Uit de kast!
▶ Liesbeth Korthals Altes
In de rubriek Uit de kast! biedt Vooys gerenommeerde personen uit de wereld der letteren de gelegenheid om hun passie voor een werk uit hun eigen boekenkast over te brengen. In deze aflevering vertelt Liesbeth Korthals Altes, hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen, over L'Oeuvre au noir van Marguerite Yourcenar. De schrijfstijl van deze schrijfster wordt door velen afgedaan als koel en afstandelijk, maar volgens Korthals Altes is het tegendeel waar.
In dit jaar waarin Mei 68 wordt herdacht, wil ik het hebben over een roman die weliswaar in die periode verscheen, maar er qua toon en strekking in veel opzichten volstrekt los van zweefde, namelijk L'Oeuvre au noir, van de Franstalige Belgische schrijfster Marguerite Yourcenar (het werd vertaald door Jenny Tuin, Amsterdam: Athenaeum-Polak en van Gennep, 1986, onder de titel Hermetisch zwart).
Hoofdpersoon is een zestiende-eeuwse arts, Zeno. Van deze humanist, wetenschapper, en alchemist maakt Yourcenar een typisch Renaissancemens, waarin trekken terug te vinden zijn van Giordano Bruno en Paracelsus. De titel verwijst naar het transformatieproces in drie stappen dat de alchemist moet doorlopen wil hij het ‘grote werk’ volbrengen. De eerste fase, het zwarte werk, is de zwaarste: de materie moet uiteenvallen, oplossen en gezuiverd worden, opdat een nieuwe, edele en zuivere, substantie kan ontstaan. Dit streven werd meestal verbonden met het maken van goud uit onedele metalen, maar ook allegorisch geïnterpreteerd als het moeilijke proces om de stoffelijke mens tot zijn ‘werkelijke’ spirituele wezen te transformeren. Denk nu niet dat Yourcenar in de ban was van een New Age-achtige fascinatie voor occultisme en mystiek. Ze gebruikt dit thema om allerlei dimensies met elkaar te vervlechten, en dat maakt deze historische roman tot een van de meest indringende en lucide studies van het menselijk bewustzijn en de drang naar kennis: een dwarsdoorsnede in de geschiedenis van mentaliteiten, kennis, politiek, technologie en religie, maar tegelijk een meditatie.
In het eerste deel, ‘Het zoekende leven’, verlaat Zeno, bastaardzoon van de zuster van een rijke Vlaamse bankier, zijn geboortestad Brugge. Zoals de psychoanalytica en literatuurwetenschapster Marthe Robert ooit schreef, ontleent de bastaardzoon als personage in de literatuur (maar vaak ook in het echte leven) aan zijn positie in de marge, als ‘onwettige’ zoon, vaak een kritische en onafhankelijke blik op de samenleving, wars van autoriteit; ook is het vaak een uitzonderlijk dynamisch personage, dat immers geen ‘legitieme’ plek heeft, en zijn status moet veroveren. De machtige positie van de Brugse bankier, toeverlaat van paus en keizer, in wiens gezin Zeno opgroeit, geeft Yourcenar tegelijk gelegenheid om de rol van het grote geld te schetsen in een al uitermate geglobaliseerde wereld.
Zeno doorkruist de wereld, verblijft overal tussen Noord- en Zuidpool waar maar kennis bloeit. Hij zoekt het contact met de vooraanstaande wetenschappers en vrije geesten van zijn tijd, die met gevaar voor eigen leven ‘ware kennis’ zoeken tussen de mazen door van het door de kerk gekoesterde obscurantisme. De inquisitie volgt nauwgezet zijn spoor. Wij lezers, daarentegen, verliezen Zeno hele periodes uit het oog. Dan volgt de verteller het lot van zijn moeder, een bleke, wat ijle figuur die zich met