der koloniën’ of het ‘binnen-Europese kolonialisme’ van het Habsburgse Rijk ten spijt - maar laat vervolgens na ook de consequenties hiervan in de literatuur en het literaire veld te bestuderen. Voor de hand liggende observaties, zoals de relatief vroege aandacht voor postkoloniale kwesties binnen de Britse context en het grote verschil in status en bereik tussen Engels en Duits als literaire talen worden door haar genoemd, maar niet verder uitgediept. Op zich zou dit allemaal niet zo'n probleem zijn, ware het niet dat dergelijke discrepanties er juist voor zorgen dat haar literaire vergelijkingen enigszins scheef uitpakken. Zo figureren Britse romans met migratiethematiek uit de jaren tachtig naast Oostenrijkse migratieromans van zeer recente makelij, en moet het werk van internationaal onbekende Oostenrijkse buitenbeentjes als Hamid Sadr en Anna Kim het opnemen tegen veelbesproken bestsellers,
zoals Monica Ali's Brick Lane en Caryl Phillips' The Final Passage. De indruk van ongelijkheid en ongelijktijdigheid die zo ontstaat, voedt het in mijn ogen problematische stereotype van het Verenigd Koninkrijk als voorloper en wegwijzer, en een hier achteraan hobbelend Oostenrijk.
Dit is jammer omdat het vergelijkende bestuderen van dergelijke ‘ongelijkheden’ juist bijzonder interessant en productief zou kunnen zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor het smakelijke en vermakelijke derde hoofdstuk rondom voedsel, waarbinnen koken en eten worden onderzocht als uitdrukkingen van identiteitskwesties. In navolging van onder anderen Pierre Bourdieu stelt Vlasta dat met representaties van eten in literaire werken verschillende culturele en symbolische betekenissen gecommuniceerd worden. Dit geldt in verhoogde mate, zo haar claim, voor migratieliteratuur waarin koken en eten niet zelden gekoppeld zijn aan het zoeken naar een nieuwe identiteit. Terwijl gerechten uit de cultuur van herkomst, en het bereiden hiervan, vaak een thuisgevoel oproepen, een gevoel van geborgenheid met een nostalgisch tintje, sijpelen tegelijkertijd langzaam maar zeker nieuwe smaken, geuren en invloeden het bekende en vertrouwde binnen. Dit proces, waarbinnen nieuwsgierigheid, afkeer, verrukking, weemoed en weerstand slechts enkele sentimenten zijn die de revue passeren, kan zonder al te veel moeite metaforisch gelezen worden als een verbeelding van het moeizame proces van loslaten en opnieuw beginnen dat in veel gevallen verbonden is met de ervaring van migratie. Dit laat Vlasta aan de hand van drie romans zien. Als eerste bespreekt ze processen van ‘chutneyfication’ in Preethi Nairs roman One Hundred Shades of White (2003), vervolgens de zoetzure belevenissen van de ‘afhaalchinees’ in Timothy Mo's Sour Sweet (1982), en tenslotte de nauwgezette politiek van de koosjere keuken in Vladimir Vertlibs roman Letzter Wunsch (2003). Stuk voor stuk lezenswaardige analyses die moeiteloos de centrale rol van voedsel als taal, als betekenissysteem in deze romans aantonen. Maar, helaas, ook parallelle en weinig gecontextualiseerde analyses die nauwelijks met elkaar van doen hebben en die ook
aan het einde van het hoofdstuk niet met elkaar in dialoog worden gebracht.
Kortom, Sandra Vlasta presenteert in haar Contemporary Migration Literature in German and English een keur aan belangrijke overwegingen, interessante inzichten en nauwkeurige interpretaties. Waarin ze echter niet slaagt, is het inlossen van de belofte van het spanningsverschil tussen de onderzochte Britse en Oostenrijkse literatuur. De