Uit de kast!
Mathijs Sanders
In de rubriek Uit de kast! biedt Vooys gerenommeerde personen uit de wereld der letteren de gelegenheid om hun passie voor een werk uit hun eigen boekenkast over te brengen. In deze aflevering bespreekt Mathijs Sanders, universitair docent Literatuurwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen, Menno ter Braaks essay Het carnaval der burgers. Sanders las dit essay voor het eerst aan het begin van zijn studie Nederlandse taal en letterkunde, maar ondervond dat het essay bij elke herlezing nieuwe inzichten bracht.
‘Stamelend is de entrée van het kind in het rijk van gemeenplaats, conventie, abstractie: in de taal, en overal elders’. De onderstrepingen en kanttekeningen in de marge markeren een eerste gang door Menno ter Braaks essay Het carnaval der burgers. Het is Utrecht, zomer 1990. De school was uit, de weg naar de wetenschap lag open, het kind stamelde. Er moest geleefd worden, en gelezen. De wet op de studiefinanciering en het antiquariaat aan de Oude Gracht boden samen uitkomst. Voor enkele tientallen oude guldens werd ik de bezitter van vijf delen uit de Stoa-reeks van uitgever G.A. van Oorschot. Klinkende namen, uitnodigende titels: E. du Perron (Uren met Dirk Coster, De smalle mens), H.A. Gomperts (De schok der herkenning), Kees Fens (De eigenzinnigheid van de literatuur) en Menno ter Braaks Het carnaval der burgers. Geen mager startkapitaal voor een student Nederlands met letterkundige neigingen.
In het door Helmut Salden ontworpen stofomslag van Stoa, zo is Ter Braaks boek mij nog steeds het meest dierbaar. Maar het essay opnieuw voor de allereerste keer lezen, dat gaat niet. De potloodstrepen zijn van een vroeger ik, nog onbekend met de kringen van commentaar die zich rond Ter Braaks oeuvre hadden geformeerd - sporen van verwondering, een vermoeden van inzicht, pogingen om, krabbelend, paden uit te zetten die moesten leiden naar de literatuur (‘een zaak’ immers ‘waarvoor men warm kan lopen’, aldus de uitgever op het omslag van De schok der herkenning)? Eén jaar en enkele Stoa's later legde ik met een harder potlood verbindingslijnen tussen Ter Braaks essay en de literatuurtheoretische inzichten die ik mij probeerde eigen te maken. Dat onze waarneming goeddeels geautomatiseerd is en door kunstgrepen ontregeld kan worden, dat de woorden en de dingen niet samenvallen, dat sprekers gangbare opinies en gerespecteerde gemeenplaatsen produceren die door tegendraadse taal ontwricht kunnen worden - ik had het eerder gelezen.
Zoals Het carnaval der burgers mijn academische entree markeerde, zo betekende het voor Ter Braak zijn definitieve afscheid van de universitaire wetenschap. Hij zag onder ogen dat hij met zijn proefschrift Kaiser Otto III. Ideal und Praxis im fruehen Mittelalter (1928) de persoonlijkheid van de middeleeuwse keizer niet had kunnen vangen. De wetenschapper was de man van de oplossing, terwijl hij zichzelf had leren begrijpen als essayist, een denker in mogelijkheden en paradoxen. De wetenschap wiegde het denken in slaap. Niet door het weten maar door het denken kon een individu weerstand bieden aan de altijd dreigende verstarring en verstening. In 1928 begon hij aan de reeks