het merendeel niet eens in een literatuurgeschiedenis thuis. Maar het vak is veranderd, morele en esthetische oordelen spelen geen rol meer en er blijkt niets van gêne. Cats en andere vrome en praktische moralisten springen eruit als iconen van deze periode. Niet alleen in het noorden trouwens, in de Republiek (voordat we gaan praten over ‘typisch Nederlands’), het geldt ook voor de literatuur van het zuiden, de Spaanse Nederlanden.
Dat is nu vastgesteld en het is voor velen misschien ook geen grote verrassing meer, maar we zitten dan wel met de titel van dit boek. Een nieuw vaderland voor de muzen: dat is een aankondiging van het grote verhaal van de Renaissance, van de klassieke letteren die weer tot bloei komen in de Lage Landen. Maar dat is nu juist niet het verhaal van de Catsen en Camphuysens enzovoort. Over de literaire intenties en pretenties van Cats valt het nodige te zeggen, maar wat die anderen betreft: als die (zoals Camphuysen) al niet uitgesproken vijandig stonden tegenover het idee, dan was het bouwen van een literatuur die kon wedijveren met die van de Klassieken, in elk geval toch niet hun eerste zorg. Dan heb je het over de Van der Nooten, de Van Houten, de Dousa's, en de Hooften en de Vondels en die andere namen die helemaal niet in het meervoud kúnnen, de ‘klassieke groten’, zoals ze hier genoemd worden. Van hen wordt op die laatste bladzijde gezegd dat ze er zijn mogen, ja dat ze ook ‘in hun Europese omgeving wel degelijk standhouden en bewondering verdienen’. Maar als het om het totaalbeeld gaat, zouden ze volgens dit boek eigenlijk marginaal zijn.
Hier wringt iets: de titel kondigt een verhaal aan dat niet het hele verhaal is, en misschien - als je er zo naar kijkt - niet eens het belangrijkste verhaal. Toch is dat meer theorie dan werkelijkheid, want in de praktijk krijgen die ‘klassieke groten’ alle aandacht die ze als grote schrijvers verdienen. Vondel was niet de meest gespeelde toneelschrijver van zijn tijd, laat staan de meest gelezen dichter, maar met twee volle kolommen in het register wordt hij veruit het meest genoemd. Wie las er nu Huygens, buiten dat kleine (Muider)kringetje? Twee derde kolom in het register! Zelfs diens nooit gepubliceerde Cluys-werck krijgt er een plaats. En vergeleken met de Nieuwe lofzangen van Bernardus Busschof waren de Overijsselse zangen en dichten van Jacobus Revius een uitgesproken obscure publicatie. Van Revius zou je zelfs kunnen zeggen dat hij überhaupt niet maatschappelijk functioneerde als dichter: geen enkele weerklank in zijn eigen tijd... Toch wordt hij hier veel vaker genoemd dan Busschof. Waarom? Omdat hij tegenwoordig in de canon hoort. Een literatuurgeschiedenis die consequent niet zou uitgaan van de tegenwoordige status van dichters, maar van de positie die ze destijds in het maatschappelijke en literaire leven innamen: die zou wel eens heel ander beeld kunnen opleveren. Dan zouden we misschien, denkend aan de zeventiende eeuw, inderdaad een liedje horen, een liedje van Cats of van Camphuysen, en niet een sonnet van Hooft. Maar Cats en Camphuysen worden nauwelijks geciteerd, terwijl de auteurs van Hooft geen genoeg kunnen krijgen (citaten op alle bladzijden van 205-208).
Consequent is het niet, maar daarom staat er natuurlijk ook dat vraagteken. En zo laat dit grote en grootse boek natuurlijk ook alleen maar des te beter zien wat een rijke periode het behandelt en hoe veel er nog te ontdekken is. Veel dat past in het bekende verhaal van de vernieuwing van de letteren vanaf het laatste kwart van de zestiende eeuw en de stichting van dat nieuwe vaderland voor de muzen. Maar evenveel, of tenminste niet veel minder over de schrijvers die in dezelfde periode met heel andere dingen bezig waren - pamflettenschrijvers bijvoorbeeld, en min of meer bevindelijke vromen die ik bij wijze van spreken nog wel met Suster Bertken in de kring zie zitten, in een gezelschap waar de muzen niets te zoeken hadden.
Wel vraag ik me af hoe dit alles moet overkomen op lezers die het bekende verhaal niet al behoorlijk goed kennen, en die (dus) al helemaal niet vertrouwd zijn met