| |
| |
| |
Verbeelding: een zacht wapen in een harde strijd
Een keuze uit Arabische feministische literatuur
▶ Nahed Selim
In dit essay bespreekt Nahed Selim een aantal werken van nog relatief onbekende islamitische schrijfsters. Wat hebben hun werken voor het moslimfeminisme betekend? En wat houdt dat eigenlijk in, ‘moslimfeminisme’? Aan de hand van verhaalvoorbeelden van de besproken auteurs geeft Selim een indruk van het gevoelsleven van de moslimvrouw en haar positie in de Arabische cultuur.
Als kind had ik het geluk op te groeien in een huis met boeken en tijdschriften. In Egypte, waar ik tot mijn twintigste heb gewoond, was dat namelijk niet altijd vanzelfsprekend. Ik kom uit een middenklasse familie in de Nijldelta, met een moeder die niet alleen lezen en schrijven kon maar zelfs (in haar jeugd) populaire literatuur las. Families van onze stand hadden normaliter, naast wat religieuze boeken, voornamelijk de krant als belangrijkste leesvertier. In ons huis ontbraken zowel de mannen als de kranten. Mijn vader was op jonge leeftijd overleden en mijn twee broers waren jonger dan ik en mijn twee zussen, met als resultaat dat het hoogste gezag in huis een vrouwelijk gezag was. Een tamelijk uitzonderlijke situatie. Daardoor werden de kranten vervangen door damesbladen.
Van jongs af aan had ik stapels vrouwentijdschriften van mijn twee oudere zussen tot mijn beschikking. In één daarvan, ik geloof dat het in Hawaa was, een titel die in het Arabisch ‘Eva’ betekent, las ik eens een kort verhaal dat toen veel indruk op mij heeft gemaakt. Het verhaal, met de titel ‘The Unseeing Eye’, was geschreven door de Libanese schrijfster Hanan al-Shaykh (1945-). Het ging over een oude man die op zoek gaat naar zijn vrouw in een ziekenhuis, een dag nadat ze is opgenomen wegens een hartstilstand. In het ziekenhuis ligt ze, zoals gebruikelijk, op de vrouwenafdeling waar hij als man niet naar binnen mag. In islamitische landen is bijna het hele openbare leven gesegregeerd. Hoe dan ook, omdat er andere vrouwelijke patiënten op de kamer in een vrouwenafdeling liggen mogen de mannen niet op bezoek gaan bij hun vrouwelijke familieleden in een ziekenhuis. Hij moet de verpleegster vertellen hoe zijn vrouw heet, en zij komt hem later vertellen dat er twee vrouwen op de kamer aanwezig zijn met de naam Zeinab Mohammed. Eén ervan is echter blind aan één oog. ‘Welke van de twee is uw vrouw?’ vraagt de verpleegster. De vraag brengt de man in verwarring. Hij denkt na en probeert zich te herinneren: één oog? Was zijn vrouw wel of niet blind aan één oog? Hoe kan ik dat nu weten, dacht hij bij zichzelf. Hij roept haar beeld voor zijn geest; ziet haar rond bewegen in hun eenvoudige huis, hurkend voor de wasteil terwijl ze de kleren met de hand wast, zittend met een kind op de arm. Altijd gehuld van top
| |
| |
tot teen in haar zwarte gewaad. Had ze één of twee goede ogen? Hij heeft er nooit opgelet, heeft het nooit geweten! Zo eindigt het verhaal.
Het was een verhaal van amper twee bladzijden, maar ik vond het een subliem verhaal omdat het, met weinig woorden, een goed beeld gaf van de aard van de relatie tussen de man en zijn vrouw in een eenvoudige, traditionele, islamitische samenleving. ‘The Unseeing Eye’ heeft meer betrekking, vond ik, op het niet ziende oog van de echtgenoot dan op de mogelijke blindheid van zijn vrouw aan één oog. De man die ondanks een jarenlang huwelijk met zijn vrouw en vele kinderen zo weinig wist over haar. Het staat symbool voor de onverschilligheid tegenover de vrouw als mens en het gebrek aan belangstelling voor haar, behalve voor haar nut en dienstbaarheid met betrekking tot de man. Ongezien en onopgemerkt door hem, bracht zij haar leven door met hem, woonde in zijn huis, deelde zijn bed, baarde zijn kinderen, bediende hem en deed het huishouden. En dat terwijl hij niet eens zeker wist of ze blind was aan één oog. Sindsdien heb ik veel meer gelezen van Hanan al-Shaykh, van wie meerdere boeken in het Nederlands zijn vertaald, zoals Het Verhaal van Zahra (1986), en Vrouwen van Zand en Myrre (1989). Hanan al-Shaykh is één van de leidende figuren binnen de (vrouwen)literatuur in het Arabische taalgebied, hoewel ze in het Westen minder bekend is dan bijvoorbeeld Nawal Saadawy en Fatima Mernissi die vaak als boegbeeld staan voor het islamitische feminisme.
| |
Moslimfeminisme?
Het is jammer dat we benamingen en categorieën zoals vrouwenliteratuur en moslimfeminisme nodig hebben om de besproken materie te kunnen afbakenen. Zulke categorieën en benamingen zijn vaak ambivalent en doen soms onrecht aan de kwaliteit van de auteurs en hun werk. In dit essay zal ik een aantal werken van vrouwelijke auteurs met een islamitische achtergrond, zoals Alifa Rifaat en Hanan al-Shaykh, bespreken. Ik heb me hier tot een paar auteurs beperkt omdat je nu eenmaal een keuze moet maken. In mijn keuze wil ik nieuwe auteurs die de lezer misschien nog niet kent introduceren. Dit is ook de reden waarom ik de drie bekendste auteurs van het Arabische feminisme, Nawal Sadaawi, Fatima Mernissi en Asia Djabbar, overgeslagen heb. Ze zijn vooral bekend vanwege hun non-fictie werk waarin ze rake studies en analyses maken van de positie van vrouwen in een Arabische/islamitische samenleving. Ook liet ik me, behalve door de feministische inhoud, leiden door de literaire kwaliteiten van de besproken verhalen, de originaliteit en de vormgeving. Een roman of kort verhaal, feministisch of niet, moet leuk zijn om te lezen.
De vraag bij de besproken auteurs is de volgende: in hoeverre kunnen we hun werk onder de categorie moslimfeminisme scharen? Daarvoor zouden we eerst moeten definiëren wat we onder moslimfeminisme verstaan. In Nederland was ik persoonlijk één van de eersten die deze uitdrukking gebruikte, in mijn roman Brieven uit Egypte (2000). Voor mij heeft het moslimfeminisme dezelfde doeleinden als het Westerse feminisme: strijden voor gelijk- | |
| |
heid tussen mannen en vrouwen op het gebied van rechten en kansen, maar vooral op het gebied van het recht op zelfbeschikking voor de vrouw. Wat mij betreft ligt het enige verschil besloten in de manier waarop men het doel wil bereiken, omdat moslimvrouwen een ander startpunt hebben dan Westerse vrouwen, ondanks het feit dat ze in Nederland leven. Het Westerse feminisme is ontstaan binnen democratische samenlevingen waarin een aantal principes al algemeen erkend werden, zoals de scheiding van religie en politiek, de vrijheid van meningsuiting en de individuele rechten van de mens. Dat is een heel andere uitgangspositie dan die van de moslimgemeenschap in Nederland, waarin deze algemene principes nog geen gemeengoed zijn. Zonder deze verschillen is het moeilijk om verschijnselen zoals gedwongen huwelijken, eerwraak en vrouwenbesnijdenis, om er maar een paar te noemen, te begrijpen.
Tegenwoordig ben ik minder gelukkig met de benaming moslimfeminisme. De laatste jaren wordt dezelfde benaming steeds meer geclaimd door moslimfundamentalisten en hun Westerse apologeten. Hiermee bedoel ik de mensen die geloven dat het doel van het feminisme heel goed kan worden verwezenlijkt, en zelfs al besloten ligt, binnen de leerstellingen van de islam zoals die is. Volgens hen is het doel van het feminisme eenvoudigweg een verlengstuk van de politieke islam, oftewel het islamisme, een theorie die stelt dat alle kwaden in de samenleving behandeld kunnen worden; simpelweg door de terugkeer naar, en beter, de toepassing van, de islam. Zodoende verschillen ze in wezen weinig van bijvoorbeeld Sayyed Qutb, de grondlegger van het moderne islamisme en de inspirator van Komeini en al-Qaeda. Deze ambivalentie leidt ertoe dat vrouwen zoals de radicale islamiste Zainab al-Ghazali (1917-2005), en de liberale feministen Fatima Mernissi en Nawal El Sadaawi, in het Westen allemaal in hetzelfde kamp van moslimfeministen geschaard worden. Onvoorstelbaar! Ideologisch gezien vertegenwoordigen de laatste twee de verklaarde vijand van de eerste.
We kunnen dus moeilijk van een islamitische, feministische literatuur spreken zonder auteurs met een tegenstrijdige maatschappelijke en politieke houding met elkaar te verwarren. Om die verwarring te vermijden stel ik voor een onderscheid te maken tussen seculier en religieus feminisme. Onder invloed van de vrouwelijke/bevrijdende theologie wordt tegenwoordig het begrip ‘religieus feminisme’ minder als een contradictio in terminis beschouwd dan vroeger het geval was, toen men er vanuit ging dat religie en feminisme niet samengingen. In de literatuur van het Arabische taalgebied, waartoe ik me hier, omdat ik die het beste ken, zal beperken, zijn vele voorbeelden te vinden van vrouwelijke auteurs die een gedeeltelijke verbetering van de levensomstandigheden van vrouwen nastreefden, zonder daarbij een gehele breuk met de islam te willen.
| |
| |
| |
Religieus feminisme in de literatuur
In de moderne Arabische literatuur wordt de Egyptische auteur Alifa Rifaat (1930-1996) gezien als de duidelijkste vertegenwoordiger van het religieus feminisme. In haar verhalenbundel In de verte een minaret (1983) bekritiseert ze mannen omdat ze hun rol binnen de islamitische traditie verzaken. Ze stelt de positie van de vrouw in de islam an sich niet ter discussie, maar beschrijft eerder de maatschappelijke druk waaronder moslimvrouwen moeten leven doordat mannen, in hun verantwoordelijkheden bij een juist toegepaste islam, te kort schieten. Met andere woorden: het ligt niet aan de islam maar aan de interpretatie ervan, een ons inmiddels zeer bekend in de oren klinkende kreet.
Desalniettemin bespreekt ze aspecten van het gevoelsleven van vrouwen die we niet vaak in de mainstream literatuur tegen zouden komen. Niet alleen omdat ze als taboe gelden, het is immers de taak van de literatuur om taboes bespreekbaar te maken, maar omdat ze als minder belangrijke thema's worden gezien of zelfs ontkend worden. In de Arabische/islamitische cultuur wordt van vrouwen verwacht dat ze zich opofferen voor het gezin en de omgeving, en dat ze hun plichten naleven ongeacht hun gevoelens daarbij. Het leven dient voor de vrouw niet zozeer bevrediging op te leveren als wel een smetteloos bestaan, de mogelijkheid tot overleving zonder de tevredenheid van de samenleving over haar te verliezen. Daarbinnen zou ze dan haar geluk en voldoening moeten vinden. Op vrouwelijke gevoelens van seksuele frustraties en een gebrekkig seksleven binnen het huwelijk wordt weinig acht geslagen. Met name de open en eerlijke manier waarmee Alifa Rifaat de seksscènes van haar personages beschrijft, zoals in het titelverhaal bijvoorbeeld, kan als uniek in de Arabische literatuur worden beschouwd. Een fragment uit het titelverhaal:
Plotseling werd ze uit haar gedachten gewekt door zijn plots versnelde bewegingen. Ze draaide haar hoofd naar hem toe en bekeek hoe hij in zijn eentje streed in een wereld die hij alleen bewoonde. Zijn ogen waren dichtgeknepen, zijn lippen waren naar beneden getrokken in een lelijke verkramping, en de aders in zijn nek stonden opgezwollen. Ze voelde hoe zijn hand haar been, boven de knie, pakte en naar de zijkant duwde, terwijl de beweging woester werd. Ze staarde naar haar voet die nu naar het spinnenweb wees en bemerkte dat haar teennagels aan knippen toe waren. [vertaling NS: 4]
In dit verhaal, dat mogelijkerwijs haar eigen ervaringen beschrijft, sterft de echtgenoot plotseling bovenop zijn vrouw zodra hij klaar komt. Kalm duwt de vrouw hem van zich af, kijkt naar de minaret in de verte, en bemerkt tot haar verbazing dat ze geen enkel verdriet voelt om de dood van haar man. Eerder een gevoel van bevrijding. Voor het merendeel van de Arabische/islamitische lezers moet dit een schokkende scène zijn. Van een echtgenote wordt vooral trouw aan haar man verwacht, ongeacht hoe hij haar behandelt. De onverschilligheid van de vrouw in dit verhaal heeft niet alleen met de waardeloze
| |
| |
kwaliteiten van haar man als minnaar te maken, wat die de auteur slechts met enkele regels indringend beschrijft, maar ook met herhaaldelijke emotionele teleurstellingen in hem. Hij was haar vaak ontrouw, had andere relaties en ging er vanuit dat ze dit gewoon moest accepteren. Wanneer vrouwen zich neerleggen bij het verraad van hun man, versterft de liefde voor hem ook op den duur. Het is geen teken van acceptatie, maar van een stervende relatie. Het kan de vrouw op een gegeven moment niet meer schelen en haar man wordt dan een vreemdeling voor haar.
De meeste verhalen van Alifa Rifaat geven een realistische kijk op het leven van vrouwen in een islamitische samenleving waar een vrouw altijd onder de bescherming en de heerschappij van haar man leeft, en indien ze een weduwe of ongehuwd is, onder die van haar vader of oudere broer. De grote beslissingen in haar leven, of het nu op sociaal of op financieel gebied is, worden zelden door haarzelf genomen. Het meest opmerkelijke verhaal uit de bundel gaat over een vrouw die verliefd wordt op een djinn, een soort geest. De Koran is stellig over het bestaan van zulke geesten. Volgens de Koran zijn er zelfs hele volkeren van djinns, die naast de mens, de aarde bevolken. Ze leven in een soort parallelle wereld en vertonen zich af en toe aan sommige mensen. Het geloof in djinns is voor moslims dus geen bijgeloof maar juist een onderdeel van het geloof. Onder de djinns zijn er goede en kwade, gelovige en ongelovige en soms neemt er een bezit van een mens. Zodoende boezemt de djinn velen angst in. De djinn waarmee de vrouw in het verhaal een liefdesverhouding heeft, neemt de vorm aan van een slang. Met de slang onderhoudt de vrouw een erotische relatie. Ze wordt totaal in beslag genomen door haar passie voor de slang en beschrijft hun ontmoetingen in bewoordingen zoals: ‘in kleine teugjes nam hij het vergif van mijn begeerte op en wasemde de nectar van mijn extase uit.’ Het verhaal kan gezien worden als een erotische fantasie, een genre dat zeldzaam is in de Arabische literat heid van de vrouw in dit verhaal heeft niet alleen met de waardeloze uur. De vorm van het verhaal, hoewel bizar, is geworteld in een volksgeloof in de djinn en stelt de schrijfster in staat om vrijelijk over de seksuele verlangens van vrouwen te schrijven. In beeldspraak en bedekte bewoordingen schrijft ze over het vrouwelijke orgasme en het bereiken ervan. Maar de symboliek die velen ontgaat bij het lezen van dit verhaal, is dat de samenleving en de cultuur net zo'n
diepe angst koesteren voor de vrouwelijke seksualiteit als voor de djinn. Een angst voor de ongekende vermogens van de djinn die elke gedaante kan aannemen, hetgeen hem macht over de mens verschaft. Met het lezen van Koranteksten probeert de gelovige zijn angst voor de djinn te bezweren gedaante kan aannemen, hetgeen hem macht over de mens verschaft. Met het lezen van Koranteksten probeert de gelovige zijn angst voor de djinn te bezweren. Ook de angst voor de begeerte en de passie van vrouwen wordt door de samenleving bezworen door een heel stelsel van geloof en tradities die haar geketend houden.
De meeste van Rifaats verhalen zijn echter minder vrijgevochten. Ze vertolkt juist het gevoel van de traditionele vrouw (de meerderheid van de be- | |
| |
volking) die haar lot ondergaat en het beste ervan probeert te maken. Op een eerlijke wijze beschrijft ze hun verdriet en ongenoegens, maar ook de wijsheid en zielsvrede die ze aan hun geloof ontlenen. De hoofdpersonen van haar verhalen, praktisch altijd vrouwen, klagen wel, maar hebben zelden de moed om zich te verzetten of te rebelleren tegen het onrecht dat hen wordt aangedaan. Soms is het moeilijk om waardering op te brengen voor de fatalistische houding van Rifaats hoofdpersonen tegenover hun levenslot, toch slaagt ze erin een diepgewortelde wijsheid en kalmte tegenover het leven en de dood te weerspiegelen, als een authentieke trek van de vrouwelijke karakters. Als geen ander weet de auteur wat het betekent om je staande te houden en een leven te ondergaan dat je niet zelf hebt gekozen. Rifaat groeide op in een traditioneel gezin en mocht haar opleiding na de middelbare school niet voltooien, hoewel ze dat graag wilde. In plaats daarvan moest ze accepteren te trouwen met een man die haar familie voor haar uitkoos. In 1955 begon ze met schrijven en ze ging pas publiceren na het vroege overlijden van haar man. Omdat ze geen andere talen dan Arabisch sprak, had ze slechts toegang tot de Arabische literatuur. Ook had ze, totdat haar verhalen vertaald werden in andere talen, nooit buiten Egypte gereisd. Zodoende wordt ze als de meest authentieke onder de Arabische auteurs beschouwd.
Wat de vrouwelijke Arabische auteurs door hun werk duidelijk laten zien, is dat vrouwen in islamitische landen het meeste lijden onder een dodelijke combinatie van tribalisme, islam en culturele/economische achterstelling. Nergens is die combinatie duidelijker waar te nemen dan in Saoedi-Arabië, waar vrouwen als tweederangs burgers leven onder de voogdij van mannelijke familieleden, in een door mannen bedacht systeem dat vrouwen vele burgerrechten, zoals het stemrecht, werken en reizen, ontzegt. Vrouwen mogen daar slechts werken in bepaalde vrouwenplekken, waar geen mannen aanwezig zijn. Saoedi-Arabië is het enige land ter wereld waar vrouwen geen auto mogen rijden. Het is ook het land waar in 2002 vijftien schoolmeisjes levend werden verbrand toen ze een brandend schoolgebouw probeerden te ontvluchten, maar door de zedenpolitie weer werden teruggedreven omdat ze, zonder hun sluiers, de straat niet op mochten. Gelukkig komen er af en toe ook andersoortige berichten uit Saoedi-Arabië naar buiten, zoals deze: een 24-jarige auteur, Rajaa Al-Sanea, heeft een hele ophef veroorzaakt met haar roman, getiteld Girls of Riyadh (oorspronkelijke titel: Banat Al-Riyad, 2007), die door velen als controversieel wordt gezien. De roman (voor het eerst uitgegeven in september 2005 bij Saqi books in Libanon) was de eerste roman van een vrouw in dit oerconservatieve land. Binnen een half jaar werden er meer dan tweehonderdvijftig artikelen over geschreven. Het 319 pagina's tellende boek bestaat uit e-mails die vier Saoedische vrouwelijke studenten aan de universiteit van Riad elkaar sturen. De vier vrouwen zijn verbonden door een sterke vriendschap, ondanks de individuele verschillen onderling. Via de briefwisseling krijgt de lezer een kijkje in het leven van de jonge vrouwen. Het meest tragische van de vier verhalen is dat van Qamarah. Ze trouwt met
| |
| |
Rashed nadat ze elkaar één keer mochten hebben gezien. Na dit gearrangeerde huwelijk gaat ze met haar man naar Chicago waar hij een postuniversitaire studie geneeskunde volgt. Hun huwelijkse leven wordt echter geen succes. In de Verenigde Staten dwingt Rashed zijn vrouw om haar hoofddoek af te doen. Zonder hoofddoek vindt hij haar echter lelijk en hij dwingt haar de hoofddoek opnieuw te gaan dragen. Ondanks zijn wreedheid blijft zijn vrouw van hem houden, totdat ze ontdekt dat hij haar bedrogen heeft met een Japans-Amerikaanse maîtresse. Ze zint op wraak en stopt met de anticonceptiepil. Als Rashed hoort dat ze zwanger is wordt hij razend, slaat haar en stuurt haar terug naar huis. Daar krijgt ze de scheidingspapieren per post. Noodgedwongen leeft ze weer, met haar kind, bij haar strenge ouders volledig geïsoleerd. Uit angst voor de familie-eer houden de ouders haar binnenshuis. Om haar uit haar isolement te helpen leert haar vriendin, Lamees, haar hoe gebruik te maken van internet, e-mailen en chatten. Lamees is ook de enige van de vier die een gelukkiger leven heeft. Ze heeft geleerd van de tragedies van haar vriendinnen. Ze vraagt haar vriend niet met haar te trouwen, wijst zijn seksuele avances af en wacht netjes tot na de bruiloft.
Het is natuurlijk fictie, maar het weerspiegelt zeker de situatie van veel vrouwen in dit land. Droevig om te beseffen dat het hier om vrouwen uit de elite gaat, uit hoogopgeleide kringen en uit minder strenge families die hun dochters naar het buitenland laten gaan. De taal van de roman is zeker bijzonder. Er wordt een typische e-mailtaal gebezigd. Dit is een punt van kritiek voor sommigen, maar het geeft het boek ook een ultramodern karakter, dat, in associatie met het oerconservatieve land met haar zeer archaïsche denkbeelden over relaties en vrouwen, een vervreemdend effect geeft.
| |
De Seculiere schrijfsters
In tegenstelling tot Alifa Rifaat vertegenwoordigt Hanan al-Shaykh (1945) als rebelse Arabische schrijfster juist de kosmopoliet. Op jonge leeftijd verhuist ze van Beiroet naar Cairo waar ze tussen 1963 en 1966 aan The American College for Girls studeert. Vanwege de burgeroorlog in Libanon vertrekt ze naar Saoedi-Arabië en andere Golfstaten, waar ze tot 1982 woont. Daarna verhuist ze naar Londen, waar ze sinds enkele jaren permanent woont. Op zestienjarige leeftijd begint ze al te schrijven om, zoals ze later zelf zegt, uiting te geven aan haar frustratie en boosheid tegenover haar vader en broer, die voortdurend haar vrijheid probeerden te beperken, wat niet ongewoon is voor moslimmannen. Dat het hen niet gelukt is, komt vooral door de sterke zelfstandigheidsdrang van de auteur zelf. Het is een beetje geforceerd om Hanan al-Shaykh als moslimfeministe te categoriseren. Zelf gaf ze soms in interviews (in het buitenland) aan dat ze geen enkel geloof belijdt. Toch wordt ze soms in Westerse recensies als moslima beschreven. Hetzelfde geldt voor de bekendste Arabische feministe, Nawal El Sadaawi (1931). Het duidelijkste geloof dat uit haar werk naar voren komt is het geloof in het Marxisme (hoewel ze nu, op hogere leeftijd, een mildere houding aanneemt tegenover de islam). De reden om
| |
| |
haar en Hanan al-Shaykh toch maar als moslima's aan te duiden ligt aan de behoefte in het Westen om positieve rolmodellen voor moslimvrouwen naar voren te schuiven. Het komt voort uit de politiekcorrecte drang om te willen geloven dat vrouwen ook geëmancipeerd kunnen zijn zonder hun geloof af te zweren. Om begrijpelijke redenen willen de auteurs, desgevraagd, niet altijd openlijk toegeven dat ze niet meer gelovig zijn. Daarnaast zouden ze in een interview nooit volmondig beamen dat de islam de oorzaak van de onderdrukking van de vrouw is, omdat ze dan het doelwit van de woede van de geestelijken zouden worden (wat desondanks toch gebeurde). Het is haast onmogelijk voor mannen en vrouwen die in een islamitisch land wonen om openlijk hun atheïsme te bekennen of in het openbaar van hun geloof af te vallen, zonder hun levensin gevaar te brengen.
Als schrijfster debuteerde Hanan al-Shaykh, terwijl ze nog in Egypte studeerde, met de novelle Suicide of a Dead Man, die pas in 1970 werd gepubliceerd. De meeste debuutverhalen in de Arabische literatuur zijn sterk autobiografisch, maar het verhaal van al-Shaykh wordt verteld door een man van middelbare leeftijd. Via het obsessieve verlangen van de verteller voor een jong meisje, onderzoekt de auteur de machtsverhoudingen tussen de geslachten in een patriarchale samenleving die controle over vrouwen mogelijk maakt. Dit is een thema dat later in al haar werken terug te vinden is.
Aan het begin van dit essay heb ik al gerefereerd aan een kort verhaal van Hanan al-Shaykh waaruit haar gave blijkt om met weinig tekst, een heel dilemma uit te beelden. Dit is haar ook gelukt in ‘De Griffels van de Engelen krassen’ dat in Nederlandse vertaling is verschenen in een bundel met Arabische en Nederlandse verhalen, getiteld Dansende Driften (1993). Het verhaal speelt zich af tegen een bijzondere achtergrond, namelijk tijdens een begrafenis. De tweede echtgenoot van de hoofdpersoon, Sjaadija, is net overleden door een auto-ongeluk. Haar huwelijk met hem heeft maar een korte tijd geduurd. Eerder is ze getrouwd geweest met een man van wie ze niet hield. Ze verlaat hem en haar dochtertje om met haar geliefde te kunnen trouwen, waarbij het kind wordt toevertrouwd aan de zorg van een tante. Haar familie en die van haar eerste man vinden haar gedrag beschamend. De vrouwelijke familieleden van de tweede man, die ook bij de rouwbijeenkomst in haar huis aanwezig zijn (alleen de vrouwen zijn hierbij aanwezig; volgens het islamitische apartheidssysteem rouwen de mannen bij elkaar in een andere locatie), kunnen met moeite hun haat tegenover haar verbergen. Ze geloven namelijk dat ze onheil heeft afgeroepen over haar overleden man en dat de wraak van God hem door haar schuld getroffen heeft. Sjadija probeert zich af te sluiten van alles wat om haar heen gaande is en geeft zich over aan haar verdriet. Ze probeert kracht te putten uit haar liefdesherinneringen aan haar tweede man. De onuitgesproken wrok en het leedvermaak van de andere vrouwen ontgaan haar niet, maar ze probeert deze te negeren. Ondertussen fluistert een oude tante naast haar voortdurend vrome adviezen in haar oor over hoe ze terug moet keren naar het geloof en hoe ze zich moet gedragen nu ze weduwe is geworden:
| |
| |
Je moet voor de (rituele) wassing (voor het gebed) niet de tinnen tuitkan gebruiken, je moet je gezicht met olijfoliezeep wassen, je moet niet verlekkerd naar de maan staren je moet je lakens niet bleken, je mag alleen maar fluisterend praten, vooral als er een man in de buurt is, ook al is hij in de kamer ernaast, als je moet kuchen of zuchten, moet je naar de badkamer gaan. Denk eraan: je moet drie maanden en tien dagen, en liever nog vier maanden, thuis blijven, dag en nacht, dag en nacht. Zelfs als je je niet goed voelt, mag je de deur niet uit, maar als je erg ziek wordt, moet je me waarschuwen, dan ga ik met je mee. Blijf uit de buurt van opgedirkte vriendinnen, blijf van lekker eten af en ruik niet aan bloemen, je moet niet... (25)
En zo gaat het maar door. Sjadija concentreert zich op haar eigen gedachten maar ze schrikt als ze van haar tante hoort dat vrouwen en mannen na de dood weer met elkaar herenigd worden. ‘Word ik dan herenigd met mijn eerste of tweede man?’, vraagt ze. Met veel leedvermaak antwoordt haar tante dat het zeker om de eerste man zou gaan. Dit bericht valt Sjadjia nog zwaarder dan het overlijden van haar tweede man.
Anders dan Alifa Rifaat heeft Hanan al-Shaykh geen hoge pet op van die traditionele vrouwen. Ze beschrijft hen als oren ‘die nimmer tedere woorden hadden gehoord’, monden ‘die slechts scherpte en bitterheid hadden gesmaakt’ en harten die ‘enkel frustratie en zorgen hadden gekend’. (26) Daar heeft ze enigszins gelijk in. De ketens van het patriarchaat worden meestal door vrouwen zelf doorgegeven van de ene op de andere generatie. Haar hoofdpersoon is, anders dan bij Alifa Rifaat, geen vrouw die over zich heen laat lopen. Ze gelooft in haar recht om liefde en geluk te zoeken en maakt daarbij keuzes die haar omgeving verwerpelijk vindt, zelfs als het betekent dat ze daardoor gescheiden van haar dochter moet leven. Hierbij moet opgemerkt worden dat een moeder die na een scheiding hertrouwt, daardoor in de meeste islamitische landen haar recht op voogdij verliest. Dan eist de man of zijn familie de kinderen op.
De auteur neemt ook een kritische positie in tegenover de invloed van de islam op de negatieve perceptie van vrouwen. In het verhaal begint een vrouw van de aanwezigen met stelligheid te beweren dat God alle boze daden van zondaressen, behalve overspel, vergeeft. Dit doet Sjadjia denken aan wat ze als kind gelezen heeft over het hiernamaals en de verschrikkingen daarvan:
De vrouwen die aan hun haren zijn opgehangen aan een boom, terwijl kokend heet water over hen wordt uitgegoten dat hun vlees verschroeid, omdat zij middelen hebben ingenomen om kinderen weg te maken. En vrouwen met geblakerde gezichten en met tongen die over hun borst hangen omdat zij zonder reden hun mannen om verstoting hebben gevraagd. (26)
Dit zijn beschrijvingen van de taferelen in de hel die ontleend zijn aan een boek van imam Abbaas over de nachtelijke hemelreis van de profeet Mohammed, waarin hij gezien zou hebben hoe het er in de hel aan toe ging.
| |
| |
De romans van Hanan al-Shaykh vormen, mijns inziens, de beste ingang om de mechanismen van de burgeroorlog in Libanon destijds te begrijpen. Een oorlog die voor velen onverklaarbaar leek en die een eigen leven was gaan leiden buiten ieders controle om, ook buiten de controle van diegenen die de oorlog begonnen waren. Haar roman Het verhaal van Zahra (1986), maar meer nog Beiroet blues (1992), geven een goede analyse van wat het voor de Libanese bevolking betekende om te leven tijdens de burger-oorlog. Nu de onlusten in Libanon weer toenemen wordt gevreesd voor het oplaaien van een burgeroorlog en blijven al-Shaykhs romans zeer actueel. Ze geven bovendien inzicht in de risico's waaraan een multireligieuze samenleving bloot wordt gesteld, wat voor Nederland ook van belang kan zijn wanneer het moslimdeel van de bevolking aanzienlijk groeit in getal en in politieke macht. Daarbij moet gezegd worden dat het niet de bedoeling was van de auteur om een accurate kroniek van de burgeroorlog te schrijven. Ze schreef gewoon goede romans waarbij een degelijke analyse van de tijdgeest en van de omgeving waarin het leven van haar hoofdpersonen zich afspeelde, erbij hoorde.
| |
Slot
Bij de jongere generatie vrouwelijke auteurs in de Arabische landen is het feminisme wellicht minder uitgesproken. Ze zijn opgegroeid in een werelddeel waar de indoctrinatie en de censuur veel sterker zijn geworden dan het geval was bij mijn generatie, en bij die van Hanan al-Shaykh en Nawal El Sadaawi. De opleving van de militante islam gedurende de afgelopen twintig jaar heeft ertoe geleid dat alle Sadaawi. De opleving van de militante islam gedurende de afgelopen twintig jaar heeft ertoe geleid dat alle sectoren van de samenleving, van onderwijs tot media, volledig worden gedomineerd door het orthodoxe religieuze denken. Het komt niet eens bij de meesten op om openlijk kritiek te uiten op de politieke islam (de islam is altijd politiek) als onderdrukkende factor van vrouwen. Ook lijken de taboes rondom de seksualiteit van vrouwen nog sterker te zijn geworden. Heel soms lukt het vrouwen dit taboe te omzeilen door in een andere taal te schrijven. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is het boek The Almond (2006), een semi-autobiografische roman die eerst in het Frans verscheen, van een Marokkaanse auteur met het pseudoniem Nedjma. Waarom de auteur een schuilnaam moest gebruiken wordt direct na het lezen van de eerste regels van het boek duidelijk. Het begint als volgt:
Ik, Badra Bent Salah ben Hassan el-Raergani, geboren in Imchouk onder het teken van de Schorpioen, schoenmaat achtendertig, binnenkort vijftien, verklaar het volgende: Het kan mij geen moer schelen dat zwarte vrouwen een verrukkelijke kut hebben en dat ze zich volledig gehoorzaam opstellen, dat Babylonische vrouwen de meest begeerde zijn; vrouwen uit Damascus de meest tedere voor mannen; Arabische en Perziche vrouwen de meest vruchtbare en trouwe vrouwen, dat Nubische vrouwen de rondste kont en de zachtste huid bezitten, naast een passie die als een vuurtong brandt... [vertaling NS]
| |
| |
Door de expliciete beschrijvingen van seksuele handelingen werd Nedjma's roman wel eens vergeleken met The Lover van Marguerite Duras, of The Sexual Life of Catherine M. van Catherine Millet. Zelf vertelt Nedjma in een interview daarover: ‘Ik moest praten over het lichaam. Het is het laatste taboe, één rondom welke alle politieke en religieuze verboden zijn geconcentreerd. Het is de laatste strijd voor democratie. Ik wilde geen politieke verhandeling daarover schrijven maar zocht naar iets radicaals. Het is een schreeuw van protest.’ (Adams 2005)
De roman en het korte verhaal zijn moderne literaire genres die, volgens de meeste critici, onbekend waren in de klassieke Arabische literatuur van voor de twintigste eeuw. Er bestaat een algemene consensus dat de eerste Arabische roman werd geschreven door de Egyptische schrijver Hussayn Haykal (1914) met als titel Zainab. Toch hebben vrouwelijke onderzoeksters recentelijk aangetoond dat de eerste Arabische roman in feite werd geschreven door een vrouw, Afifa Karam, een Libanese schrijfster die haar roman Badi'awa Fouad in delen publiceerde in een Arabische krant getiteld ‘Al-Huda’, oftewel ‘New York’. Sindsdien hebben vrouwelijke auteurs korte verhalen en romans gepubliceerd (vaak in tijdschriften en kranten) zonder veel aandacht te krijgen van literaire historici. Het merendeel van deze vrouwen schreef over onderwerpen die als onbelangrijk werden gezien door het officiële literaire circuit. Ze pasten namelijk niet in de twee hoofdthema's die toen als belangrijkste stromingen van de Arabische literatuur werden gezien: namelijk aan de ene kant de opleving van het culturele Arabische erfgoed, en aan de andere kant de invloed van het Westen, van dekolonisatie en het modernisme.
Tot de jaren vijftig hielden Arabische vrouwelijke auteurs zich bezig met een zoektocht naar hun identiteit en hun plaats in de samenleving. Volgens de Syrische schrijfster Widad Sakkakini was de vrouwenliteratuur van toen ‘een literatuur waarin vrouwen hun gevoelens en de subtiele gevoeligheden van het vrouwelijke bestaan dat zich buiten het bereik van de mannen afspeelde, verwoordden’. (Zeidan 1994: 363) Velen gebruikten daarom de vorm van memoires en dagboeken. Na de jaren vijftig namen de vrouwelijke auteurs geen genoegen meer met het registreren van hun gevoelens en het beschrijven van hun bestaan, maar gingen ertegen rebelleren. De Egyptische schrijfster Dr. Latifa Ziat schreef dat vrouwen het zo druk hadden ‘met het zorgen voor en bemoederen van de gevoelens van anderen, dat ze geen aandacht hadden voor hun eigen gevoelens’. (Shaaban 1993: 36) De huidige Arabische schrijfsters bekritiseren niet alleen de patriarchale samenleving, de godsdienst en de cultuur, maar ook de obsessie van vrouwen zelf om te voeldoen aan het ideaalbeeld dat de samenleving van hen heeft, het beeld van trouwe echtgenotes, verzorgende moeders en wezens zonder ego. Ze komen daartegen in verzet omdat het hen weerhoudt van het zoeken naar geluk en zelfrealisatie. In de romans van de huidige vrouwelijke auteurs, of ze nu traditioneel getint of fe- | |
| |
ministisch zijn, lezen we duidelijk een gepassioneerde oproep aan vrouwen om hun leven zelf vorm te geven, naar hun eigen doelen ven interesses in het leven. Bovendien bieden de vrouwelijke auteurs de lezer een ander perspectief van de samenleving dan het mannelijke, dat vaak is geobsedeerd door politiek en religie. Vrouwelijke auteurs laten zien dat een samenleving niet vooruit kan zonder ruimte te maken voor de vrouwelijke helft van zijn bevolking en dat de achterhaalde tradities en religieuze dogma's over vrouwen lang aan vervanging toe zijn.
| |
Literatuur
Adams, L., ‘The Almond reviewed’. In: The Washington Post (z.d. 2005). |
Alsanea, R. & Booth, M., Girls of Riyadh (Banat Al-Riyad), London 2007. |
El Hizjra, Dansende Driften, Arabische en Nederlandse verhalen, Amsterdam 1993. |
Nedjma, The Almond: The Sexual Awakening of a Muslim Woman. Hunter, J. (vert.), New York 2006. |
Rifaat, A., In de verte een minaret. Verhalen uit Egypte, Breda 1994. |
al-Shatkh, H., Suicide of a Dead Man, z.p. 1970. |
Selim, N., Brieven uit Egypte, Amsterdam 2000. |
Shabaan, B., ‘What Are Arab Women Authors Writing About? Arab Women Writers: “Are There Any?”’. In: The Washington Report (februari 1993): 36. |
Zeidan, J.T., Arab Women Novelists: The formative Years and Beyond, z.p. 1994. |
|
|