord op de vraag ‘waarom lijken alle “baby”s’ op elkaar?’ blijkt een voorkeur voor de wetenschap: ‘Een DNA-molecuul zit enorm ingewikkeld in elkaar. Zo ingewikkeld dat je best zou kunnen denken dat het door een god ontworpen moet zijn. Toch heeft de wetenschap in werkelijkheid nog veel meer gelijk dan op het eerste gezicht al lijkt.’ (Rutten 2013) Het woord ‘toch’ geeft een tegenstelling tussen wetenschap en religie (‘een god’) weer, en in de wedstrijd tussen wetenschap en religie of evolutie en schepping ‘wint’ de evolutie, want de wetenschap heeft ‘nog veel meer gelijk’. Wanneer de verteller het scheppingsverhaal tegenover de evolutie zet, is de eind-conclusie dan ook: ‘Het verhaal van de Bijbel kan dan ook niet kloppen. Einduitslag: de wetenschap wint met 2-1.’ (Rutten 2013: 141) Op de vraag of de ‘evolutietheorie helemaal niet bewezen is’, ‘omdat het maar een theorie is’, wordt in Het logboek negatief geantwoord: nee, ‘theorie betekent niet: het is zomaar een ideetje.’ (Dekker en Oranje 2015: 116) In Het raadsel is het antwoord op deze vraag stelliger: ‘Een theorie is een wetenschappelijke verklaring. Je zit met een vraagstuk en je probeert daar een antwoord op te vinden door goed na te denken. Het | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
antwoord noem je een theorie.’ (Rutten 2013: 130) (...) ‘Darwin verklaarde door logisch na te denken hoe verschillende soorten kunnen ontstaan. Dat is de theorie. De werkelijkheid bewijst dat evolutie recht voor onze ogen plaatsvindt. Dat is de praktijk. Darwins theorie is nog steeds een theorie, ook nu hij van alle kanten is bewezen. Een theorie hoeft dus geen “onbewezen gedachte” te zijn. Een theorie kan dus ook een vaststaand feit zijn.’ (Rutten 2013: 135) Het woord ‘kan’ bevat een nuance, maar de evolutietheorie wordt in Het raadsel eigenlijk steeds expliciet met feiten geassocieerd. Pas tegen het einde van het boek wordt de optie van een synthese tussen evolutie en schepping genoemd. Het raadsel toonde tot dusver enkel de ver uiteenliggende posities in het evolutiedebat en nu een genuanceerdere religieuze visie op de evolutie en schepping. Hoewel uit mijn analyse blijkt dat uit Het raadsel duidelijk een voorkeur voor de evolutie spreekt, is de houding van de verteller tegenover een synthetische relatie tussen evolutie en schepping (of wetenschap en religie) minder afwijzend: Je zou denken dat ik dan aan de kant sta van de wetenschappers, maar dat is niet altijd het geval. (...) Er zijn wetenschappers die veel intelligenter zijn dan ik die in God geloven. Je kunt best in de evolutie en in God tegelijk geloven. (Rutten 2013: 156) Na 150 pagina's waarin de evolutietheorie boven het scheppingsidee wordt geplaatst stelt de verteller voor om de vraag welk standpunt de jeugdige lezer in zou moeten nemen open te laten: Wat jij met deze informatie moet? Niets. Als je worstelt met de vraag of God bestaat, kun je op zoek gaan naar nog meer informatie. Van de kant van gelovigen en van de kant van wetenschappers. Daarna bepaal je zelf wat je gelooft. Of dat je het gewoon niet weet. Misschien wordt de mens door de evolutie wel steeds intelligenter. En misschien is ons brein in de toekomst eindelijk ver genoeg geëvolueerd om te ontdekken of er wel of niet een god is... (Rutten 2013: 157) In Het logboek hebben Tycho en zijn klasgenoten tegen het eind van het boek ‘een beetje ontdekt’ maar zijn er vooral weer nieuwe vragen ontstaan, bijvoorbeeld ‘of Adam gewoon een vader en moeder had gehad, en hoe die tuin eruitzag die God had gemaakt, en hoezo zei God eigenlijk dat de aarde goed was, als er aardbevingen waren en overstromingen...’ (Dekker en Oranje 2015: 146) Hoewel er dus nieuwe religieuze vragen ontstaan door zijn veranderde kijk op de ontstaansgeschiedenis van de wereld, besluit Tycho hier even niet meer aan te denken. Tegen het einde van het boek is de synthetische visie via het personage oom Jeroen tot hem doorgedrongen en hij denkt: God was er al vóór de zon er was. God was er al vóór de oerknal.’ (...) [God was] ‘groter dan de zon. Groter dan het heelal en alle heelallen bij elkaar. Groter dan alles. En toch heel dichtbij. Zo dichtbij me dat hij me gewoon kon horen. ‘Hallo God,’ | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
Illustratie: Christien Beuving
fluisterde ik. ‘Ik vind het heel cool hoe u alles heeft gemaakt.’ (Dekker en Oranje 2015: 146) | |||||||||||
BesluitDe visie op het ontstaan van de aarde in beide boeken verschilt qua invulling, maar het jeugdige personage (en de lezer) wordt in beide gevallen in een bepaalde richting geduwd. In Het logboek worden meerdere perspectieven op de discussie over evolutie en schepping getoond. Toch wordt steeds opnieuw de synthese tussen evolutie en schepping als optie in beeld gebracht. De kennis die wordt overgedragen is gekleurd, en wordt ingezet voor een bepaald ideaal. Dat gebeurt zowel door het spreekbuispersonage oom Jeroen (en daarna ook door andere personages, zoals de dominee en de meester), als in de e-mailconversatie, waar het zoeken naar het midden steeds opnieuw genoemd als het correcte antwoord op allerlei ontstaansvragen. In Het raadsel stelt de verteller op het eind de lezer vrij te laten in het vormen van een visie. Ik heb echter aangetoond dat ook van dit boek duidelijk een bepaalde voorkeur uitgaat. Door middel van vraag en antwoord wordt het fictieve en reële kind steeds meer op het pad gezet waarop het de evolutie zal verkiezen boven de creationistische visie waarin de schepping als enige verklaring dient voor het ontstaan van de aarde. Via dit pad kan ‘jij’ volgens de auteur van Het raadsel ook nog op de synthese tussen | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
evolutie en schepping komen, maar deze optie wordt pas aan het eind van het boek genoemd. Bepaal je dus zelf wat je gelooft? Nee. Ouders, opvoeders en kinderboekenschrijvers bepalen wat ze aan kinderen vertellen over het ontstaan van de aarde door gekleurde kennis. Door de analyse van de personages en de vraag-antwoordstructuur werd duidelijk hoe literaire middelen daartoe worden ingezet. | |||||||||||
Literatuur
| |||||||||||
Websites
|
|