Vooys. Jaargang 26
(2008)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||
De vechtende Hollander
| |||||||
Willem van Iependaal: ‘nooit een meneer’De Rotterdamse schrijver Willem van Iependaal (pseudoniem van Willem van der Kulk, 1891-1970) staat niet in de eerste plaats bekend om zijn oorlogsliteratuur. De meeste romans die hij schreef spelen zich af in de Rotterdamse onderwereld en aan die romans (en dan vooral Polletje Piekhaar en Lord Zeepsop) dankt hij vooral zijn faam. Ook zijn gedichten verhalen vaak anekdotisch van het Rotterdamse leven in de onderklasse. Toch heeft Van Iependaal in zowel proza als poëzie zijn stem over de Eerste Wereldoorlog laten horen. Hij was dan ook één van de weinige Nederlanders die uit eigen ervaring over deze oorlog konden schrijven, aangezien Van IependaalGa naar voetnoot1. in het Britse leger dienst heeft gedaan. Het hoeft dus niet te verwonderen dat de oorlogsliteratuur die hij schreef grote overeenkomst vertoont met zijn eigen wedervaren. Over het leven van Van Iependaal is niet bijzonder veel bekend.Ga naar voetnoot2. De belangrijkste biografische gegevens zijn de volgende: Van Iependaal verhuist in 1910 naar Engeland, waar hij tuinder wordt. In 1915 meldt hij zich als vrijwilliger aan bij het Britse leger, onder druk van zijn sociale omgeving (hoewel de precieze reden niet bekend is). Hij beweert van Zuid-Afrikaanse komaf te zijn en wordt dientengevolge bij de South African Infantery ingedeeld. Met dit regiment reist hij af naar Bordoncamp, waar de soldaten getraind worden en wachten op uitzending naar een slagveld. Dit wordt Ieper, in 1917. Van Iependaal raakt hier gewond, en verdwijnt uit de oorlog. Hoe dit precies in zijn werk is gegaan is niet bekend. Doordat zijn vriendin van voor de oorlog in Engeland niets meer van hem wil weten gaat Van Iependaal terug naar Rotterdam, waar hij door diefstal en zwarte | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
handel verschillende keren in de gevangenis belandt. Daarbij raakt hij zijn Nederlanderschap kwijt door zijn dienst in vreemde krijgsmacht. In de cel begint hij met het schrijven van gedichten, die ontdekt worden door de socialistische schrijver A.M. de Jong, die Van Iependaals mentor en vriend zal blijven tot de dood van De Jong in 1943. Op aansporing van De Jong begint Van Iependaal met het publiceren van zijn gedichten en zijn eerste bundel verschijnt in 1932. Rond die tijd schrijft hij ook voor verschillende socialistische en pacifistische bladen, zoals De notenkraker, waarin veel van zijn gedichten verschijnen, en het tijdschrift Oorlog of Vrede, een pacifistisch weekblad waarin Van Iependaal in 1931-1933 naast gedichten veel prozawerk, de ‘Brieven van den Frontsoldaat’, publiceert. De verhalen uit deze brieven werkt hij om tot de roman Kluivenduikers doedeldans, die in 1937 verschijnt. Van Iependaal is in de jaren dertig actief in socialistische kringen in Rotterdam, onder andere binnen het schrijverscollectief ‘Links Richten’, maar hij blijft hier niet lang aan verbonden. Van Iependaal draagt zijn socialisme, pacifisme en antimilitarisme vooral uit door zijn literair werk: gedichten, romans, toneelstukken en hoorspelen. In de Tweede Wereldoorlog verleent hij onderdak aan enkele joden, wat hem in 1954 zijn staatsburgerschap teruggeeft. Na deze oorlog belandt hij niet meer in de gevangenis, maar, zoals Margreet Schrevel schrijft: ‘hij werd nooit een meneer’. (Schrevel 1992) | |||||||
‘Willem van Iependaal, letterkundige’Zoals boven reeds gemeld, is Willem van Iependaal één van de weinige Nederlanders die uit eigen ervaring heeft kunnen schrijven over (het vechten in) de Eerste Wereldoorlog. Kluivenduikers doedeldans wordt door Kammelar ‘misschien wel de enige [roman]’ van een Nederlandse ooggetuige over de Eerste Wereldoorlog genoemd. (Kammelar 2005) Dit maakt het erg interessant te bestuderen hoe Van Iependaal tegenover de oorlog stond en welke visie hij door middel van zijn literatuur probeerde over te dragen. Die visie zal ik trachten te reconstrueren. Hierbij kan de bovenstaande biografische schets van belang zijn. Immers, niet alleen de teksten zelf zijn van belang om de ideologie van Van Iependaal te achterhalen; ook het publicatiekanaal dat hij voor het publiceren van zijn teksten gebruikte zegt iets over zijn positie. De teksten waar ik me in dit artikel op richt zijn, met uitzondering van de roman Kluivenduikers doedeldans, verschenen in het tijdschrift Oorlog of Vrede (1931-1935), dat als ondertitel draagt: ‘algemeen weekblad voor democratische samenwerking, nationale ontwapening en internationale aaneensluiting’. Hoofdredacteur van dit tijdschrift was Paul Kies, SDAP'er en ex-legerofficier, die op politieke gronden het pacifisme predikte. (Wiedijk 1998) Het tijdschrift had niet zozeer een socialistische inslag als wel een pacifistische, hetgeen onder andere blijkt uit de vele bijdragen van (zowel katholieke als protestantse) geestelijken in het blad. Op 2 mei 1931 publiceerde Van Iependaal voor het eerst een gedicht in het tijdschrift, feitelijk een eerbetoon aan de pas opgerichte periodiek, dat net als het blad ‘Oolog of Vrede’ getiteld was. Vanaf die week publiceert hij vrijwel ieder nummer een gedicht, tot hij op 25 juli 1931 in het redactioneel aangekondigd wordt als nieuwe medewerker van het tijdschrift. Vanaf die week wordt hij in het colofon, samen met zijn vriend A.M. de Jong, die al langer voor het tijdschrift werkt, aangeduid als: ‘Willem van Iependaal, letterkundige’. | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
Zijn medewerking aan juist dit tijdschrift veronderstelt vanzelfsprekend al een pacifistische ideologie. Wanneer gekeken wordt naar de andere tijdschriften waarin Van Iependaal in die tijd publiceerde, dan blijken die meer van socialistische signatuur te zijn, zoals het blad De nieuwe weg, waarin Van Iependaal het volgende, sarcastische gedicht publiceerde: God zegene de wapens
Als uw God ons de wetten liet
Waarin de doodslag heilig hiet
Als het schoffeeren,
Wie wenkte dan in m'n gedacht
Die twijfel aan de oppermacht
Van de geweren.
Als uw God mij 't leven gaf
Opdat de generale staf
Het zou vernielen,
Wie legde dan in m'n gemoed
Dien afkeer tegen uw ‘Behoed,
O Heer, de zielen!’
Als Uw God U heeft gesteld
Tot knecht en priester van 't geweld
Den moord genegen,
Wie wekte er dan in m'n ziel
Die pijn, als beet mij een reptiel
Bij uwen zegen. (Van Iependaal 1935: 289)
Dit gedicht richt zich niet zozeer tegen de oorlog als wel tegen de deelname en de steun van de kerk hierin. Wat dat betreft past het gedicht beter bij een tijdschrift als De nieuwe weg, dat veel duidelijker bij de socialistische zuil hoorde dan Oorlog of Vrede. Dit laatstgenoemde blad was in feite zuiloverschrijdend, wat concreet inhield dat het religie niet verwierp maar ook de kerken aanmoedigde tot deelname aan de strijd tegen militarisme en oorlog. Dit weerhield Van Iependaal er overigens niet van in zijn gedichten vaak flink uit te halen naar de kerk. | |||||||
‘We roepen, we dragen / den vredeswil uit’Om in een chronologische volgorde te blijven werken wil ik eerst de gedichten die Van Iependaal publiceerde behandelen. Het eerste jaar van zijn medewerking aan Oorlog of Vrede (1931) publiceerde Van Iependaal vrijwel alleen maar poëzie. Zijn eerste prozastuk, de eerste ‘brief van een frontsoldaat’, verscheen pas in het kerstnummer van dat jaar, samen met twee gedichten. De daaropvolgende | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
jaargang schreef hij vooral deze brieven, 22 in totaal.Ga naar voetnoot1. Deze verschenen van 16 januari tot 27 augustus 1932, gemiddeld zo'n drie keer per maand. Na deze brievenreeks schreef Van Iependaal nog enkele gedichten die hij in Oorlog of Vrede publiceerde, maar na 7 januari 1933 stopte hij hier vrijwel mee. Het enige dat daarna nog van zijn hand in het weekblad verschijnt is een enkel gedicht op 6 oktober 1934 en een drietal gedichten in het kerstnummer van datzelfde jaar. Wel wordt zijn werk in het tijdschrift gerecenseerd. De poëzie die Van Iependaal in 1931 schrijft voor Oorlog of Vrede heeft een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Over het algemeen zijn de gedichten weinig anekdotisch: op een enkele uitzondering na wordt er niet verwezen naar of gebruik gemaakt van concrete, historische gebeurtenissen. Van Iependaal lijkt veeleer een visie op de oorlog in het algemeen te willen overdragen, een visie die natuurlijk ondersteund kan worden door de gruwelijkheden die hij zelf had meegemaakt. Deze verschrikkingen komen in de gedichten ook wel ter sprake, maar subtiel en vaak zelfs verborgen achter een laag van spot en ironie. De poëzie van Van Iependaal wordt gekenmerkt door drie terugkerende motieven: het pacifisme, het leed van de gewone soldaat en de rol van kerk en religie. Van alledrie zal ik enkele voorbeelden geven. De gedichten die Van Iependaal schrijft waarin het pacifisme aangemoedigd wordt, richten zich retorisch meer dan eens op de gehele aarde, zo lijkt het. Eén van de eerste gedichten die Van Iependaal publiceert, ‘Mannen, de aarde beidt’ besluit met: Gaat, makkers, zegt het voort,
Dat ge tot ons behoort.
Te laf voor broedermoord.
Zijt voor den vrede. (OV: 3)
De dichter doet een oproep aan allen die de vrede voorstaan, en laat in hetzelfde gedicht ook zien dat nationalisme geen oplossing is: ‘Liefde voor vaderland/ blijken door moord en brand’. Eenzelfde retoriek spreekt ook uit het gedicht ‘Sluit u aan!’: We gaan door de dagen
Een wil, een geluid
We roepen, we dragen
Den vredeswil uit.
Het gaat om de menschheid,
Om zijn - of vergaan.
Sluit u aan! (OV: 275)
Er is in deze gedichten geen sprake van een vijand of zelfs maar een concrete oorlog: alle wapengeweld wordt door de dichter als bedreigend voor de complete mensheid beschouwd, en dus wordt die mensheid opgeroepen gezamenlijk op te treden, zich ‘aan te sluiten’ bij de vredesbeweging. | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
Zeer veel van Van Iependaals gedichten spreken over het leed van de soldaat. Op het slagveld, in dienst, maar ook wanneer hij gewond terugkeert uit de oorlog. Dit laatste was Van Iependaal zelf overkomen. Hij schreef daarover onder andere het volgende gedicht, ‘Elegie’, waarin de behandeling van oorlogsslachtoffers in de maatschappij aan de kaak wordt gesteld: Ik ben een oude Frontsoldaat,
Gehavend door brisantgranaat.
Men - wie is men? - zei: ga en vecht
Voor 't allerhoogste menschenrecht!
[...]
Ik ben een oude Frontsoldaat,
Die stromplend langs de huizen gaat
Men - wie is men? - stuurt nou de meid
Met boodschap van afwezigheid.
[...] (OV: 284)
Uit deze passage spreekt heel duidelijk de verbittering van de veteraan, die uit overtuiging voor mensenrechten gevochten heeft maar in de maatschappij niet op waardering kan rekenen. Elders beschrijft Van Iependaal de afkeer van een meisje voor haar vriend nadat hij in het leger is geweest. Ook dit is een bittere ervaring die Van Iependaal zelf meemaakte. De meeste gedichten die over de moeilijkheden van soldaten gaan, spreken meer over soldaten aan het front en de ellende die hen daar te wachten staat. Een fragment uit het gedicht ‘Ik zag jou, ventje van de plaat...’ ondersteunt dit. De dichter beschrijft zijn medelijden met jonge, aankomende soldaten: Gegroet, parade kereltje.
Je rusting, heldenzin,
Als puin en staal bedwereld je
Dan komt de mot erin!
Ik zag jou, ventje van de plaat:
Modder, bloed en prikkeldraad... (OV: 209)
Door de ellende van soldaten te beschrijven - ook weer zonder concreet naar historische situaties te verwijzen - verstevigt Van Iependaal zijn boodschap van pacifisme. De retoriek is in deze gedichten alleen heel anders: de soldaat wordt aangesproken of is zelf aan het woord. Hierdoor worden de gedichten persoonlijker en intenser, in tegenstelling tot de retorische oproepen tot vrede en pacifisme in de gedichten die ik hierboven besproken heb. Een derde constante in Van Iependaals poëzie in het Oorlog of Vrede is de spot met en de aanklacht tegen kerken en religie. Enkele gedichten zijn zelfs rechtstreeks aan God of Jezus gericht, zoals het gedicht ‘Gas!’ in het kerstnummer van 1931: ‘Mijn God! Mijn God! Kunt gij dien lach | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
gedoogen/ Zoo bange weega van een doode pijn?’ (OV: 480). Meestal richt Van Iependaal zich echter op de kerken. In het gedicht ‘Weet!’ valt hij met bijtend sarcasme de kerk aan, die zogezegd tegen al het lawaaimakende oorlogsmaterieel is: Maar het gas legt luidloos neer.
Daarom prijst de kerk het zeer.
't Schendt geen lichaam, 't laat geen spoor.
Ergo is de kerk er voor... (OV: 87)
De opvatting van de kerken over hoe de mens zich als goed Christen moet gedragen wordt door Van Iependaal in het gedicht ‘Moet de mensch zich dus gedragen...?’ te kijk gezet. Het gedicht is opgedragen aan de Raad van Kerken. De laatste strofe luidt: Heeft de kerk ons niets te zeggen
Dan: ‘Gaat heen... gaat mijnen leggen
In de zee die god u liet’
Moet de mensch zich dus gedragen
Tot hij stervend en verslagen
Een waarachtig Christen hiet! (OV: 111)
Ook in deze gedichten is Van Iependaal weinig specifiek, hij spreekt niet of nauwelijks over concrete gebeurtenissen en lijkt alleen zijn pacifistische overtuiging te willen delen: het feit dat de kerken onder het mom van christendom zich mengen in de strijd en zelfs aanmoedigen tot oorlogvoering is hem een doorn in het oog. Zo is ook bij deze categorie gedichten het pacifisme de onderliggende boodschap, en passen de gedichten wat dat betreft precies binnen het kader van het tijdschrift waarin ze gepubliceerd werden. | |||||||
‘Bordoncamp, 7-9-1917’. Brieven van een frontsoldaatVanaf het kerstnummer van 1931 begint Van Iependaal een reeks brieven te publiceren in Oorlog of Vrede die hij ondertekent met Ken Taylor (de naam Willem van Iependaal is wel boven de stukken te vinden). De brieven, geadresseerd aan ‘Bill’ en een enkele maal aan ‘Mr. Atkins’, maar meestal zonder adressering, beschrijven de ervaringen van soldaat Ken Taylor, die verrassend veel gemeen blijkt te hebben met Willem van Iependaal. Deze Taylor duikt tevens op in de roman Kluivenduikers doedeldans die gebaseerd is op de brieven, maar daarin vertolkt hij een andere rol. Het alter-ego van Van Iependaal is in die roman nóg meer op hem gaan lijken: hij heet daar Jim van Wemeldonk en is net als Van Iependaal afkomstig uit Rotterdam en tuinder in Engeland. Waarom Van Iependaal ervoor gekozen heeft in de brieven voor een personage te kiezen dat verder van hem af staat wordt niet geheel duidelijk: een reden zou kunnen zijn dat Van Iependaal zijn staatsburgerschap kwijt was en hij daarom niet openlijk te koop wilde lopen met zijn dienst in het Britse leger. Door de brieven te ondertekenen met een andere - Britse - naam kon hij zijn ervaringen kwijt zonder direct zelf met | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
het personage geïdentificeerd te worden, hoewel er in Oolog of Vrede herhaaldelijk melding van is gemaakt dat Van Iependaal frontsoldaat geweest was. De brieven en de roman vertonen qua verhaallijn een dusdanig sterke overeenkomst dat ik de laatste hier niet apart hoef te bespreken. Eén van de verschillen tussen brieven en roman heb ik hierboven besproken, een ander verschil betreft het perspectief. De roman wordt door een auctoriale vertelinstantie gebracht, die vooral veel dialogen laat zien. Veel van de handeling wordt bijzonder kort weergegeven; waar het in de roman om draait zijn de dialogen waarin de soldaten hun gevoelens en gedachten met elkaar delen. Het is Van Iependaal er dus niet om te doen geweest een historisch nauwkeurige beschrijving van de oorlog of van een veldslag te geven (hoewel de gegevens die gebruikt worden historisch overeenkomen met de tijd die Van Iependaal in het leger doorbracht: ook in Kluivenduikers doedeldans maakt het Zuid-Afrikaanse regiment de slag bij Ieper mee), maar om de ervaringen van de soldaten zo levendig mogelijk te beschrijven, namelijk door middel van hun eigen gedachten die ze uitspreken. Hierdoor ontstaat een beeld van verschrikking en afzien, maar ook van kameraadschappelijkheid. In de brieven gebruikt Van Iependaal een ander literair middel om de ervaringen van de soldaten zo dicht te benaderen: de ik-verteller. Deze vertelt aan zijn vriend Bill (voor zover ervanuit gegaan mag worden dat de brieven dezelfde adressant hebben) over zijn dienst bij het leger. Hij beschrijft de sfeer in het regiment en het wachten op de uitzending. De sfeer is grotendeels positief: er is voldoende eten, de soldaten hebben verlofdagen en ze hebben vaak plezier met elkaar. Pas wanneer de uitzending dichterbij komt beginnen de soldaten bezorgder te raken. Ze vrezen vooral voor uitzending naar Verdun, waarvan ze gehoord hebben dat er grote slachtpartijen hebben plaatsgevonden. Het wordt dus uiteindelijk Ieper. Naarmate de veldslag dichterbij komt wordt de toon van de brieven, die tot dan toe mild spottend en levenslustig was, steeds cynischer. De laatste brief eindigt met een beschrijving van de veldslag en de dood van één van de kameraden van Ken Taylor. De stellingname in de brieven is minder eenduidig dan die in de poëzie van Van Iependaal. Hoewel het beeld van de oorlog nergens positief is, is het ook niet onverdeeld absurd of negatief. Anders dan in de poëzie, die vanuit een vision par déhors is geschreven met een alwetende blik, wordt de oorlog in de brieven vanuit een vision avec beschreven, door een verteller die geen weet heeft van de afloop ervan. Dit maakt dat de brieven meer een ontwikkeling doormaken, die heel subtiel in gang gezet wordt. De kameraadschap blijft, en dat is dan ook de positieve kant van de oorlog die Van Iependaal duidelijk maakt, maar naarmate de tijd verstrijkt wordt voor de soldaten, en dus ook voor de lezer, steeds duidelijker dat de oorlog uiteindelijk op vechten aankomt. De stellingname is in de brieven nergens expliciet, maar door het perspectief en de loop van de gebeurtenissen laat Van Iependaal wel zien dat oorlog altijd ellende met zich meebrengt. Meer dan in de poëzie is het beschrevene in de brieven anekdotisch, hetgeen eraan bijdraagt dat de brieven een minder expliciete, veel subtielere boodschap bevatten dan de poëzie van Van Iependaal. | |||||||
De pacifistische HollanderNa de beschouwing van zowel de poëzie als het proza dat Willem van Iependaal publiceerde in het | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
tijdschrift Oorlog of Vrede en een korte biografie van deze Rotterdamse volksschrijver, komt het beeld naar voren van een pacifist die weet, juist door zijn eigen tijd in het leger, wat oorlog met mensen doet. Deze ellende beschrijft hij in zijn poëzie, vaak retorisch van toon maar ook vaak met aandacht voor het leed van de gewone soldaat. Het vele gebruik van volkstaal (hoewel dat in de gedichten over de oorlog minder het geval is dan in veel van zijn overige poëzie) geeft het werk van Van Iependaal vaak twee lagen: de humoristische wijze van schrijven maskeert dikwijls een serieuze boodschap. De stijl van de ‘brieven van een frontsoldaat’ is weer anders: in deze brieven brengt Van Iependaal alles ingetogener. De humor is niet zo sterk op de voorgrond aanwezig, maar de visie die uit het werk spreekt is ook minder eenduidig. In de brieven legt Van Iependaal meer de nadruk op het persoonlijke leed dat oorlog veroorzaakt maar hij doet dit door te laten zien, hij laat de lezer zelf conclusies trekken. Maar welke middelen Van Iependaal ook gebruikt: hij zet zich in voor de gewone soldaat, die niet om oorlog gevraagd heeft; hij wil de menselijke kant van de zaak laten zien en vooral tonen dat de oorlog niet bepaald een zegening is. | |||||||
Literatuur
|
|