Sinds ik weet, dat een luitenant in stilte
Mag bluffen op háár bezit,
Zien mijn vroeggeknakte wangen
Onherroepelijk marmerwit.
Wat denkt de marmerwitte dichter eigenlijk? Een van de twaalf mooiste meisjes in het land! Geen wonder dat zij zich met de luitenant engageert. Wellicht, als Paaltjens zich eens fris gekapt en ferm op pad begaf; wanneer hij het muf terras van zijn sociëteit eens verliet - misschien dat hij dan de aandacht van een dame kreeg. Neen, de dichter verkiest te wenen. Al zijn plichten en taken laat Paaltjens in de steek voor het gezwelg in zijn ‘overromp'lend liefdesleed’, maar hij lijdt eronder dat de wereld hem op haar beurt laat vallen. Gelijk een bitterzoete traan. Jacoba, de aangeroepene uit het vers ‘Aan Jacoba’, heeft dan ook groot gelijk, wanneer ze uit de hoogte op de jeremiërende dichter neerziet:
Maar nauw waag ik het, te kikken
Vuurspuwt uit uw donkre blikken.
Lezer, ware het niet beter eens fiks te lachen, wanneer wij de verzen van Paaltjens ter hand nemen? Welk een buitengewoon droeve kerel. Laten wij hopen dat zijn gemoed altijd door zijn generatiegenoten curieus gevonden zal worden. Want waar gaat dat heen, wanneer zijn tranen als een virus blijken te zijn, waardoor de jeugd van vandaag besmet dreigt te worden... Ik ben daar bang voor, lezer.
Er hangt een luchtje om Haverschmidts uitgave. Wat moeten wij aanvangen met het leed van dit jongmens? Het leidt tot niets dan verwerpelijke droefenis: de dichter verspreidt een walm van gruwelijke passiviteit over onze jongeren. Laten wij hopen dat zij die voor hen verantwoordelijk zijn de wijsheid op kunnen brengen andere lectuur aan de jeugd aan te bieden. Wat ik - die veel gelezen heb - onmiddellijk doorzie, dat zouden onze jongelingen wel eens kunnen misbegrijpen.
Ik zie het als mijn taak een veronderstelling over de Snikken en de Grimlachjes hier openbaar te maken. Doe ik dat niet, dan kan dit werkje onder de jeugd tot grote verloedering leiden. Haverschmidt schrijft in zijn inleiding dat hij de verzen van zijn vriend Paaltjens uitgeeft. Moeten wij dit geloven, lezer?
Mystificaties als deze kent onze literatuur vele. Wie is er niet, nog zo recent, aanvankelijk voor een poosje door de goede Droogstoppel op het verkeerde been gezet? Hoeveel manuscripten vond men niet, en waar zullen niet nog allemaal manuscripten gevonden worden, in de toekomst? In bureaulades? linnenkasten? vestzakken? Geloof het niet, lezer: men neemt u in het ootje!
Ik schreef het al: er zit een luchtje aan deze jongelingenpoëzie. Ga ik dan te ver wanneer ik de herkomst van Paaltjens in de domineespastorie van Schiedam situeer? Lezer, zulk een leed kan toch slechts in de fantasie van een predikant bestaan! Wees gerust: deze Paaltjens is een hersenschim. De wereld is mooi, dat kan geen bleke dichter verstoren.
Eelco Verwijs