| |
| |
| |
Raphaël Ingelbien
Dublin - Ierland - de wereld (en nog wat daar tussenin)
Ierland heeft veel grote literatoren voortgebracht, waaronder vier Nobelprijswinnaars, en dat is uitzonderlijk. In dit artikel gaat universitair docent Raphaël Ingelbien in op deze kwestie aan de hand van Pascale Casanova's centrum-periferie-model van de wereldliteratuur. Hij laat zien hoe de Ierse schrijvers juist door de vaak problematische relatie met hun vaderland zo belangrijk konden zijn bij de vorming van een internationaal georiënteerde literatuur, en wat hierin de rol van de Engelse taal was. Ook beschrijft hij hoe Ierland in de afgelopen decennia haar beroemde schrijvers heeft omarmd en hoe het land tegenwoordig omgaat met haar literaire erfgoed.
Volgens Tasso, een van de meest invloedrijke dichters uit de Renaissance, stond Ierland aan de rand van de wereld: ‘la divisa dal mondo, ultima Irlanda.’ (Tasso 2006: 9) Vier eeuwen later bokst het kleine, perifere Ierland met haar vier Nobelprijswinnaars (Yeats, Shaw, Beckett en Heaney) echter duidelijk boven haar gewicht. Dat moderne Ierse schrijvers zo'n belangrijke plaats hebben verworven in de wereldliteratuur vraagt om verklaringen.
Na een korte schets van de factoren die Ierse schrijvers zo prominent maakten binnen de Engelse literatuur, wordt in dit artikel een synthese gemaakt van Pascale Casanova's stellingen over de Ierse inbreng binnen de ‘wereldrepubliek der letteren,’ en ook van recente Ierse kritieken daarop. Er wordt hierbij ingezoomd op de misverstanden die de wereldfaam van Ierse schrijvers met zich kan meebrengen. Ten slotte wordt ook aandacht besteed aan de manieren waarop het hedendaagse Ierland haar literair erfgoed gebruikt om zich als internationaal literair centrum te profileren.
| |
Eerst Londen, dan de hele wereld
De lijst van Nobel-laureaten kan natuurlijk worden aangevuld met grote namen wiens faam geen prijs opbracht. James Joyce schreef met Ulysses (1922) een boek dat te schandalig was voor zo'n erkenning in de tussenoorlogse periode, maar dat nu vaak prijkt in lijsten van de belangrijkste romans ooit. Lang voor de instelling van de Nobelprijs wist Jonathan Swift, in Ierland geboren en naar Ierland verbannen na zijn mislukte politieke en journalistieke carrière in Engeland, zijn zwartgalligheid te etaleren in Gulliver's Travels (1726), een parodie op reisverhalen die tegelijkertijd doordrongen was van zijn kosmopolitisch classicisme: het boek werd in meerdere opzichten een wereldklassieker, zowel bij volwassen lezers als bij generaties kinderen in allerlei landen. Sinds de
| |
| |
achttiende eeuw zijn Ierse auteurs sterk vertegenwoordigd binnen de Engelse literatuur, die in diezelfde periode steeds prominenter is geworden binnen de Europese en later globale literatuur. Swift was eigenlijk een van de allereerste Engelstalige klassiekers die naar het Frans werd vertaald - Engelse literaire reuzen zoals Shakespeare en Milton moesten ook tot die periode wachten om via de taal van het classicisme echt door te dringen tot de rest van Europa.
Het zou allicht onterecht zijn om één verklaring te zoeken achter het succes van Ierse auteurs in de moderne Engelse letterkunde. Dat succes valt echter niet te ontkennen, en lijkt op het eerste gezicht vaak omgekeerd evenredig aan de lotgevallen van Ierland zelf: in diezelfde eeuwen werd het land vaak stiefmoederlijk behandeld door de Britse opperheer, een toestand die Swift al aan de kaak stelde in menig pamflet en allegorische tekst. Een mogelijke verklaring voor die paradox is dat de literatuur in die periode ook steeds meer aan autonomie won ten opzichte van de heersende ideologie. Hoewel het lang moeilijk bleef voor een Ier om carrière te maken in de Engelse samenleving (ook hier zijn Swifts Londense lotgevallen tekenend), zou het literaire veld steeds meer als een uitzondering gelden: een plek waar bohemiens van om het even welke oorsprong makkelijker geduld werden.
In La république mondiale des lettres (1999) legt Pascale Casanova een verband tussen de autonomisering van de literatuur en de toenemende internationalisering van het literaire veld: terwijl nationale literaturen in de Renaissance een strijd moesten voeren om een eigen plaats te veroveren ten opzichte van het Latijn en niet zelden in dienst stonden van de politieke ambities van nationale vorsten, beriepen verlichte schrijvers in de achttiende eeuw zich vaak op het universele karakter van de literaire taal (en in de eerste plaats het Frans), en definieerden ze literatuur steeds meer in kosmopolitische termen als een gesprek over nationale grenzen heen. Het negentiende-eeuwse estheticisme en tal van modernistische revoluties verstevigden met ‘l'art pour l'art’ het autonome karakter van de literatuur, en speelden tegelijk vaak de kaart van een resoluut internationalisme dat de rug toekeerde naar de ‘nationale’ literatuur die een burgerlijk publiek wilde behagen en/of opleiden.
In die ontwikkelingen golden Ierse auteurs als voorvechters en boegbeelden: Oscar Wilde was de ultieme dandy die in verschillende landen als uithangbord van het estheticisme fungeerde en James Joyce was vanuit zijn ballingschap op het Europees vasteland de enfant terrible van het Engelstalige modernisme. Toen de Amerikaanse dichter Ezra Pound terugkeek op de veranderingen die zich in de Engelse literatuur voltrokken tussen het fin de siècle en de tussenoorlogse periode, schreef hij: ‘There was a faint waft of early French influence. Morris translated sagas, the Irish took over the business for a few years; Henry James led, or rather preceded, the novelists, and then the Britons resigned en bloc; the language is now in the keeping of the Irish (Yeats and Joyce); apart from Yeats, since the death of Hardy, poetry is being written by Americans.’ (Pound 1968: 34) Pound (zelf ooit secretaris van W.B. Yeats) schrijft natuurlijk literaire geschiedenis met een grove borstel, zoals dat onvermijdelijk ook hoort voor recente theorieën over wereldliteratuur. Maar het idee dat de Ieren de toon aangeven
| |
| |
in het soort Engelse literatuur dat ook internationale uitstraling geniet is intussen een breed aanvaarde gemeenplaats geworden. Toen de Engelse marxist van Ierse komaf Terry Eagleton zijn inaugurale toespraak gaf aan de universiteit van Oxford, keerde hij terug naar zijn roots met de volgende sneer: ‘I speak, incidentally, as one who hails from a nation which was charitable enough to write most of your great literature for you.’ (Eagleton 1992: 1)
| |
Binnen de wereldrepubliek der letteren
Pascale Casanova beschouwt Ierse literatuur als paradigmatisch voor de manier waarop auteurs uit een kleine, perifere natie een centrale plaats innemen in het systeem van de wereldliteratuur. De ambitieuze comparatistische opzet van La république mondiale des lettres bestrijkt tal van literaturen, soms noodgedwongen vanop afstand en tweedeof derdehands, maar zoals alle comparatisten is Casanova ook bijzonder thuis in bepaalde tradities. Voor ze met La république mondiale des lettres internationaal doorbrak, werkte ze vooral over Beckett: de vervlechting tussen Ierse en wereldliteratuur geldt als haar specialisme. De wereldrepubliek die ze ontleedt mag dan wel tegelijk gallocentrisch en gallokritisch zijn in de manier waarop ze Parijs beschrijft als een despotische hoofdstad met een internationaal monopolie op het maken en breken van literaire reputaties, de kijk van Casanova op het fenomeen wordt eveneens sterk gekleurd door haar vertrouwdheid met de moderne Ierse literatuur, en met Joyce en Beckett in het bijzonder. (Malouf 2013) Ierse auteurs en fenomenen fungeren in haar boek vaak als hét referentiepunt met wie ze ‘wereldauteurs’ uit andere contreien vergelijkt om de werking van wereldliteratuur als systeem te illustreren. Ze wijdt ook een apart hoofdstuk aan het ‘Iers paradigma’ waarin ze ingaat op de Ierse literaire Renaissance van de laat-negentiende en vroeg-twintigste eeuw. Door zowel die Renaissance zelf als de reacties die ze onder verschillende Ierse auteurs uitlokte onder de loep te nemen, doorloopt Casanova de hele waaier aan posities die schrijvers kunnen innemen ten opzichte van het systeem van de wereldliteratuur: rebellie, assimilatie en revolutie.
De Renaissance zelf, onder leiding van Yeats, verzette zich tegen een Engelse culturele dominantie van Ierland. Tegelijkertijd ging het uitvinden van een originele, typisch Ierse literatuur in de wereldtaal Engels gepaard met de adoptie van esthetische codes zoals symbolisme, waardoor de Ierse ‘rebellie’ aansluiting vond bij de recentste ontwikkelingen in de wereldrepubliek der letteren. Auteurs als Shaw (die zijn Nobelprijs als ‘Britse’ auteur won) waren daarentegen sceptisch over het nationalisme van de Renaissance en kozen de qua carrière meer traditionele weg naar Londen: het fenomeen van assimilatie tot de Engelse literatuur wordt hier breed genoeg opgevat om het ideologisch en ergens ook esthetisch iconoclasme van Shaw (een uitgesproken socialist die met het toneel van Ibsen dweepte) te kunnen omvatten. Daarnaast komen er uiteindelijk ook de geniale enkelingen die noch met de Dublinse Renaissance, noch met de lok van Londen vrede konden nemen: zowel Joyce als Beckett zouden een uitweg zoeken op het vasteland en in een grondige revolutie van de literaire taal zelf.
Engels voelde voor Joyce als een opgelegde taal: ook al was hij een moedertaalspre- | |
| |
ker die het Iers nooit echt onder de knie kon of wilde krijgen, Engels bleef de taal van de kolonisator. Joyce schuwde Engeland ook: nadat hij Ierland verliet, ging hij zich in Italië en uiteindelijk Zwitserland vestigen. In zijn deels autobiografische roman Portrait of the Artist as a Young Man verbeeldde het hoofdpersonage Stephen Dedalus zijn plaats in de wereld via een reeks concentrische cirkels: ‘Class of Elements / Clongowes Wood College / Sallins / County Kildare / Ireland / Europe / The World / The Universe.’ (Joyce 1997: 183) Hij vergat daarbij nadrukkelijk dat Ierland toen nog deel uitmaakte van het Verenigd Koninkrijk. Door zijn laatste roman Finnegans Wake in meerdere talen tegelijk te schrijven ontsnapte Joyce aan het Engels en werd hij op zijn heel eigen manier een wereldschrijver. Beckett zou van zijn kant de taal van de wereldrepubliek (met name Frans) overnemen en haar via zijn scrupuleus minimalisme met de stilte confronteren die in zijn toneelstukken de bovenhand dreigt te krijgen. De semantische exuberantie van Joyce en de ascetische stijl van zijn volgeling Beckett vormen dus de twee polen van een esthetische revolutie die vanuit Ierland de codes van de literatuur helemaal vernieuwde - iets waarvoor de anders eerder objectieve historica Casanova haar bewondering niet onder stoelen of banken steekt.
| |
Van de wereldrepubliek terug naar de Ierse republiek
In Ierland zelf wordt het ‘nationale’ succes binnen de wereldliteratuur al langer op gemengde gevoelens onthaald. Door haar keuze voor een Ierse nationale literatuur in het Engels en haar internationale ambities werd de Renaissance van de Protestantse Yeats destijds als een ‘Engelse leugen’ afgedaan door de radicale voorstanders van een Gaelisch Ierland, zoals de opstandeling Patrick Pearse, en door meer nuchtere dichters, zoals Patrick Kavanagh. Yeats zelf kon van zijn kant geen vrede nemen met het nieuwe, conservatief katholieke Ierland waarvan hij met zijn Nobelprijs toch een internationaal bekend gezicht was: in zijn laatste jaren nam hij zowel mentaal als fysiek vaak zijn toevlucht tot het Europees vasteland. In de jaren na de onafhankelijkheid argumenteerde de invloedrijke criticus Daniel Corkery dat literatuur in de Ierse taal als de enige vorm van nationale literatuur zou moeten worden beschouwd. In de moreel conservatieve Ierse staat was er ook geen begrip voor de gedurfde experimenten van de sensualistische Joyce of de nihilistische Beckett.
Sinds de jaren tachtig waait echter een nieuwe wind in de republiek: zowel op maatschappelijk, cultureel en economisch vlak is Ierland - en Dublin in het bijzonder - veel opener geworden. De Celtic Tiger, zoals het economisch plots erg succesvolle Ierland genoemd werd naar analogie met Hong Kong en Singapore, profiteerde voluit van de globalisering. Dublin ging er veel kosmopolitischer uit zien, en de mentaliteiten werden rijp voor een herwaardering van een druk bevolkt pantheon van schrijvers dat soms meer erkenning had gekregen buiten dan binnen Ierland. Oscar Wilde kreeg een kleurrijk standbeeld niet ver van het Iers parlement, James Joyce werd geëerd op het biljet van tien Ierse pond (waar hij vanaf 1993 Jonathan Swift verving), via standbeelden en een heus parcours door de straten van Dublin, geïnspireerd door de wandelingen van zijn personages in Ulysses. Een nieuwe brug over de Liffey werd naar Samuel
| |
| |
Beckett genoemd, ook al was de schrijver geen toonbeeld van vlotte communicatie.
Ontvoogd van een ooit almachtige katholieke kerk en van een in zichzelf gekeerd nationalisme, omarmde de Ierse republiek haar verloren zonen, en ook degenen die niet echt als ballingen door het leven gingen. Bram Stoker, in Dublin geboren en opgeleid, maar daarna actief als schrijver en toneelmanager in Londen, kreeg onder andere een ‘Castle Dracula’ museum in zijn geboortestad: wie dacht dat het slot enkel in afgelegen Transsylvanische bergen te zien zou zijn, kan eigenlijk al aan zijn trekken komen op minder dan dertig minuten van de luchthaven van Dublin. Op een meer statige manier kreeg de vast gewaardeerde W.B. Yeats een permanente tentoonstelling in de National Library met een voorbeeldige bijbehorende website (‘The Life and Work of W.B. Yeats’). Het literair patrimonium van Ierland speelt hiermee voluit zijn rol in de promotie van het toerisme dat een essentieel onderdeel van de Ierse economie blijft, zeker nadat de financiële crisis van 2008 de ondergang van de Celtic Tiger betekende. De grap dat ‘grote literatuur’ naast boter en vlees een van de succesvolste exportproducten van Ierland is, krijgt daarmee toch een vrij ernstige dimensie.
De thuiskomst van internationaal Iers literair talent laat ook sporen na in de literaire kritiek: terwijl Joyce tot in de jaren zeventig vooral op handen gedragen werd door Europese of Amerikaanse literatuuronderzoekers, werd hij geleidelijk omarmd door Ierse universiteiten. Ballingen of migranten die het ver schopten in de wereldrepubliek der letteren maar in Ierland te schandalig waren bevonden, werden in ere hersteld. Tegelijkertijd ontstond er ook een behoefte om de Ierse identiteit te benadrukken die in het buitenland vaak snel als een bijzaak werd gezien: daar waar Joyce als een volbloed experimenteel modernist was afgeschilderd, verschenen van de pen van Ierse onderzoekers studies over zijn Ierse achtergrond en zijn relatie tot verschillende vormen van Iers nationalisme: een meer politiek geëngageerd Joyce kwam aan het licht.
| |
Internationalisering als misverstand?
De spanning die ontstond tussen Ierse en internationale versies van Joyce wordt ook in het werk van Casanova aangekaart. Zo beschrijft ze overtuigend hoe er een prijs dient te worden betaald voor de toegang tot de wereldrepubliek der letteren. In het autonome rijk van de wereldliteratuur heerst de literaire vorm: alleen de grootste formele vernieuwers kunnen een centrale plaats veroveren. Dat Ierse schrijvers zo vaak die rol konden spelen is niet verwonderlijk, gezien hun vervreemding ten opzichte van de Engelse taal en literaire traditie, en het allesbehalve evidente karakter van een ‘Ierse identiteit’ in een cultureel, linguïstisch en religieus verdeeld land. Hun erkenning als vernieuwers ging echter vaak gepaard met een blindheid voor de culturele problematiek die ten grondslag lag aan hun experimenten. Voor Joyce betekende dit dat er vaak letterlijk abstractie werd gemaakt van de locatie van zijn romans, hoewel hij vanuit zijn Europees ballingschap de alledaagse realiteit van Dublin zo nauwkeurig wilde blijven weergeven dat hij Ierse bezoekers en correspondenten aan regelrechte ondervragingen onderwierp. In de wereldrepubliek der letteren staat Ulysses echter bekend als een modernistische versie van Homerus die zich bijna per toeval in de Ierse hoofdstad
| |
| |
afspeelt. De Parijse voorstanders van Joyce die hem groot hielpen maken, hadden vooral boodschap aan zijn verregaande experimenten met romantechnieken. Beckett maakte zich van zijn kant al universeel door de ruimte in zijn werk zo leeg en kleurloos mogelijk te maken. Voor Casanova blijft het wel belangrijk om te beseffen dat die ascese uit de afkeer voortvloeide die Beckett voor zijn thuisland voelde. De meest vaderlandslievende verklaring waar hij ooit op betrapt werd, is hierbij tekenend. Toen een Franse journalist hem naïef vroeg of hij Engels was, antwoordde Beckett in zijn bondige, cryptische stijl: ‘Au contraire.’ (Pattie 2010: 182) Het is precies die eigenzinnige relatie tot zijn vaderland die de laatste tijd veel aandacht heeft gekregen in Ierse benaderingen van Beckett.
Hoewel Casanova zelf oog heeft voor de manier waarop de wereldliteratuur als systeem de receptie van perifere auteurs zoals Joyce en Beckett bepaalt via haar formalistische vooroordelen, krijgt haar eigen werk ook kritiek vanuit Ierse hoek. Voor haar zijn Joyce en Beckett net schrijvers die het formalisme van de wereldliteratuur in hun eigen werk al verrekend hebben, zodat het maar deels terecht is om te klagen over een vertekening door hun Parijse voorstanders. Bij veel Ierse literatuuronderzoekers blijft een zeker onbehagen over puur formele benaderingen van Joyce en Beckett bestaan, en maakt Casanova zich uiteindelijk ook schuldig aan het verheerlijken van revolutionaire vorm die ze als studieobject wil beschrijven. (Cleary 2006: 208) Daarnaast laat ze de Ierse literaire geschiedenis vanaf de Renaissance en Yeats beginnen, een paar korte verwijzingen naar Swift niet te na gesproken: daarmee bevestigt ze de literaire historiografie van Yeats zelf, die zich graag als het beginpunt van een nationale literatuur zag. Binnen de Ierse literaire kritiek is veel werk besteed aan het herontdekken van de literatuur die aan Yeats voorafging en door hem in de schaduw gesteld werd. Het is waar dat het boek van Casanova aan die periode helemaal voorbijgaat, maar anderzijds kreeg diezelfde literatuur vaak net géén internationale erkenning, behalve via assimilerende auteurs die als onderdeel van de Engelse literatuur toetraden tot de wereldrepubliek der letteren.
Ierse literatuur had vóór de Renaissance grote moeite om zich buiten de Britse eilanden als Iers als te laten gelden. Swift is slechts heel gedeeltelijk een uitzondering op die regel. Zijn Ierse identiteit werd door de lezers van Gulliver's Travels (in vertalingen die ook vaak allesbehalve trouw waren) vaak niet opgemerkt, maar Ierse satirische pamfletten zoals zijn ‘Modest Proposal’, dat de economische problemen van het land wilde oplossen door de kinderen van Ierse zwervers en bedelaars op te eten, vonden ook hun weg naar het vasteland. De tekst mocht uiteindelijk een door de Franse surrealist André Breton samengestelde anthologie van zwarte humor (1966) inluiden: dit geldt echter misschien ook als een typische vorm van Parijse ‘consecratie’ waarbij de Ierse context minder belangrijk is dan het type ironie dat Swift op een meesterlijk wrede manier hanteerde.
Ierse literatuur zou inderdaad tot de Renaissance van Yeats en kompanen van de Celtic Twilight moeten wachten om Ierland internationaal modieus te maken, binnen een context waar hun internationale erkenning ook niet los stond van de aandacht die het
| |
| |
Iers nationalisme verwierf in het begin van de twintigste eeuw. Ierse auteurs boden vanaf toen de wereld een vorm van Engelstalige literatuur aan die niet aangebrand was door het aloude Britse imperialisme of door Amerikaanse dominantie, en die ook gesmaakt kon worden door de talrijke Ierse diaspora overal ter wereld. Dat het buitenland vaak geen oog had voor de spanningen tussen het elitair cultureel nationalisme van Yeats en de onderling al verdeelde vormen van politiek nationalisme in Ierland zelf spreekt ook boekdelen over de misverstanden die met deze internationale erkenning gepaard gingen. (Ingelbien 2010)
De indrukwekkende lijst van internationaal bekend Iers literair talent maakt ook duidelijk hoezeer dat succes aan de Engelse taal te danken is. Hoewel het Iers via de inspanningen van de Gaelic League sinds de late negentiende eeuw opnieuw een literaire taal is waarin geschreven wordt, blijven Gaelische schrijvers buiten Ierland nauwelijks bekend, tenzij ze ook simultaan in het Engels publiceren. De auteur van dit artikel herinnert zich de opschudding die hij veroorzaakte binnen een grotendeels Iers gezelschap dat de Nobelprijs van Seamus Heaney vierde in een Engelse pub in 1995. Vanuit mijn Belgisch standpunt was Heaney niet zozeer de vierde in de Ierse reeks, maar de zoveelste Engelstalige auteur die door de Zweedse academie bekroond werd, de vijfde op amper tien jaar tijd. Toen ik in weliswaar ongelukkige woorden een opmerking durfde maken over een ‘Anglo-Saxon bias’ van het Nobelprijscomité, werd ik al snel door de aanwezige Kelten terechtgewezen. Het incidentje legde wel een vinger op een wonde die door elk internationaal succes van Ierse literatuur weer open kan worden gelegd.
Ierse nationalisten koesteren dubbelzinnige gevoelens over de taal waarin Ierse literatuur de wereld heeft veroverd, historisch gezien heeft Iers nationalisme ook bedenkingen met het idee van succes zelf, dat al snel gelinkt werd met Engels materialisme. Yeats zelf dweepte heel zijn leven lang met figuren van tragische verliezers die via hun nederlaag groots werden. Het succes van Ierse literatuur, en zeker de officiële en commerciële exploitatie ervan in het huidige, sterk geglobaliseerde Ierland, lokt soms gemengde reacties uit. Er is uiteraard iets kunstmatigs aan de geënsceneerde ‘thuiskomst’ van lang verloren zonen, een fenomeen waar de Ierse volksmond via haar eigen talent mee afrekent: de standbeelden van Joyce en Wilde staan respectievelijk bekend als ‘the prick with the stick’ en ‘the quare on the square/the fag on the crag’. Toch lijkt er geen grens te zijn aan de Ierse ambitie om verloren zonen te omarmen: zo werd de Londense studio van de flamboyante, in Ierland opgegroeide schilder Francis Bacon in zijn geheel van Soho naar Dublin overgeplaatst om er een museum van te maken over de ‘Ierse’ kunstenaar, die gezien zijn levensstijl onmogelijk in de naoorlogse Ierse hoofdstad had kunnen vertoeven.
| |
Dublin: museum en/of wereldhoofdstad van de literatuur?
De transformatie van Dublin tot levensgroot literair themapark is ondertussen internationaal bekroond: in 2010 mocht de Ierse hoofdstad zich als vierde stad ter wereld ‘Unesco City of Literature’ noemen. Literatuur is er niet alleen om de stad aantrekke- | |
| |
lijk te maken voor belezen toeristen: via initiatieven zoals ‘One City One Book’, die lezers aanmoedigt om elke april een bepaald boek te lezen dat verbonden is met Dublin, richten culturele beleidsmakers zich ook tot de lokale bevolking. De keuzes reflecteren voor een stuk de brede, internationaal georiënteerde definitie van Ierse literatuur: boeken van ‘Dublinse’ auteurs zoals Gulliver's Travels, The Picture of Dorian Gray en Dracula wisselen af met romans met een uitgesproken lokaal karakter. Binnen de literaire kritiek maken sommigen zich zorgen over het feit dat Dublin een prachtig literair museum is geworden, maar dat de stad de laatste tijd geen wereldtalent meer lijkt te produceren. (Cleary 2006: 219) Zou de toetreding van de Celtic Tiger tot de geglobaliseerde economie Ierland misschien tot een ‘normaal’ land hebben gemaakt, en zal het vredesproces in Noord-Ierland (hoe broos het soms nog lijkt) ervoor zorgen dat een pijnlijke, maar belangrijke inspiratiebron straks naar de geschiedenisboeken verdwijnt? Het is immers al twintig jaar geleden dat een Ier nog de Nobelprijs voor literatuur kreeg...
Intussen blijven Ierse auteurs goed vertegenwoordigd en succesvol binnen de Engelstalige literatuur. Ze hebben ook het voordeel dat ze zich bijzonder makkelijk kunnen bewegen tussen de literaire hoofdsteden van de steeds meer Engelstalige wereldrepubliek der letteren: voor hen zijn Londen en New York even vreemd of niet vreemd als elkaar, buitenlandse metropolen die al langer sterke Ierse contingenten huisvesten en open staan voor Iers literair talent. (Cleary 2006: 206) Voor Amerikanen en Britten raken trans-Atlantische verplaatsingen toch wel vaker aan hun culturele identiteit.
Londen en/of New York blijven vaak onmisbare haltes voor ambitieuze Ierse schrijvers: de uitgeverij-sector in Ierland zelf blijft bescheiden. In die zin is Dublin geen hoofdstad van de wereldrepubliek der letteren geworden; toch maakt de zichtbaarheid van de stad binnen het landschap van de wereldliteratuur misschien een nieuwe, bredere definitie nodig van wat een literaire wereldhoofdstad is. Zo'n hoofdstad hoeft nota bene zelf geen nieuwe internationale uitblinkers à la Joyce of Beckett te genereren: literaire hoofdsteden zijn plaatsen waar consecraties plaatsvinden eerder dan broeihaarden voor jong aanstormend talent. Misschien is Dublin de ene rol voor de andere aan het inruilen. De druk bezochte Dublinse literaire musea en wandeltochten zijn ook plaatsen waar reputaties in stand worden gehouden. De globale uitstraling van Dublin als literair museum is in ieder geval een fenomeen waar nog relatief weinig onderzoek naar wordt gedaan binnen studies van wereldliteratuur. Studenten van het fenomeen kunnen zich alvast minder boeiende vormen van veldonderzoek voorstellen.
| |
Literatuur
Breton, A., Anthologie de l'humour noir, Parijs 1966. |
Casanova, P., Beckett l'abstracteur. Anatomie d'une révolution littéraire, Parijs 1997. |
Casanova, P., La république mondiale des lettres, Parijs 2008. |
| |
| |
Cleary, J., ‘The World Literary System: Atlas and Epitaph’. In: Field Day Review, 2 (2006): 196-219. |
Eagleton, T., ‘The Crisis of Contemporary Culture’. In: New Left Review, 1 (1992) nr. 196: 29-41. |
Ingelbien, R., ‘De “paradox” van fin-de-siècle literair inter-nationalisme: een comparatistische oplossing voor een historiografisch probleem?’ In: N. Bemong, M. Kemperink, M. Mathijsen, T. Sintobin (red.), Naties in een spanningsveld. Tegenstrijdige bewegingen in de identiteitsvorming in negentiende-eeuws Vlaanderen en Nederland, Hilversum 2010: 33-47. |
Joyce, J., The Essential James Joyce, London 1977. |
Mahony, R., Jonathan Swift. The Irish Identity, New Haven 1995. |
Malouf, M., ‘Problems with Paradigms: Irish Comparativism and Casanova's World Republic of Letters’. In: New Hibernia Review, 17 (2013) nr. 1: 48-66. |
National Library of Ireland ‘The Life and Work of W.B. Yeats’, www.nli.ie/yeats, (25-02-2016). |
Pattie, D., ‘Beckett and Obsessional Ireland’. In: S. Gontarski (red.), A Companion to Samuel Beckett, London 2010: 182-195. |
Pound, E., ‘How to Read’. In: T.S. Eliot (red.), Literary Essays of Ezra Pound, New York 1968: 15-40. |
Tasso, T., Gerusalemme Liberata, Rome 2006, www.liberliber.it, (25-02-2016). |
|
|