NLCM is in de beeldvorming nu net het project dat de synchronisering van middeleeuwse literatuur in de medioneerlandistiek zo niet initieerde, dan toch in ieder geval stimuleerde. Die beeldvorming kwam het sterkst naar voren in een artikel van de Vlaamse mediëviste Veerle Fraeters, die ‘NLCM'ers’ in 2004 ‘methodologische immobiliteit’ verweet. En juist uit die onderzoeksgroep komt nu een bijdrage die bij navolging een heroriëntering van het vakgebied impliceert. Van Driel bestrijdt echter de beeldvorming die Fraeters voorstaat - al is het niet heel nadrukkelijk en eigenlijk maar één keer expliciet, in een noot op pagina 227: ‘Ik heb de indruk dat [het tegen elkaar uitspelen van de historische en de literair-kritische benadering] [...] in Fraeters 2004 (met name p. 300) [gebeurt] door tekstueel gericht onderzoek en historiserende benadering in een scherpe oppositie neer te zetten die feitelijk niet aan de orde is.’ Volgens Van Driel gaat ‘aandacht voor publiek, context en functie zeer goed samen[...] met onderzoek van tekstuele eigenschappen’ (p. 153) en staat zijn onderzoek naar stijl dus niet tegenover, maar naast of in het verlengde van de studies die door en rond Van Oostrom zijn geschreven.
Prikkeling der Zinnen bestaat uit twee grote delen: in het eerste deel (hoofdstukken twee tot en met zes) staat een aantal ‘stilistische verschijnselen’ centraal, het tweede deel (zeven, acht en negen) is meer ‘beschouwend van karakter.’ (pp. 16-17) De in het eerste deel onderzochte verschijnselen zijn achtereenvolgens rijmtechniek, informatiedichtheid, repetitieve stijl, conversaties en ‘aanschouwelijkheid’. Het eerste deel van het boek levert een enorme hoeveelheid interessante observaties op. In het eerste hoofdstuk onderzoekt hij bijvoorbeeld het voorkomen van stoplappen (woorden die niets aan de betekenis van het verhaal toevoegen; sonder waen), doubletten (vaak tautologieën of pleonasmen; lijf ende leden) en (de mate van) het manipuleren van de woordvolgorde (ten behoeve van het rijm). Uit Van Driels onderzoek blijkt dat in zijn corpus (twintig Middelnederlandse epische teksten) een variatie bestaat op deze drie fronten en dat uit die variatie drie rijmprofielen kunnen worden opgesteld. Die profielen koppelt Van Driel aan de Lanceloet (veel stoplappen, weinig doubletten en manipulaties), Floris ende Blancefloer (vooral doubletten) en de Ferguut (veel manipulaties). Het gaat voor deze recensie te ver om alle observaties uit het eerste deel te bespreken: dat zou teveel ruimte in beslag nemen. Bovendien is het niet het spannendste deel van het proefschrift. Als Van Driel in de eerste zes hoofdstukken van het boek een heel scala aan verschillen tussen Middelnederlandse teksten heeft gevonden, gaat hij in het tweede, ‘meer beschouwende’ deel over naar de vraag wat die verschillen zou kunnen verklaren.
Het tweede deel van Prikkeling der zinnen bestaat uit drie hoofdstukken. In die hoofdstukken onderzoekt Van Driel de in het eerste deel ‘beschreven stijlvariatie vanuit een literairhistorisch perspectief’ en bespreekt hij ‘verscheidene factoren [...] die op de diversiteit van invloed kunnen zijn geweest’. (p. 17) In concreto gaat het dan om de verhaalstof, de (literaire) tradities en receptie en de auteur. In hoofdstuk zeven onderzoekt Van Driel de mogelijkheid dat de materie waarover het verhaal gaat, de manier waarop het verhaal verteld wordt heeft beïnvloed; met andere woorden, de vraag of er een verband is tussen genre en stijl. Dat verband is er niet: de Ferguut vertoont bijvoorbeeld grote verschillen met de Lanceloet (hoewel het allebei Arturromans zijn), maar grote overeenkomsten met de Brandaan