| |
| |
| |
Literatuur en Religiekritiek
Functie en betekenis van het ‘manuscrit trouvé’
▶ Gerard Wiegers
illustratie: Hannah Martin-Brown
De topos van het ‘gevonden manuscript’ (manuscrit trouvé) draait om de ontdekking van een belangrijke bron van nieuwe inzichten die lang verborgen is gebleven. Van deze topos zijn er zowel in de godsdienst- als de literatuurgeschiedenis veel voorbeelden te vinden. Het is echter opmerkelijk dat in deze voorbeelden de grens tussen religie en kunst vaak lijkt te vervagen. Gerard Wiegers zoekt uit wat er nu precies ten grondslag ligt aan het thema van het manuscrit trouvé.
| |
Inleiding
Het thema van deze bundel, literatuur en religiekritiek, nodigt uit tot een beschouwing over de topos van het ‘gevonden manuscript’ (manuscrit trouvé). Hierbij doet zich in de verhaallijn de ‘toevallige’ ontdekking van een belangrijke bron voor. Vaak gaat het om een manuscript dat eeuwenlang verborgen is gebleven en nu plotseling bekend wordt. De inhoud van dat manuscript levert doorgaans nieuwe kennis en inzicht op. Deze kennis gaat in de levens van de
| |
| |
hoofdpersonen vervolgens een belangrijke rol spelen. Een beroemd literair voorbeeld is de Don Quichot van de Spaanse schrijver Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616). De verteller deelt mee hoe hij op een goede dag door de Spaanse stad Toledo liep en een Arabisch manuscript vond. Nadat hij iemand had gevonden die Arabisch kende (wat in die tijd niet eenvoudig was!), liet hij het door hem vertalen. Het manuscript bleek de geschiedenis van Don Quichot van de Mancha te vertellen. Het verhaal was geschreven door een Arabische geschiedschrijver, Cide Hamete Benengeli. Het is volgens de verteller dat verhaal dat in de Quichot verteld wordt. (Cervantes 1957, 84-85) Uiteraard gaat het hier om een literaire topos. Een dergelijke vondst vond immers nimmer plaats. De Hispanist L.P. Harvey heeft er echter als eerste op gewezen dat het hier niet om louter fictie ging, maar om een soort van parodie op historische gebeurtenissen die Cervantes in zijn eigen tijd meemaakte. (Harvey 1974) In de Sacromonte, een berg nabij de stad Granada, waren aan het einde van de zestiende eeuw loden platen gevonden met Arabisch schrift, zogenaamd oude teksten die dateerden uit en licht wierpen op de vroegste geschiedenis van het christendom in Spanje. De teksten vertelden over Arabischtalige christenen die vanuit Palestina naar Spanje zouden zijn gereisd. Er was sprake van doctrinaire teksten, beschrijvingen van samenkomsten rond Jezus en vertellingen over de komst van de apostel Jacobus naar Spanje. De vondst leidde aan het einde van de zestiende eeuw in Europa tot een zelfde soort opwinding als de vondst van de rollen van de Dode Zee in de twintigste eeuw. Anders dan deze vondsten werden de loden boeken - overigens terecht - als vervalsingen bestempeld. Ze werden hoogstwaarschijnlijk geschreven door afstammelingen van Granadijnse moslims die door middel van deze teksten hun positie in de Spaanse samenleving verdedigden. Het verbergen en doen vinden van de loden
boeken maakten maakte deel uit van het plan.
De topos van het manuscrit trouvé is echter ook bekend uit teksten die vanwege hun specifieke functie gerekend worden tot de religieuze literatuur. Het gaat hierbij om teksten die groepen van ‘gelovigen’ beschouwen als relevant voor hun religieuze of spirituele opvattingen. Om een analyse van de relatie literatuur en religiekritiek helder te kunnen laten verlopen, wordt hieronder gebruikt gemaakt van de definitie van religie (en kunst) van de cultureel antropoloog Clifford Geertz (1926-2006) die als volgt luidt:
Religie is (1) een (cultureel) symboolsysteem dat (2) krachtige, doordringende en langdurige gemoedstoestanden en drijfveren in mensen bewerkstelligt door (3) voorstellingen over een algemene ordening van het bestaan te formuleren en deze voorstellingen (4) te bekleden met een zodanig aura van feitelijkheid dat (5) deze gemoedstoestanden en drijfveren uitzonderlijk reëel lijken.
Het onderscheid tussen het artistieke perspectief (de kunst) en dat van de religie bestaat er volgens Geertz uit dat de kunst als symboolsysteem speelt met de dagelijkse realiteit, en dat de door religie gepostuleerde algemene ordening
| |
| |
van het bestaan deze ordening ter discussie stelt en zelfs systematisch betwijfelt. (Geertz 1966: 28)
Ik bespreek hierna drie voorbeelden van de manuscrit trouvé topos uit verschillende perioden van de godsdienstgeschiedenis en met verschillende geografische en culturele achtergronden. Vervolgens analyseer ik deze gegevens aan de hand van het begrip ‘vrome fictie’ (pia fraus), om uit te komen op de kwestie van bescherming en onthulling van kennis binnen de godsdienstgeschiedenis.
| |
Drie voorbeelden van de manuscrit trouvé topos
Het eerste voorbeeld ontleen ik aan het Bijbelboek 2 Koningen. Hierin wordt de vondst beschreven van een wetboek in de Tempel in Jeruzalem tijdens het bewind van koning Josia (639-609 v. Christus). De vondst werd volgens dit Bijbelboek gedaan bij restauratiewerkzaamheden aan de muren van de tempel in het achttiende jaar van Josia's regeringsperiode, dat wil zeggen ca. 621 voor Christus. Het wetboek werd naar de koning gebracht, zo wordt verteld, en nadat deze kennis had genomen van de inhoud verscheurde hij zijn kleren, ten teken van boetedoening. Het was hem duidelijk geworden dat noch de voorvaderen noch hijzelf gedaan hadden wat God geboden had. Zij hadden Baal en andere goden vereerd, zowel binnen in de tempel in Jeruzalem als buiten de stad, op de zogenaamde hoogten, altaarplaatsen. Al deze rituelen, zo stelt de tekst, waren strijdig met de ware godsdienst en werden nu afgeschaft. De cultus werd gecentraliseerd. Een grootscheepse hervorming van de eredienst kwam op gang.
Mijn tweede voorbeeld komt uit de islamitische geschiedenis. Het gaat hier om een islamitische tekst die werd geschreven door een Tunesische moslim die als krijgsgevangene in het noorden van Spanje verbleef, Mohammed al-Qaysi. (Van Koningsveld en Wiegers 1994) Als moslim onderworpen aan een christelijke heer, was de auteur aan het begin van de veertiende eeuw ooggetuige geweest van de opheffing van de Orde der Tempeliers, een christelijke ridderorde die veel land en goederen in Noord-Spanje en Zuid-Frankrijk bezat, en van een aantal andere gebeurtenissen zoals de verdrijving van de joden uit Zuid-Frankrijk. De opheffing van de orde was in gang gezet door de Franse koning en ging gepaard met geweld, confiscatie van goederen en verhoren en martelingen martelen van de Tempeliers door de inquisitie. Al-Qaysi geeft een fascinerende verklaring van de gebeurtenissen. De Tempelieren Orde, zo stelt hij, was van oorsprong een groep die was voortgekomen uit een groep van de volgelingen van een man die hij als de ‘gelovige man’ (Arabisch: al-mu'min) aanduidt. Deze gelovige was een volgeling van Jezus geweest, die trouw was gebleven aan de oorspronkelijke, monotheïstische boodschap van Jezus, en zich niet, zoals heel veel andere christenen, had laten misleiden door de apostel Paulus, die de leer van de Triniteit had geïntroduceerd en de reinheidsregels en voedselvoorschriften had afgeschaft. De oorspronkelijke boodschap van Jezus, zoals deze auteur deze schetst, komt geheel overeen met de
| |
| |
islamitische normatieve voorstellingen over Jezus en de ontwikkelingen binnen het christendom. De auteur verschaft echter ook de volgende, nieuwe informatie. Hij stelt dat nazaten van de gelovige man aan vervolgingen door de volgelingen van Paulus hadden weten te ontkomen door te vluchten naar het Iberisch schiereiland, waar zij in het geheim trouw bleven aan Jezus' boodschap en later zouden zijn opgegaan in de Tempelierenorde. Binnen deze orde bleef het geheim van de boodschap veilig. Toen vele christenen echter afgunstig werden en de Tempelieren hardhandig aan de tand gingen voelen, bekende de hoogste leider in een brief het geheim van de tempelierenorde, en beleed de waarheid van de islam. Deze brief werd overhandigd aan de Paus. Deze verborg de brief, maar die viel in handen van de Franse koning. De koning besloot maatregelen te nemen om te zorgen dat deze zaken nooit bekend zouden worden: hij hief de Tempelieren op en verdreef de joden uit Frankrijk.
Het derde voorbeeld betreft De Celestijnse Belofte van James Redfield. Het idee voor het boek ontstond toen Redfield teleurgesteld raakte in zijn beroep (hij was therapeut), en besloot iets te gaan doen dat in zijn ogen meer zinvol was. In 1993 verscheen De Celestijnse Belofte (The Celestine Prophecy). Het boek werd binnen korte tijd vele malen herdrukt en was in de negentiger jaren van de twintigste eeuw zeer populair, vooral in new age kringen. De titel van de roman verwijst naar ruïnes in Midden-Amerika die door de oorspronkelijke bouwers, de Maya's, hemelse (Celestijnse) tempels hadden werden genoemd. (Redfield 1995: 229) Hier werd een manuscript verborgen dat negen inzichten bevatte die de wereld in spirituele zin zouden veranderen. Dit manuscript wordt in de roman als zeer oud beschreven. Het zou dateren uit 600 voor Christus en geschreven zijn geweest in het Aramees.
De auteur beschrijft hoe het manuscript op een of andere manier ontdekt wordt en stukje bij beetje aan een kleine groep van ingewijden, onder wie ook leden van de lagere geestelijkheid in de rooms-katholieke kerk, haar geheimen prijsgeeft. Dit proces verloopt echter niet zonder slag of stoot, want kwade krachten in de rooms-katholieke kerk en de Peruaanse overheid doen er alles aan om te verhinderen dat het manuscript openbaar wordt. Zo worden een kardinaal de volgende woorden in de mond gelegd:
Het MS is een vloek. Het ondermijnt de basis van ons spirituele gezag. Het verleidt de mensen tot de gedachte dat ze hun eigen spirituele lotsbestemming beheersen. Het ondermijnt de discipline die nodig is om iedereen op deze aarde de Kerk in te leiden... (Redfield 1995: 231)
| |
| |
Daartegenover stelt een aanhanger:
dat het manuscript vele godsdiensten verklaart en hun belofte helpt vervullen. Iedere godsdienst, staat er, betreft de manier waarop de mensheid een verhouding leert aangaan met een hogere bron. En alle godsdiensten hebben het over de waarneming van een God in ons, een waarneming die ons vervult en groter maakt dan we waren. Godsdiensten verloederen als leiders worden aangesteld met de taak om Gods wil uit te leggen aan de mensen, in plaats van ze te leren hoe ze de leiding in zichzelf kunnen vinden. Volgens het Manuscript zou op een bepaald moment in de geschiedenis één iemand nauwkeurig begrijpen hoe hij zich met Gods energiebron en leiding in verbinding kon stellen, en dus een blijvend voorbeeld worden van het feit dat die verbinding mogelijk is. (Redfield 1995: 131)
James Redfield liet het niet bij deze ene roman. Na de De Celestijnse Belofte verschenen onder andere een Celestijns werkboek en een boek getiteld het Tiende Inzicht. Al zijn publicaties lijken bedoeld om de lezer te helpen zijn weg te vinden op het spirituele pad.
Samenvattend kan gesteld worden dat in de Bijbeltekst de gelovigen wordt voorgehouden dat zij zich op een bepaald moment van de geschiedenis door onwetendheid niet aan de juiste interpretatie van Gods wet hebben gehouden. Door de vondst van het manuscript in de tempel worden zij zich hiervan bewust. Een rituele verandering is volgens de tekst het resultaat. In de tekst van al-Qaysi heeft het motief van het gevonden manuscript een apologetische functie. De auteur maakt duidelijk dat de boodschap van de islam als symboolsysteem en als groepsideologie op waarheid berust, en dat de brief van de hoogste leider der Tempeliers deze waarheid bevestigt. De Celestijnse Belofte maakt duidelijk dat de officiële godsdiensten verstard zijn. Het beeld wordt opgeroepen dat de vertegenwoordigers van religie alles in het werk stellen om de verspreiding van de waarheid van de inzichten van het manuscript en daarmee de opkomst van een nieuwe spiritualiteit, willen voorkomen. In alle drie gevallen is sprake van groepsbelangen.
| |
Interpretatie en verklaring
Het Bijbelboek 2 Koningen verschaft de legitimatie voor een cultusverandering. Of deze cultusverandering werkelijk plaats heeft gevonden onder invloed van een historische vondst is echter een andere vraag. Volgens gangbare interpretaties zou het boek dat in de tempel werd gevonden het Bijbelboek Deuteronomium zijn geweest, dat tot in de moderne tijd beschouwd werd als een der oudste boeken van de Bijbel. Toen in de negentiende eeuw de zogenaamde historisch-kritische benadering in de bijbelwetenschap opkwam, vestigden vooraanstaande wetenschappers de aandacht op deze passage als een belangrijke bewijsplaats voor hun stelling dat Deuteronomium niet, zoals tot dan toe was verondersteld, een hoge ouderdom had, maar in feite tot de jongere lagen van de Bijbel behoorde! Zij beschouwden het verhaal namelijk als een vorm van vrome fictie (Latijn: pia fraus) die tot doel had de historische
| |
| |
cultushervorming te legitimeren.
In de tekst van al-Qaysi wordt de inferioriteit van de eigen positie (moslims leefden in het zuiden van Europa in de Middeleeuwen uitsluitend als minderheden in een onderschikte positie dan wel als slaven, zoals de auteur zelf er ook één was), gecompenseerd en getransformeerd tot een superieure positie door de onthulling van dit voor de tegenstander vernietigende geheim. Doel van de apologetiek was daarnaast om het gelijk van de eigen positie te onderstrepen en zijn geloofsgenoten te sterken in hun geloof. Ook hier heeft de topos voor de wetenschap het karakter van een vrome fictie.
Een zelfde apologetisch element vinden we bij Redfield. De Celestijnse Belofte is zeker geen literair meesterwerk. Het is een slecht geschreven boek, waarin veel onzin wordt beweerd, bijvoorbeeld over pre-Columbiaanse godsdiensten. Echter, blijkens de oplagecijfers en de discussies waartoe het boek aanleiding gaf, hebben velen in de roman meer gezien dan louter kunst en fictie, en hebben zij de inhoud als een religieuze tekst beschouwd en tot een leidraad voor hun religieuze en spirituele leven genomen. In termen van de theorie van Geertz hebben ze in het werk contouren van een algemene ordening van het bestaan ontwaard en gemeend dat de kennis die hier geclaimd wordt werkelijke kennis omtrent het bestaan behelst. (zie ook Hammer 2001: 85vv)
De topos van het gevonden manuscript heeft in de populaire literatuur veel navolging gekregen, zeker na het overweldigende verkoopsucces van De Da Vinci Code van Dan Brown. Dit werk vertoont een verhaalschema dat nauw verwant is aan dat van De Celestijnse Belofte. Het draait eveneens om een geheim dat de rooms-katholieke kerk ten koste van alles tracht te bewaren. Hoe verklaren we dit succes? Men mag aannemen dat er een samenhang bestaat met een zich voltrekkende cultuuromslag waarbij de aanhang van traditionele kerken afneemt, en de aanhang van alternatieve stromingen en meer fluïde vormen van religie, toeneemt. Hierdoor ontstaat ruimte voor esoterische vormen van religie, waarin geheime kennis een belangrijke rol speelt, zoals de verschillende new age stromingen, waarbinnen de werken van Redfield gelezen worden. Redfields werk legitimeert deze transformatie.
Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat het manuscrit trouvé een symbool is. Het is daarbij niet van het voornaamste belang dat het in fysieke zin om een handgeschreven tekst op papier gaat. Het kan ook gaan om een boekrol, perkament of ander schrijfmateriaal. Van belang is vermoedelijk dat het symbool iets aanduidt dat oud en authentiek is. De verborgenheid en het ontdekken ervan doet een appèl op de fascinatie die uitgaat van het geheim en het verlangen dat dit opwekt om de inhoud te leren kennen. De toegang ertoe verschaft de ontdekker verhulde kennis die religieus relevant is. Hierboven zijn slechts enkele voorbeelden gegeven. Wie de godsdienstgeschiedenis overziet, zal er niet moeilijk van te overtuigen zijn dat we het thema in tal van religieuze teksten aantreffen.
| |
| |
Ik noem hier bijvoorbeeld de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, ook wel bekend als de Mormonen. In deze Amerikaanse religie speelt de vondst van gouden platen een zeer belangrijke rol. Ook de antieke godsdienstgeschiedenis heeft veel voorbeelden opgeleverd van teksten waarin van boekenvondsten sprake is. (Speyer 1970) Volgens de Duitse godsdienstwetenschapper Hans Kippenberg gaat het in bijna alle bekende gevallen om teksten afkomstig van groepen of individuen die zich revitalisering en hervorming van de godsdienst ten doel stelden en dus kritiek uitoefenden op bestaande praktijken en geloofsvoorstellingen. Dergelijke teksten moeten echter vrijwel steeds beschouwd worden als vrome ficties. (Kippenberg en Stroumsa 1995)
Het is echter niet zo gemakkelijk om een historische basis bij al deze verhalen te ontkennen, zeker niet wanneer we de gegevens uit de antieke tijd erbij betrekken. Sommige onderzoekers wijzen erop op dat er in de antieke tijd verschillende varianten op het thema zijn geweest, waarvan sommige een zekere historische basis hadden. Ook bestond het gebruik om boeken mee te geven in het graf, en om boeken te verbergen in tempels. Dat boekenvondsten dus werkelijk hebben plaatsgehad kan niet betwijfeld worden. (Speyer 1970) Het is echter een feit dat het vrijwel zonder uitzondering gaat om verhalen over dergelijke vondsten, waarbij de boeken zelf ontbreken, wat doet vermoeden dat het in het merendeel van de gevallen inderdaad om vrome ficties gaat. Hiermee beoogden de auteurs vrijwel steeds een bepaald concreet doel te bereiken: soms religieuze vernieuwing, bijvoorbeeld een hervorming van de cultus, soms revitalisering van de godsdienst. Achter de teksten ligt een conflict tussen verschillende groepen of stromingen. Die groepen kunnen tot dezelfde religieuze tradities behoren. Ze kunnen echter ook behoren tot aanhangers van verschillende godsdiensten. Beschuldigingen over het verbergen en achterhouden van cruciale informatie dient dan een apologetisch doel, zoals blijkt in het geval van de islamitische krijgsgevangene al-Qaysi.
Oorspronkelijk ligt aan het thema van het gevonden manuscript dus wellicht religieus gedrag ten grondslag. Pas later dringt het motief ook door in de religieuze teksten en de schone letteren, waar het wordt opgevoerd om de artistieke en amusementswaarde van het verhaal te verhogen. In de moderne tijd hebben we in De Celestijnse Belofte een duidelijk voorbeeld van fictie, die ondanks het uitdrukkelijke fictieve karakter ervan toch als een religieuze bron wordt geaccepteerd. We spreken van kunst wanneer het spelelement overheerst, en van religieuze betekenis wanneer de levensbeschouwelijke ernst gaat overheersen. Kunst kan religieuze betekenis krijgen, en religieuze teksten kunnen kunst worden.
| |
Geheime Kennis
Hoe kan men verklaren dat de bescherming en onthulling van kennis zo'n grote rol spelen in de godsdienstgeschiedenis? De fascinatie voor kennis en de onthulling ervan lijkt met de grote levensvragen samen te hangen. De fas- | |
| |
cinatie ervoor ontwaakt in de kindertijd. Mijn oudste dochter hield op achtjarige leeftijd een dagboek waarop een klein slotje zat. Hierin schreef zij zo nu en dan iets op. Keer op keer werd meegedeeld dat ik het beslist niet lezen mocht. De belangstelling voor zo'n dagboek heeft wellicht te maken met de bewustwording van het eigen bestaan, en met de twijfel aan de vanzelfsprekendheid van het bestaan. Het kind leert dat het niet zo maar alles kan zeggen, dat er zaken zijn die binnen de familie moeten blijven, en ook dat het dingen kan verzwijgen voor de ouders. Het wordt zich bewust van de waarde van kennis, en van de macht die je met kennis kunt uitoefenen. Het realiseert zich ook dat het moment van verstrekken van kennis van invloed is op de waarde ervan. Het kan zijn inferioriteit (als kind) door het claimen van geheime kennis tot superioriteit verheffen, (zie Sierksma 1962: 177) Een mens kan dus kennis achterhouden, en eventueel desinformeren.
Hiermee is ook de misleiding (deceit) geboren, op de voet gevolgd door het bedrog (lie). Terwijl bedrog een vorm van gedrag is dat ook het dier kent (denk aan de schutkleur van de kameleon et cetera), is het vermogen te liegen waarschijnlijk een exclusief menselijke eigenschap. Het principiële verschil tussen dierlijke misleiding en de menselijke leugen is, zo stelt de antropoloog Roy Rappaport, het ontbreken van een veronderstelde vertrouwensbasis. (Rappaport 1999) Waar zo'n vertrouwensbasis ontbreekt kan wel sprake zijn van bedrog, maar niet van een leugen. Het instrument dat de leugen in het leven roept is de taal. Door te communiceren via de symboolstructuur die we taal noemen is de mens in staat om mededelingen te doen over toestanden die verwijderd zijn van zichzelf en zijn gehoor, omdat ze zich in het verleden afspeelden of in de toekomst of omdat zij elders in de wereld plaatsvonden. De mens kan over deze zaken de waarheid vertellen, maar ook liegen. Het vermogen om te liegen is bij hoge mate een karakteristieke eigenschap van de mens. Mensen kunnen betrouwbaar zijn of leugenachtig. Het is niet overdreven, zo concludeert Rappaport, om de titel ‘'s werelds enige echte leugenaar’ voor onze soort te reserveren!
In dit veld functioneert ook het geheim, dat beschouwd kan worden als het achterhouden van kennis voor een buitenstaander. Sommige godsdiensten kennen aan geheime kennis een zeer grote rol toe, andere een veel kleinere. De eerste duiden we aan als esoterische vormen van godsdienst. Het geheim kan betrekking hebben op een bepaalde geloofsvoorstelling die niet aan buitenstaanders mag worden onthuld, het kan ook betrekking hebben op bepaalde rituelen. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval in de hedendaagse vrijmetselarij. Ook in de new age stromingen speelt esoterische kennis een belangrijke rol.
Vanuit de sociologie en de godsdienstwetenschap is tevens de aandacht gevestigd op sociale aspecten. De socioloog Simmel stelde dat bij een geheim altijd drie partijen betrokken zijn. Twee partijen delen een geheim, en een derde is buitengesloten. Dit maakt een geheim tot een labiele toestand. Altijd bestaat de mogelijkheid van onthulling. De buitengeslotene zal trachten
| |
| |
het geheim te ontdekken (Simmel noemt dit ‘agressieve offensiviteit’). De andere partij zal het geheim verdedigen (in Simmels terminologie: ‘agressieve defensiviteit’). Zo brengt het geheim een machtsstrijd tot stand, en kan het, zoals Simmel stelde, de motor worden van maatschappelijke veranderingen. (Nedelmann 1995)
Eerder noemde ik al de Leidse godsdienstwetenschapper Fokke Sierksma (1917-1977), in verband met de idee dat geheime kennis een superioriteitsgevoel kan geven. Wie een geheim heeft weet er méér van en laat zich daarop voorstaan. De mens droomt en ziet meer mogelijkheden dan hij kan realiseren. Volgens Sierksma gaat het bij de vrome fictie (pia fraus) om een geheim dat niet alleen tegenover buitenstaanders nodig is, maar dat men ook zélf nodig heeft. De pia fraus is een geheimzinnig zelfbedrog van de menselijke geest, dat de symbolische verzoening is van twee uitersten waartussen de mens leeft. (Sierksma 1962: 181) In waarheidstermen kan men zeggen dat de vrome fictie tegelijk waar en onwaar is. In de onwaarheid ligt, naar de bewuste of onbewuste overtuiging van de gelovige, toch een bepaalde waarheid besloten. Deze diepere waarheid raakt volgens Sierksma het algemene menselijke geheim dat wel wordt aangeduid als ‘het menselijk tekort’. Bedoeld wordt hier de gebondenheid van de mens aan zijn lichamelijkheid en aan het tijdelijke, terwijl hij tevens weet heeft van het eeuwige. Het is zijn opgesloten zijn tussen tijdelijkheid en oneindigheid, het gegeven dat de mens in dromen leeft en zijn wereld in zijn hoofd maakt. Dit alles betekent dat hij principieel tot zelfbedrog in staat is en in feite steeds weer zichzelf bedriegt. (Sierksma 1962: 177)
| |
Tot besluit
Uit de bespreking van de drie voorbeelden is gebleken dat de topos van het manuscrit trouvé een religiekritische functie kan hebben. Het Bijbelboek 2 Koningen werd beschouwd als een vorm van pia fraus: gelegitimeerd ‘liegen’ om een cultushervorming door te drijven. De tekst van al-Qaysi liet zien hoe inferioriteit door middel van een ontdekt manuscript kan worden omgezet in superioriteit. De Celestijnse Belofte ten slotte was een duidelijk voorbeeld van kritiek op conventionele religies, deze roman heeft velen een spirituele leidraad gegeven. Alledrie de voorbeelden kunnen onder de noemer pia fraus worden geschaard. Wat is het verschil tussen vrome fictie en gewoon plat bedrog, of in de woorden van de Nederlandse schrijver Wim Zaal, die veel over de literaire dimensie ervan heeft geschreven: verlakkerij? (Zaal 1991) De bedrieger begaat bewust puur bedrog. Hij bedriegt anderen met een concreet doel voor ogen, met het doel macht te verwerven of een inferieure positie om te zetten in een superieure. Bij de vrome fictie is dit niet geheel het geval. In de religieuze literatuur is het ernst en is er tevens sprake van zelfbedrog. Religieuze groepen gebruiken de topos echter wel in de strijd om de verbetering van hun positie. De gevonden manuscript topos maskeert een machtsstrijd over religieuze voorstellingen, handelingen, instituties, en ervaringen. Religie en kunst zijn
| |
| |
geen gescheiden werelden. ‘Profane’ literatuur, als spel bedoeld door de auteur, kan worden aangezien voor een levensbeschouwelijke diepzinnigheid en aanleiding zijn tot de vorming van kringen van gelovigen die de tekst voor waar houden. Religieuze literatuur die zijn religieuze context, dat wil zeggen zijn groep van ‘aanhangers’ heeft verloren, maakt kans een nieuwe betekenis als kunst te verkrijgen.
| |
Literatuur
Cervantes Saavedra, M. de, De geestrijke Ridder Don Quichot van de Mancha, (vertaling J.W.F Werumeus Buning en C.F.A. Van Dam) Amsterdam 1957. |
Hammer, O., Claiming Knowledge. Strategies of Epistemology from Theosophy to the New Age, Leiden 1995. |
Harvey, L.P., The Moriscos and Don Quijote: Inaugural Lecture in the Chair of Spanish delivered at University of London King's College, London 1974. |
Kippenberg, H.G. & G. Stroumsa (eds), Secrecy and Concealment. Studies in the History of Mediterranean & Near-Eastern Religions, Leiden 1995. |
Koningsveld, P.S. van & G.A. Wiegers, ‘The polemical works of Muhammad al-Qaysî (fl. 1309) and their circulation among the Mudejars and Moriscos in the Fourteenth Century’. In: Al-Qantara, XV (1994): 163-199. |
Nedelmann, B., ‘Geheimhaltung, Verheimlichung, Geheimnis- Einige Sociologische Vorüberlegungen’. In: H.G. Kippenberg & G. Stroumsa (red.), Secrecy and Concealment. Studies in the History of Mediterranean & Near-Eastern Religions, Leiden 1995: 1-16. |
Rappaport, R., Ritual and Religion in the making of Humanity, Cambridge 1999. Redfield, J., De Celestijnse Belofte, Amsterdam 1995. |
Sierksma, F., De Roof van het vrouwengeheim. De mythe van de dictatuur der vrouwen en het ontstaan der geheime mannengenootschappen, Den Haag 1962. |
Speyer W., Bücherfunde in der Glaubenswerbung der Antike, Göttingen 1970. |
Zaal, W., De Verlakkers. Literaire Vervalsingen en mystificaties, Amber 1991. |
|
|