Vooys. Jaargang 34
(2016)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||||
Michiel van Kempen
| |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
West schrijven veelal ook in volkstalen als het Papiamentu of het Sranantongo en daarmee bereik je in Nederland nu eenmaal het publiek niet.Ga naar voetnoot2 In Nederland actieve schrijvers onderhouden in de regel wel goede connecties met hun land van herkomst: zij keren er frequent naar terug, treden er op en verschijnen er op radio en tv. De media - in het bijzonder de kranten - in Suriname en op de Caraïbische eilanden volgen wel vrij goed wat er in Nederland gebeurt, en zeker als daar Caraïbiërs bij betrokken zijn, maar omgekeerd gebeurt dat maar zeer mondjesmaat: over wat er cultureel in het Caraïbisch gebied gebeurt, komt de lezer van NRC, de Volkskrant of De Telegraaf zelden of nooit iets te weten. Bovendien doet zich een hardnekkig laat-koloniaal fenomeen voor in de West: wanneer schrijvers waardering krijgen in de Nederlandse literatuurkritiek wordt dat nog altijd gezien als een merkteken van kwaliteit; dit opkijken naar de ‘norm’ van het Nederlandse ‘moederland’ is minder dominant aanwezig dan vroeger, maar is nog altijd niet weg. Ten slotte: de literatuurproductie in de West kent haar beperkingen, wat tot gevolg heeft dat in Nederland producerende auteurs met graagte worden ingelijfd bij het corpus van de eigen auteurs.Ga naar voetnoot3 Heel lang was het zelfs zo dat etnisch-Nederlandse auteurs die over de West schreven, ook zonder veel mitsen en maren werden ingelijfd bij de eigen Surinaamse en Antilliaanse literatuur. | |||||||||||||
Lezers(on)bekendheidGevolg van deze situatie is dat de bekendheid van Caraïbische auteurs bij het Nederlandse publiek niet bepaald ruim te noemen is. Laat ik het voorbeeld nemen van een neerlandica die welbelezen is en de verschijning van nieuwe Nederlandse literatuur goed volgt; ik noem haar Marlene. Welnu, toen ik deze kritische veellezeres onlangs vroeg welke Caraïbische schrijfsters zij kende (ik vroeg expliciet naar vrouwelijke auteurs), somde zij op: Bea Vianen, ‘ja, nu Astrid Roemer dan’, Cynthia McLeod, en zij had ook Het gym van Karin Amatmoekrim gelezen en natuurlijk Miep Diekmann, De boten van Brakkeput (1956) en De dagen van Olim (1971). Die laatste auteur zet ons voor een dilemma: Diekmann bracht vier jaar van haar leven op Curaçao door, publiceerde een tiental boeken over het eiland en werd door de Antilliaanse kritiek met graagte als Antilliaanse auteur ingelijfd in een tijd waarin er van een Antilliaanse jeugdliteratuur in het geheel nog geen sprake was. Maar maken al deze feiten haar tot een Caraïbische auteur? Ik zou intuïtief zeggen: nee, maar ik geef toe dat het geval van Miep Diekmann toch genuanceerder ligt dan dat van Stefan Brijs, die vorig jaar zijn op Curaçao spelende roman Maan en zon uitbracht, dat door de uitgever direct maar werd uitgeroepen tot | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
‘de beste Antilliaanse roman van het jaar’. Wel, als dat zo is, dan is H.C. ten Berge een Eskimo, hoort J. Bernlef voortaan tot de Zweedse literatuur en is Quinsy Gario Sinterklaas. Als mannelijke Caraïbische auteurs kende Marlene: Cola Debrot, Albert Helman, Anton de Kom, Tip Marugg, Frank Martinus Arion, Edgar Cairo, Boeli van Leeuwen en Clark Accord. Dat is een mooie score, ver boven wat in de regel uit het geheugen wordt opgehengeld wanneer ik bij leeskringen in den lande informeer naar Nederlands-Caraïbische auteurs. Er is geen empirisch onderzoek verricht naar de bekendheid van Caraïbische auteurs in Nederland, en mijn vraag aan Marlene, noch mijn eigen indrukken zijn wetenschappelijk onderbouwd, maar het lijdt geen twijfel dat een degelijk opgezet wetenschappelijk onderzoek onder lezers geen significant afwijkend beeld zou opleveren. Interessant is natuurlijk wel Marlenes ‘ja nu Astrid Roemer dan’, wat zijn verklaring vindt in het persbericht van 15 december 2015 dat de P.C. Hooftprijs voor proza 2016 is toegekend aan Astrid Roemer. Ik kom daar zo op terug, maar wil nu eerst een en ander zeggen over de positie van vrouwen binnen het Nederlands-Caraïbische schrijven, en voor de helderheid van de afbakening beperk ik me tot Suriname en één Caraïbisch eiland: Aruba. | |||||||||||||
Vrouwelijk schrijven in Suriname en ArubaAllereerst: de Surinaamse situatie. De moderne literatuur begint met migranten als Albert Helman (1903-1996) en Anton de Kom (1898-1945), die zich literair ontplooien in het interbellum in Nederland. Vrouwen zijn daar niet bij. Binnen Suriname zijn er wel enkele vrouwen belangrijk geweest in de twintigste-eeuwse toneelschrijverij; de bekendste daarvan is Sophie Redmond (1907-1955) geweest. In 1957 komt er een stroomversnelling op gang met de verschijning van de Sranantongo-bundel Trotji (‘Aanhef’) van de dichter Trefossa. Een brede nationalistische generatie doet van zich spreken, maar binnen die generatie spelen slechts twee vrouwen een rol: de dichter Johanna Schouten-Elsenhout en proza- en toneelschrijfster Thea Doelwijt. Tot die generatie wordt Bea Vianen niet gerekend, zowel omdat zij jonger is (haar eerste roman verscheen in 1969), als omdat zij een duidelijke migrantenthematiek in haar werk neerzette, en dat bepaald niet deed met het voor die tijd gangbare nationalistische klaroengeschal. Na 1975 verandert de situatie drastisch en zien we een enorme opbloei van de literatuur geschreven door Surinaamse vrouwen, aan beide zijden van de oceaan. Een telling op basis van het aantal verschenen boektitels leert dat van de literaire uitgaven van Surinaamse auteurs de laatste dertig jaren 86% voor rekening komt van vrouwen (!), 13% van mannen en 1% is onbekend.Ga naar voetnoot4 Ik zet er maar direct de cijfers voor Aruba over dezelfde periode 1986 t/m 2015 te- | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
genover: 41% van vrouwen, 58% van mannen en 1% onbekend.Ga naar voetnoot5 Aangetekend moet hierbij worden dat het aandeel van de mannen in sterke mate bepaald is door mannelijke auteurs met een groot aantal titels als Jossy Tromp, Denis Henriquez, Quito Nicolaas en Sherwin Jacobs. In absolute getallen gaat het namelijk om 38 mannen, 30 vrouwen en 1 onbekend. Vrouwen hebben binnen de Surinaamse literatuur dus zeer nadrukkelijk het heft in handen genomen na de onafhankelijkheid. Binnen de Arubaanse literatuur is die positie minder dominant, maar hun relatieve belang is sinds het bereiken van de status aparte voor Aruba in 1986 wel enorm gestegen. Na de Tweede Wereldoorlog kwam binnen de Antilliaanse literatuur de roemruchte generatie op die vooral geïnspireerd is door het werk van de al genoemde Pierre Lauffer, bestaande uit voornamelijk mannen maar ook enkele vrouwen: op Curaçao Oda Blinder en Aletta Beaujon, en iets later Diana Lebacs en Nydia Ecury. De laatste kan in verschillende opzichten de Antilliaanse evenknie van Astrid Roemer genoemd worden. Ecury, geboren op Aruba in 1926 en overleden op Curaçao in 2012, publiceerde een zestal dichtbundels en een aantal toneelstukken in het Papiamentu (op Aruba spelt men overigens: Papiamento).Ga naar voetnoot6 Over haar debuut Tres rosea (‘Drie adems’) schreef het Antilliaanse dagblad Amigoe in 1972: ‘Men moet over een behoorlijke dosis moed beschikken om in deze kleine gemeenschap waar iedereen zich geroepen voelt zich met de meest intieme aangelegenheden van anderen te bemoeien gedichten te schrijven waarin men vaak zijn diepste innerlijk blootlegt. Zeker als vrouw.’ Die laatste toevoeging is natuurlijk interessant, omdat de positie van Nydia Ecury hier niet enkel gedefinieerd wordt in termen van een vrouwelijke auteur als uitzondering binnen een mannelijke wereld, maar ook als iemand die zich sterker dan de mannen heeft te ontworstelen aan genderstereotypen die volgens haar kennelijk in de Arubaanse samenleving leven. Met Roemer in Suriname was het in wezen niet heel anders. | |||||||||||||
Roemer bekroondEen eeuw Caraïbisch schrijven in Nederland heeft vele titels opgeleverd, maar naar verhouding extreem weinig literaire prijzen. Albert Helman ontving in 1954 de Vijverbergprijs voor zijn roman De laaiende stilte, dezelfde prijs ging in 1961 naar Boeli van Leeuwen voor De rots der struikeling, Frank Martinus Arion kreeg in 1974 de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs voor Dubbelspel, de VSB Poëzieprijs ging in 2014 naar Antoine de Kom voor Ritmisch zonder string en dan is er nu een oeuvreprijs voor Astrid Roemer. Andere prijzen waren allemaal niche-prijzen, zoals de Black Magic Womanprijs voor zwarte schrijfsters, die in 2009 naar Karin Amatmoekrim ging, of de | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
Kwakoe Literatuurprijs, ingesteld door het Kwakoe Festival in samenwerking met uitgeverij Vassallucci en Clark Accord voor auteurs die de band Nederland-Suriname thematiseren; deze inmiddels verdwenen prijs werd uitgereikt van 1999 tot 2006. Op de cover van Astrid Roemers roman Lijken op Liefde uit 1997 staat een citaat uit het rapport van de jury van de Libris Literatuurprijs, waarin over Gewaagd leven gezegd wordt dat het boek ‘door alle leden van de jury ademloos [is] gelezen.’ Waarom het boek dan toch niet bij de vijf genomineerde boeken hoorde, onthulde een jurylid mij: men vond dat de redactie van het boek zo slordig was gedaan. Bij de bekendmaking in december 2015 van de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Roemer verschenen er commentaren in alle kranten; bijna al die commentaren waren gebaseerd op ‘Roemers drieling’, de romantrilogie die verscheen tussen 1996 en 1998 en die in één band uitkwam in 2001. Aan het werk van Roemer in de eerste 26 jaar van haar schrijverschap wijdt niemand veel aandacht, en aan haar toneel en poëzie besteedt al helemaal niemand een woord. Het zou bijvoorbeeld aardig zijn geweest als iemand haar kritische Sinterklaasstuk De zak van Santa Claus had vermeld, een stuk uit 1983, dus een jaar vóór het geboortejaar van Quinsy Gario (Roemer was ook als onderwijzeres ontslagen vanwege haar aversie tegen het Sinterklaasfeest). Maar goed, de P.C. Hooftprijs was haar toegekend voor haar proza, dus het lag ook wel voor de hand dat de critici zich concentreerden op Roemers romans. Wat schreef Astrid Roemer in veertig jaar schrijfbedrijvigheid? Na de nog tamelijk traditionele roman Neem mij terug Suriname uit 1974, kwam zij in 1982 met Over de gekte van een vrouw. Die roman kan beschouwd worden als een van de eerste postmodernistische romans uit de Caraïbische literatuur. Poëzie, dagboek, brieven, historische documenten en verhalende passages worden op a-chronologische wijze en in verschillende lettertypes aaneengeregen tot een boek dat evenzeer de psychische verwarring van de hoofdpersoon uitdrukt, als de overtuiging dat lineair vertelde verhalen nooit de werkelijkheid adequaat kunnen weergeven.Ga naar voetnoot7 Tot de taalontregeling dragen ook de dialogen bij. Ze bestaan uit korte clausen die elkaar afwisselen, zonder dat direct duidelijk wordt wie er spreekt. In de novelle Alles wat gelukkig maakt (1989), over een vrouw die met aids wordt geconfronteerd, komt zelfs een acht pagina's lange dialoog voor, zonder dat ergens wordt aangegeven wie wat zegt. Roemer doorbreekt bewust de conventies van stijl, beeldvorming, karakteruitbeelding, plot, structuur en daarmee ook de traditionele noties van epiek, lyriek en dramatiek. In zijn meerduidigheid kan Roemers werk gerekend worden tot de écriture féminine; lineariteit, eenduidigheid en chronologie wijst zij als mannelijk van de hand.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
De vraag is natuurlijk of dat inderdaad kenmerken zijn van vrouwelijk schrijven. Opmerkelijk is namelijk dat juist in de grote golf van Latijns-Amerikaanse mannelijke schrijvers (de auteurs van het magisch-realisme) aan het einde van de twintigste eeuw de doorbreking van lineariteit, eenduidigheid en chronologie nadrukkelijk tot de poëtica ging behoren, men denke maar aan een Mario Vargas Llosa of een Julio Cortázar. En hetzelfde gebeurde natuurlijk ook bij de naoorlogse Nederlandse experimentelen als Bert Schierbeek en Sybren Polet. Anderzijds kun je dan wijzen op de vele Caraïbische schrijfsters die wel degelijk lineair, eenduidig en chronologisch schrijven.Ga naar voetnoot9 Misschien zit het feminiene veeleer in de onderwerpen die aan de orde worden gesteld: symbolen die staan voor vrouwelijke kracht, vruchtbaarheid, zelfrealisatie en vertroosting (bloed, water, spiegels, bloemen) duiken frequent op in het werk van Astrid Roemer, en dan met name in de roman Over de gekte van een vrouw. Mij lijkt het onwaarschijnlijk dat Roemers latere romans, en in het bijzonder die van de trilogie ‘Roemers drieling’, vrouwelijk kunnen worden genoemd, anders dan op grond van termen waarin meer vooroordeel dan empirie zit. | |||||||||||||
P.C. Hooftprijs voor RoemerMet de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Astrid Roemer was het voor het eerst dat aan een zwarte auteur binnen het Nederlandse taalgebied deze prestigieuze prijs werd toegekend. Het was de bekroning voor een groot oeuvre, dat bescheiden begon met een dichtbundel in eigen beheer in Suriname in 1970 en dat zijn hoogtepunt vond met de romantrilogie ‘Roemers drieling’ in de jaren 1996-1998, waarmee zij de laatste roerige decennia van de Surinaamse geschiedenis groots neerzette. Het is Roemers meest ambitieuze schrijfproject geweest. Zij beschrijft de verwording van Suriname in de jaren van het militaire regime, tot en met een tribunaal dat jaren na de verschijning van de romans plaatsvindt. De P.C. Hooftprijs wordt afwisselend toegekend voor proza, poëzie en essays; Astrid Roemer heeft de prijs gekregen voor proza. Maar in wezen is de P.C. Hoofprijs een oeuvreprijs, een toekenning voor het jarenlang ploeteren op tekst na tekst - dat wordt wel bewezen als je de lijst met laureaten ziet: alle groten van de laatste halve | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
eeuw zitten erbij, en onder hen ook auteurs die proza èn poëzie schreven, zoals Vestdijk, Reve en Nooteboom, maar geen enkele auteur kreeg de prijs (nu 60.000 euro) ooit tweemaal. Astrid Roemer schreef niet alleen proza in alle denkbare genres (romans, novellen, verhalen, columns) maar ook poëzie, songteksten, theater, scenario's en essays, allemaal in die kenmerkende, eigenzinnige Roemer-stijl die zoveel ontleent aan het zwarte denken (waarin de bijzondere historisch-etnische bepaaldheid van de zwarte mens in de Afrikaanse diaspora centraal wordt gesteld en bevraagd) en die de polyvalentie en de dynamiek van de zwarte taalhantering tot uitdrukking wil brengen.Ga naar voetnoot10 De prijstoekenning is ook een echt literaire bekroning van een auteur die met enorme toewijding haar oeuvre heeft vormgegeven. Alle grote migrantenthema's komen in het werk van Roemer terug, en altijd zijn die op een bijzondere manier vormgegeven. Nooit heeft Roemer water bij de wijn gedaan, elke regel die zij schrijft is van een buitengewone intensiteit en zij vraagt van de lezer een grote actieve betrokkenheid als ‘tegenprestatie’ voor de enorme energie die zij in haar taalbouwsels steekt. Haar trilogie vraagt uithoudingsvermogen, haar poëzie vereist secuur lezen, haar theaterwerk is een wilde golf van emoties die het publiek overspoelt. Astrid Roemer maakt het zichzelf niet gemakkelijk in haar taal, in haar denken, in de eigenzinnige optiek die zij veelal kiest. Haar werk vraagt dat je afstand doet van veel traditionalisme en clichématigheid, van vooringenomenheid inzake gender en seksualiteit, van al te gemakkelijk getrokken politieke conclusies. Roemers werk schaart zich stilistisch niet in de mainstream Nederlandse literatuur. In plaats van de soberheid in de traditie van Nescio en Elsschot, kiest zij voor de exuberantie, in plaats van de indringende eenvoud van Kopland opteert zij voor het taalspel, de ambiguïteit, de verrassende combinatie, in plaats van de Carmiggeltse anekdote kiest zij voor het grote verhaal, de literaire vertrouwdheid schuift zij opzij voor het literaire experiment. Ze geeft de voorkeur aan een sterk beeldende taalhantering die probeert de polyvalentie en polysemie van taaluitingen te activeren en onderscheidt zich daarmee onmiskenbaar van veel auteurs van Nederlandse bodem die juist zo kaal mogelijk schrijven en in het ‘kleine’ het bijzondere zoeken - zeg maar: de Nescio-traditie. De grotere dynamiek van het Nederlands zoals dat door Surinamers zo prachtig gesproken wordt, is op schrift moeilijk na te bootsen, zonder in karikaturale accenten te vervallen. Het heeft er veel van weg dat Roemer met de keuze voor zeer uiteenlopende taalregisters uitdrukking heeft willen geven aan die grotere taaldynamiek, ‘de onuitwisbare kenmerken van de zonen van het land in zijn stem’, zoals zij het in de roman Gewaagd leven zo fraai zegt. (1996: 153). | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
Astrid Roemer is nooit ruim bedeeld geweest met prijzen - misschien ook wel omdat zij zo ver weg staat van de Nederlandse mainstream. De enige andere prijs die zij eerder kreeg was de LiBeraturpreis in 1999, die het oecumenisch centrum Christuskirche in Frankfurt toekent om literatuur uit andere culturen in de schijnwerpers te zetten. Dat was voor de Duitse vertaling van Lijken op Liefde, een vertaling waaruit opmerkelijk genoeg Roemers eigenzinnig gebruik van werkwoorden (het verspringen van de werkwoordstijd waar dat ‘normaal’ niet geoorloofd is - hier vinden we de ‘slechte redactie’ uit 1997 terug!) geheel verdwenen is. Het Nederlandse literatuurprijzencircus ging altijd aan Roemer voorbij. Behalve die Duitse prijs heeft Roemer nooit enige literaire onderscheiding gehad, ook niet de Anna Bijnsprijs, die toch in 1985 nadrukkelijk in het leven was geroepen om tegenwicht te bieden aan de P.C. Hooftprijs die als te masculien werd ervaren. Des te verrassender is het dat zij nu al de andere, kleinere of commerciële prijzen voorbijschiet en in één beweging door met de grote P.C. Hooftprijs is gaan lopen. De recente bekroning van Roemer geeft in meerdere opzichten een statement af. Het is een statement dat juist ook auteurs meetellen op het allerhoogste niveau die tegen de keer in schrijven, die niet kiezen voor de zoetgevooisdheid, de weg van de minste weerstand, de literatuur als smeerolie. Het is een statement voor de genuanceerde blik; terecht stelt de jury in haar rapport dat Astrid Roemer laat zien dat Suriname veel méér is dan de zaken die hangen aan steekwoorden als ‘slavernij’ en ‘decembermoorden’. Daarmee is de prijs ook een eerbetoon aan de eigenzinnige uitgevers die haar werk hebben willen uitgeven, en dan allereerst aan uitgeverij In de Knipscheer die haar voor het Nederlandse forum bracht. Het is ook een statement dat er een Nederlands-Caraïbische cultuur bestaat die werk voortbrengt dat thuishoort in dezelfde etalage als dat van W.F. Hermans, J. Bernlef en A.F.Th. van der Heijden.
De toekenning van de P.C. Hooftprijs 2016 aan Astrid Roemer was een enorme verrassing voor zo goed als iedereen, de auteur zelf niet uitgesloten. Vooral op sociale media werden tal van opmerkingen gemaakt in de trant van ‘dit is een doorbraak’, ‘dit heeft grote betekenis voor de waardering van de Caraïbische literatuur in Nederland’ of ‘vanaf nu kan de Nederlands-Caraïbische literatuur niet meer genegeerd worden’. De vraag is dan natuurlijk binnen welk institutioneel kader exact de prijs werd toegekend en welke factoren die prijstoekenning hebben bepaald. Hier stel ik vast dat er kennelijk sprake is van een band van een auteur met haar lezerspubliek die maakt dat het publiek in de prijstoekenning een erkenning ziet van een collectiviteit. (Die vriendelijke ‘annexatie’ lijkt me een typisch verschijnsel van de zwarte cultuur in Nederland, een verschijnsel dat je onder witte schrijvers zelden of nooit aantreft.) Of uit de prijstoekenning dan ook conclusies kunnen worden getrokken voor de toekomst, is echter sterk de vraag. | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
Andere geluidenHet nieuws dat Roemer de P.C. Hooftprijs zou krijgen werd ontvangen met overwegend welwillende commentaren. Toen die warme windstroom voorbij gewaaid was, klonken er ook andere geluiden in de Nederlandse media. Samen met presentatrice Mieke van der Weij maakten de recensenten van de Nieuwsshow, Onno BlomGa naar voetnoot11, Ingrid Hoogervorst en Jeroen Vullings, in de laatste radiouitzending van 2015 de balans op: OB: Ik was ook nogal getroffen door het feit dat Astrid Roemer de P.C. Hooftprijs heeft gekregen. | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
Opvallend in dit gesprek is natuurlijk de frase ‘ze willen aandacht hebben voor Suriname, de Caraïbische gebiedsdelen’, waarvan het volstrekt onduidelijk is wie bedoeld kunnen zijn met die ‘ze’: de uitgevers, de juryleden, critici die Caraïbische literatuur bespreken? De bewering is juist des te merkwaardiger, omdat nu juist Roemer een echte writer's writer is, iemand met een nadrukkelijk literaire stijl en een zeer doordachte structurering van haar verhalen, niet iemand die de vorm afstemt om als reclametoeter voor het Caraïbisch gebied te fungeren. Die literaire vorm wordt hier simpelweg compleet genegeerd. Ook de karaktertekening van de romantrilogie is zo complex en gelaagd, dat onmogelijk is vol te houden dat Roemer geschematiseerde zwart-wittegenstellingen neerzet.
Ruim een week na de Nieuwsshow-uitzending verscheen een stuk van de hand van Gertjan van Schoonhoven, chef van de redactie Nederland van Elsevier. Hij schreef in het opinieweekblad Elsevier van 9 januari 2016: Roemer is dus een omstreden keuze - zeker als je weet dat zelfs een erkende grootheid als Jeroen Brouwers de prijs nog niet kreeg. Daar komt bij dat Roemer een zintuiglijke veelschrijver is, die bijzondere (‘mooi’ is het woord niet) boeken op haar naam heeft - zoals haar Surinaamse trilogie - maar ook veel ondoorgrondelijks en gruwelijke zinnen. Hier is dus wel aandacht voor de stijl, zij het in direct afwijzende zin, en een herneming van het afwijzen van het boek als politiek statement. De laatste zin van Van Schoonhoven lokte een reactie uit van schrijfster/feministe Anja Meulenbelt op Facebook: ‘Goed idee, jongens. Ik deel de poet wel met Astrid.’ | |||||||||||||
Tot besluitIk wil ter afsluiting nog enkele opmerkingen bij de voorgaande commentaren maken. Kennelijk speelt bij de commentatoren nadrukkelijk het idee een rol van de traditionele Derde Wereldliteratuur die politiek van inhoud en identiteitsvormend van strekking is. De vraag is waarom dat een probleem zou zijn, indien die thematiek literair goed wordt vormgegeven. De identiteitsvraag, die in zoveel literatuur uit dekoloniserende landen centraal staat, speelt zeker ook bij Roemer een belangrijke rol, maar veel historisch en sociologisch diepgravender in haar romantrilogie, dan in een identiteitsroman als Over de gekte van een vrouw. (Tegelijkertijd is het goed om te beseffen hoezeer | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
die vraag inmiddels in de Nederlands-Caraïbische wereld haar urgentie schijnt te hebben verloren, of althans vanuit radicaal andere invalshoek gesteld en beantwoord wordt, zoals ook Karin Amatmoekrim liet zien in haar Cola Debrot-lezing in 2015.) Wat is de bron van de hierboven aangehaalde afwijzende commentaren? ‘Luiheid’ was het eensluidende oordeel van Anja Meulenbelt, Cindy Kerseborn (een cineaste die een film over Roemer maakte) en Karin Amatmoekrim op een debatavond over Roemer in het Amsterdamse academisch-culturele centrum Spui25 op vrijdag 5 februari 2016.Ga naar voetnoot12 Als ‘luiheid’ vertaald wordt als onvolkomen literatuuranalytisch inzicht in het werk van Roemer, dan is daar misschien wel wat voor te zeggen. En dan is er ook geen man overboord: zelfs de lastigste literatuur, aanvankelijk onbegrepen, vindt vroeg of laat wel een toegewijd analyticus. In wezen geeft Onno Blom, die achttien jaar eerder de roman Lijken op liefde de grond in boorde, in het Nieuwsshow-debat al aan dat zijn kennis van de Nederlands-Caraïbische literatuur de omvang heeft van een okkernoot, wanneer hij zegt: ‘want ja, want wie is daar nog in leven die kan schrijven?’ Nou ja, mijnheer Blom: de twee grootste dichters van Suriname, Michael Slory en Shrinivási, zijn nog in leven. | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
|
|