Vooys. Jaargang 14
(1995-1996)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
‘Till my ghastly tale is told’
| |
[pagina 5]
| |
Primo Levi
| |
TaalHet leven in Auschwitz verschilt zo van het leven in de gewone wereld dat de taal van de ‘gewone wereld’ niet kan voldoen om het leven in Auschwitz te beschrijven. ‘Toen hebben we voor het eerst begrepen dat onze taal geen woorden heeft voor die misdaad, het vernietigen van een mens.’ (IM 27)Ga naar eind3.. Woorden als ‘honger’, ‘vermoeidheid’, ‘angst’ en ‘kou’ voldoen bij lange na niet om de levensomstandigheden in Auschwitz te beschrijven. ‘Dat zijn vrije woorden, gemaakt en gebruikt door vrije mensen die leefden en gelukkig en ongelukkig waren in hun eigen huizen. Als de Lager [kampen] langer waren blijven bestaan, zou er een nieuwe, grimmige taal zijn ontstaan.’ (IM 142). Toch moet Levi die ‘gewone mensentaal’ gebruiken om zijn verhaal te vertellen aan de ‘gewone mensen’. Uit die gewone mensentaal is in Auschwitz een bepaald jargon ontstaan waarvan Levi af en toe op cynische wijze een voorbeeld geeft: ‘Weet je, lezer, hoe je “nooit” zegt in het kampjargon? “Morgen früh”.’ (IM 153). Wanneer Levi in Auschwitz terechtkomt, ontdekt hij al snel dat het beheersen van de Duitse taal van groot belang is om een kans te maken te overleven. Hij noemt dit letterlijk een factor van levensbelang: | |
[pagina 6]
| |
Het grootste deel van de gevangenen die geen Duits kenden, en dus bijna alle Italianen, waren binnen tien, veertien dagen na aankomst dood; op het eerste gezicht stierven ze aan honger, kou, uitputting, ziekte, maar als men beter toekijkt, was het aan onvoldoende informatie. (VG 90). Zonder kennis van het Duits zijn de bevelen en verboden niet te begrijpen en is het niet mogelijk met oudere lotgenoten, die al ervaring hebben met het leven in het kamp, te communiceren. Levi merkt een bijzonder fenomeen op bij zichzelf en andere oud-gevangenen: door het gebrek aan communicatie namen zij alles wat zij om zich heen hoorden in zich op. Veertig jaar later kunnen zij nog allerlei woorden en zinnen uitspreken waarvan zij de betekenis niet kennen. Het blijken Poolse en Hongaarse zinnetjes te zijn als ‘Hoe laat is het?’ of ‘Laat me met rust’ naast vloeken en verwensingen. Levi's kennis van het Duits is bij aankomst in Auschwitz beperkt. Voor zijn studie had hij een beetje Duits geleerd om bepaalde scheikundeboeken te kunnen begrijpen. Levi realiseert zich snel dat dit niet voldoende is en koopt met brood bijlessen van een Elzasser. Het Duits van de scheikundeboeken en de gedichten van Heine blijkt echter maar vagelijk verwant met het Duits van het kamp. Levi noemt het een taal op zichzelf, ’om het op zijn Duits te zeggen, een orts- und zeitgebunden taal’ (VG 94). De voorbeelden die Levi geeft zijn vaak zeer grove uitdrukkingen, maar ook termen die de eigenlijke betekenis versluierden en waarvan de herkomst niet altijd duidelijk was. Zo werd de term Muselmann in alle kampen gebruikt voor een onherroepelijk uitgeputte, ten dode opgeschreven gevangene. Niet alleen de door Levi omschreven kamptaal bevat dergelijke versluierende termen. Berucht is de Duitse Tarnung: het taalgebruik dat de nazi's bezigden om hun daden te verduisteren. Men gebruikte zeer veel afkortingen (SS, SA, SD, KZ, KB...) maar ook juist heel lange termen (de uitvoering van de joodse deportaties uit Nederland lag bijvoorbeeld in handen van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung). Wellicht is het hanteren van dit soort termen van belangrijke invloed geweest op het verloop van de Holocaust: tot in de hoogste regionen sprak men van Aktion en Endlösung, nooit van massamoord of vernietiging. Wie de feiten niet onder ogen wilde zien kon er door middel van het wegmoffelende taalgebruik ook daadwerkelijk aan ontkomen. De nazi's waren erin geslaagd een eigen taal te introduceren die wel Duits was maar er ook op hoogst verdachte wijze van afweek.Ga naar eind4. Zowel joden als anderen waren zich van deze verdenking bewust en geloofden niet alles wat de nazi's verkondigden. De terminologie stond echter voor vele interpretaties open waardoor er geen duidelijkheid kon ontstaan. De camouflage was dus effectief. Levi's taalgebruik is in tegenstelling tot de Duitse Tarnung zeer direct en expliciet. Hij zegt waar het op staat en spaart de lezer niet bij zijn beschrijvingen van het leven in Auschwitz. In het voorwoord van De verdronkenen en de geredden stelt hij: ‘Dit boek wil ertoe bijdragen enkele nog duistere kanten van de Lagerrealiteit te belichten.’ (VG 16) En inderdaad, Levi schuwt geen enkel aspect. Zijn taalgebruik is te interpreteren als een reactie op de taal van de nazi's: de nazi-misdaden mogen zich niet langer kunnen verbergen onder een deken van versluierende termen. | |
[pagina 7]
| |
TijdNaast de taal, die enorm afwijkt van de gewone wereld, is er de tijd. Ook de tijd in Auschwitz is niet te vergelijken met die erbuiten. Door de ijzeren schema's is iedere dag hetzelfde en door uitputting en ontbering lijken de dagen oneindig lang. Het tijdsbesef raakt geheel gericht op etenstijd en tijd van opstaan: ‘Maar heel enkelen treft het Wstawac [“opstaan”, Pools] slapend aan: het is een zo onduldbaar ogenblik dat ook de diepste slaap door de nadering ervan wordt verstoord.’ (IM 71). Het andere tijdsbesef raakt uitgeschakeld: ‘Hoeveel maanden zijn er voorbijgegaan sinds we in het kamp kwamen? Hoeveel sinds de dag dat ik uit de KB kwam? En sinds de dag van het scheikunde-examen? En sinds de selectie van oktober?’ (IM 155). Wanneer men de tijd in Auschwitz probeert te meten aan de hand van maten van buiten het kamp, komt men in de problemen. Door de eentonigheid is er geen onderscheid: ‘Ook de dag van vandaag, die dag die vanmorgen onoverkomelijk en eeuwig leek, zijn we minuut voor minuut doorgekomen; nu ligt hij achter ons en is al vergeten [...] We weten dat morgen net als vandaag zal zijn [...] Maar wie kan werkelijk aan morgen denken?’ (IM 152). Naast de totale voorspelbaarheid van de dagindeling is er de totale onzekerheid. Ook in de gewone wereld kan iedere dag je laatste zijn, maar in het kamp is de kans hierop heel wat groter. Daar wijst ook het eerder aangehaalde citaat op: ‘nooit’ heet ‘Morgen früh’. Levi wisselt in Is dit een mens regelmatig van tijdvorm. De beschrijvingen van het kamp zijn afwisselend ‘achteraf beschouwend’ en ‘indringend actueel’. Ik denk dat het gebruik van de tegenwoordige tijd een afspiegeling is van de actualiteit die het Lager voor Levi blijft behouden en van het vreemde tijdsbesef in Auschwitz: het is het ‘nu’ dat telt, alles dat komt of geweest is doet er niet toe. Levi heeft zich met het schrijven van Is dit een mens echter niet alleen ten doel gesteld zijn verhaal te vertellen. Hij geeft ook algemene beschouwingen waar nog eens over nagedacht dient te worden. Hiermee geeft hij er blijk van enige afstand van zijn verhaal genomen te hebben, ook in tijd. | |
De mensHet begrip dat misschien wel de meeste verwarring oplevert in het werk van Levi is ‘de mens’. Levi heeft beleefd wat de ene mens de andere aan kan doen, ‘wat in Auschwitz de mens van de mens heeft durven maken’. ‘Is dit een mens’, de vraag dringt zich op. Het is een feit dat het mensen waren die naar Auschwitz en andere kampen gedeporteerd zijn en dat het mensen waren die er stierven. De doelstelling van de nazi's was echter om de mens, de joodse mens, die zij niet als mens erkenden, te ontmenselijken. En volgens Levi slaagden zij daarin. Levi meldt enkele keren dat de nazi's gewonnen hebben, ook al mocht er iemand overleven: ‘Een mens vernietigen is moeilijk, haast even moeilijk als er een scheppen: het is niet gemakkelijk geweest, het heeft niet weinig tijd gekost, maar het is jullie gelukt, Duitsers.’ (IM 171). Levi heeft in Auschwitz echter ook ‘echte mensen’ ontmoet. Bijvoorbeeld Lorenzo, een Italiaanse civielarbeider die Levi zes maanden lang belangeloos ondersteunde (civielarbeiders hadden een hogere status dan de zogenoemde Häftlinge). ‘Maar Lorenzo was een mens: zijn menselijkheid was zuiver en onaangetast, hij stond buiten die wereld van negatie. Dank zij Lorenzo is het mij gege- | |
[pagina 8]
| |
ven geweest om niet te vergeten dat ik ook een mens ben.’ (IM 140) De slachtoffers van Auschwitz waren mensen die vergeten waren dat zij mensen waren. Als een van de weinige overlevenden wil Levi ook voor zijn lotgenoten die niet kunnen vertellen wat hen is aangedaan getuigen. Hij wil echter niet alleen getuigen van Auschwitz, maar ook van waartoe mensen in staat zijn en hoe zij zich gedragen onder bepaalde omstandigheden. In het voorwoord van Is dit een mens stelt Levi: ‘Het is niet geschreven om nieuwe beschuldigingen aan te voeren; eerder kan het als materiaal dienen om enkele eigenschappen van de mens eens rustig te overdenken.’ (IM 7). Levi ziet de Holocaust niet als een uniek gebeuren, maar als een gebeurtenis die zich kan herhalen. Auschwitz is niet alleen iets wat in het verleden voorgedaan heeft, maar ook de consequentie van menselijke handelingen en beschouwingen. Levi vertelt niet alleen als overlevende zijn verhaal, maar probeert ook op een andere manier naar Auschwitz te kijken. Aan het begin van het hoofdstuk ‘De verlorenen en de geredden’ stelt Levi zich de vraag of het zin heeft een herinnering te bewaren aan de extreme menselijke staat van de Lager-bewoners. Levi vindt het beslist zinvol: Ik ben ervan overtuigd dat geen enkele menselijke ervaring zinloos of te verwaarlozen is, en bovendien dat de bijzondere wereld die ik hier beschrijf fundamentele, zij het niet altijd positieve waarheden onthult. Men bedenke dat het Lager ook en niet in de laatste plaats een reusachtig biologisch en sociaal experiment is geweest. Duizenden individuen van verschillende leeftijd, beroep, afkomst, taal, cultuur en gewoonten worden opgesloten achter prikkeldraad en daar onderworpen aan een vast, controleerbaar, voor allen gelijk en voor alle behoeften ontoereikend leefpatroon: geen rigoureuzer proef is denkbaar om vast te stellen wat aangeboren en wat aangeleerd is in het gedrag van de diersoort mens in zijn strijd om het bestaan. (IM 99). Levi, die destijds al doctor in de scheikunde was, probeert zijn herinneringen ook als wetenschapper te analyseren: het Lager als experiment, toegepast op een steekproefhoudende dwarsdoorsnede van de mensheid. In zijn beschrijving van het kamp tilt Levi de Shoah steeds uit zijn context naar een algemeen menselijk niveau. Zo doet hij een aantal uitspraken over hoe de mens geschapen is: ‘De overtuiging dat het leven zin heeft is in elke vezel van de mens geworteld, is een eigenschap van de menselijke natuur.’ (IM 80). En: ‘De mens is namelijk zo geschapen dat gelijktijdig geleden moeite en verdriet niet in hun volle omvang op hem drukken, maar zich achter elkaar verbergen, de minder erge achter de ergere, volgens een vaste optische wet.’ (IM 83). Levi ziet zichzelf niet alleen als getuige van de grootste verschrikkingen die mensen voort kunnen brengen maar ook als getuige van bepaalde essenties van de mens, die normaal gesproken niet direct aan het oppervlak zichtbaar zijn. Hij gelooft niet aan de makkelijkste conclusie: dat de mens in feite een domme bruut is met wat beschavingsvernis. Hij gaat niet verder dan de constatering ‘dat dringende nood en lichamelijke ontbering veel sociale instincten en gewoonten tot zwijgen brengen’ (IM 99 100). Verder formuleert hij een aantal menselijke wetten en gedragsregels. ‘“Aan wie heeft, zal gegeven worden; van wie niet heeft, zal genomen worden.” [...] In het Lager, waar de mens alleen is en de strijd om het bestaan tot zijn oervorm is herleid, is die onrechtmatige wet openlijk van kracht en wordt door ieder erkend.’ | |
[pagina 9]
| |
(IM 101). Een andere mensenwet is dat de bevoorrechten de niet-bevoorrechten onderdrukken (IM 48). Levi doet ook uitspraken over de consequenties voor de mens wanneer deze in zeer extreme omstandigheden terechtkomt waar de bovenstaande wetten van kracht zijn. De mens die alles ontnomen wordt wat hij bezit [...] zal een leeg mens zijn, een mens die niets anders meer is dan lijden en behoefte, die geen waardigheid meer heeft en geen oordeelsvermogen, omdat wie alles heeft verloren maar al te gemakkelijk ook zichzelf verliest: een mens over wiens leven en dood met een licht hart beschikt kan worden, zonder enig gevoel van medemenselijkheid, in het beste geval uitsluitend op grond van nuttigheidsoverwegingen. (IM 28). [...] wij zijn tot slaven gemaakt en honderd keer woordeloos naar en van het werk gemarcheerd, gestorven in onze ziel nog voor de anonieme dood (IM 62). Naast uitspraken over het menszijn van de slachtoffers zegt Levi ook iets over de daders: ‘De personages van dit boek zijn geen mensen. Hun menselijkheid is bedolven, of ze hebben die zelf bedolven, onder wat hun is aangedaan of wat ze anderen hebben aangedaan.’ (IM 139). | |
SchaamteVeel overlevenden van de nazi-kampen kregen na hun redding last van schuld- en schaamtegevoelens. Voor buitenstaanders zijn deze gevoelens moeilijk te begrijpen: de slachtoffers van de nazi's waren vrijwel altijd jarenlang vervolgd en onderdrukt voordat ze in een kamp als Auschwitz terechtkwamen, waar de nazi's hun slachtoffers op de meest vreselijke wijze mishandelden alvorens hen uiteindelijk te vermoorden. Ze verkeerden niet in een toestand waar ze uit vrije wil konden handelen of keuzen konden maken. Gevoelens van schaamte en schuld vormen dus een bijzonder fenomeen. Levi onderzoekt dit in het essay ‘Schaamte’ in De verdronkenen en de geredden. Ook in Is dit een mens komen schaamtegevoelens naar voren, met name in de hoofdstukken ‘Die drei Leute vom Labor’ en ‘De laatste’. Levi stelt dat zijn overleven te danken is aan ‘een samenloop van gelukkige omstandigheden’ (VG 78). Een van die gelukkige omstandigheden is dat hij eind 1944 een baantje krijgt in een laboratorium. Dit baantje brengt hem in een benijdenswaardige positie: hij is de hele dag binnen waar het warm is, hij hoeft geen zware lichamelijke arbeid te verrichten en hij heeft de gelegenheid allerlei spullen die hij kan verhandelen te stelen, zodat hij relatief gemakkelijk voedsel kan organiseren. Zijn kansen om te overleven, om de winter door te komen, worden hier aanzienlijk door vergroot. De strijd om het bestaan dringt zich geen 24 uur per dag meer aan hem op. Nu in de primaire lichamelijke behoeften wat beter kan worden voorzien en het leed op dat gebied wat wordt verkleind, kondigen andere vormen van pijn en verdriet zich aan. De nieuwe positie is dus niet zo benijdenswaardig als zij op het eerste gezicht leek. Mijn kameraden van het Kommando zijn jaloers op me, en ze hebben gelijk; heb ik geen reden om tevreden te zijn? Maar zodra ik 's ochtends buiten het bereik ben van de gierende wind en het laboratorium binnenkom, vind ik de | |
[pagina 10]
| |
metgezel terug van al mijn ogenblikken van respijt, van de KB en van de vrije zondagen: de pijn van de herinnering, het oude, verscheurend machteloze verlangen om mens onder de mensen te zijn, dat me aanvliegt als een hond zodra mijn denken uit het duister komt. (IM 161). Met de mogelijkheid tot redding komt ook de mogelijkheid weer mens te worden. Levi verlangt er naar mens onder de mensen te zijn. Hij is dat niet, maar op het moment dat hij verlangen, verdriet of welke emotie dan ook voelt, is hij weer op weg mens te worden. Een van de emoties die Levi voelt, als ontmenselijkt mens dat weer mens wordt, is schaamte. Deze schaamte is te omschrijven als schaamte voor de ontmenselijkte toestand waarin men verkeert of verkeerd heeft. De schaamte voor deze ontmenselijkte toestand heeft meerdere aspecten. In de eerste instantie is er schaamte voor het eigen uiterlijk. Dit is een ‘oppervlakkige’ schaamte die zich vanzelf op kan lossen als het lichaam zich herstelt. In Is dit een mens komt deze voor het eerst tot uiting als ‘die drei Leute vom Labor’ in het lab komen: ‘Tegenover de meisjes van het laboratorium voelen wij drieën ons door de grond zinken van verlegenheid en schaamte. We weten hoe we eruitzien: we zien elkaar, en soms zien we ons spiegelbeeld in een ruit.’ maar we ‘krabben ons dikwijls schaamteloos’ (IM 162). Dat schaamteloze krabben zal waarschijnlijk weer tot schaamte hebben geleid want de dames van het laboratorium doen weinig moeite om hun afkeer van ‘die drei’ te verhullen: ‘ze gaf me geen antwoord, maar keerde zich met een gezicht vol walging om naar Stawinoga en zei haastig iets tegen hem. Ik kon het niet verstaan, maar “Stinkjude” heb ik duidelijk gehoord en ik voelde het bloed in mijn aderen stollen.’ (IM 163). Levi bevindt zich in het lab in een merkwaardige tussenpositie: hij mag bevoorrecht werk doen, zijn eigen vak uitoefenen, maar hij is daarmee nog geen mens zoals in de gewone wereld. Na werktijd is hij weer een gewone Häftling als ieder ander, met alle ellende die daarbij hoort. Levi en zijn vriend Alberto hebben allerlei dingen geleerd die hun overlevingskansen in het kamp vergroten, zoals stelen en organiseren; ze hebben er ‘leren leven’. Het hoofdstuk ‘De laatste’ opent met een uitgebreide opsomming van briljante vondsten om aan meer eten te komen. De triomftoon waarop deze verteld worden, wordt abrupt afgebroken door het silhouet van de galg. Een opstandeling wordt opgehangen. De kampbevolking kijkt zwijgzaam toe: ‘Maar allemaal hoorden we de kreet van de stervende, die door de dikke, langverharde schaal van lijdzaamheid en resignatie heen brak en stootte op de levende kern van de mens in elk van ons: “Kameraden, ich bin der Letzte!”’- (IM 170). De Russen zijn vlakbij en waarschijnlijk is dit de laatste ophanging, maar Levi interpreteert de laatste zin van de veroordeelde anders: ‘er zijn geen mensen meer onder ons, de laatste hangt boven onze hoofden [...] We hebben de menaschka op ons bed gehesen, de porties verdeeld en de dagelijkse razernij van de honger gestild, en nu drukt ons de schaamte.’ (IM 171). De schaamte die hier beschreven wordt verschilt van die beschreven in ‘Die drei Leute vom Labor’. Dit is geen uiterlijke schaamte, dit is schaamte over de innerlijke ontmenselijkte staat. De Häftlinge kijken toe, doen niets en schamen zich om hun passiviteit. Deze executie kunnen zij waarschijnlijk niet verhinderen, maar hadden zij zich ook niet kunnen verzetten of hun medegevangenen kunnen helpen? De veroordeelde was vast uitzonderlijk sterk, toch is er schaamte. Deze schaamte is paradoxaal: men schaamt zich omdat men zich niet meer als een mens gedraagt, tegelijkertijd is het voelen van schaamte een teken van menselijk- | |
[pagina 11]
| |
heid. De elders beschreven ‘Muselmannen’ zullen in deze situatie geen schaamte gevoeld hebben; zij zijn immers zo ver heen dat zij hier niet meer toe in staat zijn. In De verdronkenen en de geredden komt Levi terug op deze schaamte. Hij probeert er antwoord te geven op vragen die blijken te leven bij mensen die de Shoah niet hebben meegemaakt. Een van die vragen is: waarom hebben overlevenden schaamtegevoelens, waarom zijn ze niet blij dat ze gered zijn? Levi stelt: Ik geloof dat het gevoel van schaamte of schuld dat ons beving toen we weer vrij waren, een hoogst complex gevoel was: het bestond uit verschillende elementen, bij ieder individu weer anders gedoseerd. [...] Op het ogenblik waarop men uit de duisternis kwam, leed men het meest onder het herwonnen besef geen mens meer te zijn geweest. (VG 70 71). Ten tweede: ‘Toen alles voorbij was, kwam het besef boven niets of niet genoeg te hebben gedaan tegen het systeem dat ons in zijn greep had gehad.’ (VG 72). Vervolgens stelt Levi vast dat men niet veel reden had om zich te schamen, maar het toch deed, vooral als men dacht aan de weinige lichtende voorbeelden die men had gehad, zoals bijvoorbeeld ‘de laatste’. Terwijl in Is dit een mens ogenblikkelijk schaamte volgt op de executie zegt Levi hier over ‘de laatste’: ‘Toen beroerde de gedachte ons maar even, maar “later” kwam ze terug: misschien had jij dat ook gekund, en zeker had je het gemoeten’ (VG 73). Dit lijkt in tegenspraak te zijn met het hoofdstuk ‘De laatste’, maar misschien biedt dit juist een verklaring voor de paradox die ik in dat hoofdstuk constateerde. Wellicht vermengt Levi zijn ‘ik’ van tijdens het schrijven met de ‘ik’ van in het kamp. Met andere woorden, tijdens het schrijven van zijn verhaal, in 1946 of 1947, was Levi lichamelijk zo goed als hersteld en was de schaamte die het eerst opkwam en die ik ‘oppervlakkig’ heb genoemd, vrijwel verdwenen. De andere schaamte, die juist om het innerlijk gaat, was des te sterker en overheerste misschien de herinnering die Levi van die gebeurtenis bewaarde. Dit is niet te bewijzen, omdat we alleen van de overlevenden gegevens kunnen krijgen over deze ontmenselijkte toestand. Niet iedereen is zo sterk als de laatste, maar iedereen had in zijn omgeving zwakkere medegevangenen met wie men solidairder had kunnen zijn. Levi herinnert zich met opluchting dat hij getracht heeft een nieuwe, jonge gevangene moed in te spreken, naast vele gevallen waarin hij dat nagelaten heeft. Maar dat was de manier om te overleven: jezelf op de eerste plaats en boven alles en iedereen stellen. Na de redding komt de schaamte: ‘Schaam je je omdat jij leeft, in plaats van een ander? En in het bijzonder, in de plaats van een grootmoediger, gevoeliger, wijzer, nuttiger mens, waardiger om te leven dan jij?’ (VG 78). Een antwoord kan niet bestaan, maar een bladzijde verder zegt Levi: ‘De slechtsten, dat wil zeggen de best aangepasten, overleefden; de besten zijn allemaal dood.’ (VG 79). Naast de twee aspecten van schaamte die ik al genoemd heb is er nog een derde vorm, de schaamte om de wereld: de gerechten onder ons [...] hebben berouw, schaamte, smart gevoeld om het kwaad dat anderen dan zijzelf hadden begaan en waarbij ze zich betrokken voelden omdat ze voelden dat wat om hen heen, in hun aanwezigheid, en in hen was gebeurd, onherstelbaar was. Het kon nooit meer uitgewist worden; het was daar om te bewijzen dat de mens, de mensheid, in één woord: wij, | |
[pagina 12]
| |
het vermogen bezitten om een berg van lijden te creëren. (VG 82 83). | |
Schrijven over de HolocaustVoor Levi is het heel belangrijk, belangrijker dan voor de meeste ‘gewone’ romanschrijvers, dat de lezer zijn verhaal begrijpt. De meeste lezers zullen zelf geen overlevenden zijn, maar mensen uit de ‘gewone wereld’. Levi kent het grote verschil tussen die wereld en de wereld van het kamp. Om verstaan te worden moet hij die kloof overbruggen. Van begrippen als taal, tijd, de mens en schaamte hebben de meeste lezers misschien geen eenduidige definitie paraat, maar hebben hierbij waarschijnlijk wel een duidelijk beeld voor ogen. Levi geeft een heel ander beeld van deze begrippen en schept zo een beeld van Auschwitz. Overlevenden gebruiken vaak de metafoor van ‘een andere planeet’Ga naar voetnoot5. om voor anderen te verwoorden wat Auschwitz inhield. Uit vele getuigenissen - ook uit die van Levi - blijkt de zeer grote moeite die de schrijver heeft gehad om zijn of haar ervaringen op papier te zetten. Het is niet gemakkelijk om over de Holocaust te schrijven. Iedere getuigenis verdient in mijn ogen dan ook groot respect. Veel overlevenden slagen er echter niet in zo'n confronterend beeld te scheppen als Levi. Het beeld dat hij schetst is niet dat van een andere planeet, maar dat van een wereld die weliswaar onbegrijpelijk en afschuwwekkend is maar langzamerhand dichterbij komt en dreigender wordt. Ook Levi gebruikt metaforen, maar zet daarnaast alle middelen in om een alomvattende beschrijving te geven van het leven in Auschwitz. Zichzelf spaart hij daarbij allerminst. |
|