Vooys. Jaargang 10
(1991-1992)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Oorlog aan de Geschiedenis!
| |
WoordenkraamInderdaad is zijn niet eenvoudige manier van schrijven een constante in het oeuvre van Claude Simon en een risicofactor bij beginnende lectuur ervan. Eindeloze zinnen met pagina-lange bijzinnen en tussenvoegsels tussen haakjes. Het terugkerend ontbreken van interpunctie, synoniemen schakelen zich ademloos aaneen, correctie volgt op correctie, hypothese op hypothese, fragmentarische dialogen flitsen heen en weer. Bij de ontmoeting van zoveel taalgeweld, dreigt de leeslust in de kiem gesmoord. De verteller probeert voortdurend het juiste woord te grijpen; hij hakkelt, stottert, maakt zijn zinnen niet af en springt van de hak op de tak. Het is in eerste instantie of de lezer getuige is van een voorbereidende brainstorm, van onzekerheid over de keuze van de adequate uitdrukking. Men moet even van de eerste schrik bekomen, niet door de stijl héén willen prikken, maar het bijzondere ervan eruit lichten, om te beseffen hoezeer het de moeite waard is een poging te doen door te dringen in het zowel stilistisch als thematisch fascinerend proza van Claude Simon. Want vanzelfsprekend lijdt hij niet hulpeloos aan woordendiarree, maar is zijn opvallende manier van schrijven inhoudelijk zwaar geladen. Twijfel heerst op alle niveaus: twijfel aan de taal en twijfel aan de werkelijkheid - twijfels die elkaar wederzijds voortbrengen. Wát gebeurde er precies en, als daar geen zekerheid over bestaat, als verschillende mogelijkheden dezelfde status hebben, hóe het uit te drukken zonder er een heel ander verhaal van te maken. Hoe het in woorden te gieten zonder te fixeren wat niet te fixeren is, zonder zekerheid te simuleren waar troebele twijfel heerst, zonder te generaliseren waar niets dan verscheidenheid is? | |
OorlogDe eveneens over Simons hele oeuvre uitgestreken dominante thematiek van de oorlog is aan de gesignaleerde taalfragmentatie debet. Dat lijkt tenminste zo. In werkelijkheid onderstreept de oorlog slechts de status van versplintering en instabiliteit die de werkelijkheid in het algemeen kenmerkt. Het is deze algehele chaos die uitgedrukt wordt door het specifieke taalgebruik van Claude Simon. De oorlog veroorzaakt een uitvergroting van vernauwde perspectieven en fysieke mechanismen. Van het isolement waarin individuen zich bevinden en tegelijkertijd van de ontindividualisering die het groepsgebeuren met zich mee brengt. Dit belet de eenling enig zicht te hebben op zijn eigen motivatie en het doel van zijn ondernemingen. De grote lijn valt eveneens weg; de algemene doelstelling lost op in de fragmentatie van zinloos ronddolende manschappen. In oorlogsomstandigheden neemt verwarring over de omringende werkelijkheid toe: deze situatie scheurt de mens los uit zijn dagelijks, vertrouwd en veilig doen en laten. Bovendien wordt hem de kans ontnomen rustig te reflecteren op wat er op hem afkomt, ervaringen in gevestigde, hoewel illusoire, vormen te bestendigen. Er is tijd noch gelegenheid sensaties een kalme naam toe te kennen. Elk overzicht ontbreekt doordat communicatie en overkoepelende informatiemedia wegvallen. De absurditeit van de willekeurige handelingen dringt zich des te heftiger op. Daar komt bij dat dood, verwonding, vijandigheden en het voortdurend op de vlucht zijn, het gevoel dat alles uiteenvalt grimmig concretiseren. | |
[pagina 236]
| |
OntbindingDe roman La route des Flandres (1960) staat in dit artikel centraal. Ze kan op de meeste vlakken representatief heten voor Simons werk. Hoofdpersoon George neemt het afbrokkelen van de wereld waar en koppelt hieraan zijn gebrekkige verwerking van onmiddellijke gewaarwordingen. Te paard blaast hij met nog enige andere ruiters, verslagen de aftocht: ‘te midden van een soort van ontbinding van alles alsof niet een leger maar de gehele wereld zelf en niet alleen in haar fysieke werkelijkheid maar ook in de voorstelling die de geest zich ervan kan maken (maar misschien was dat ook het gebrek aan slaap, het feit dat we sinds tien dagen niet geslapen hadden, tenzij te paard) bezig was zich kapot te maken uiteen te vallen in stukjes te verdwijnen in water in niets (p.16).Ga naar eindnoot* Dit gegeven, dat de omringende werkelijkheid elk moment in scherven uiteen dreigt te vallen, keert telkens weer in de roman. De constant sijpelende regen voegt daar een element aan toe: het geluid ervan is als het ‘tersluikse geknabbel van onzichtbare insekten die gevoelloos bezig zijn de huizen, de bomen, de gehele aarde te verslinden’ (p.65). Het stromende water smelt het land, lost het op. | |
BederfOp een gegeven moment maakt George zich een voorstelling van de generaal die verneemt dat zijn brigade niet meer bestaat. De eenheid is echter niet volgens de wetten van de oorlog overvallen, verslagen en verwoest door de vijand, maar simpelweg weggevlakt: ‘geabsorbeerd, opgelost, ontbonden, opgeslokt, uitgewist van de kaart van de generale staf zonder dat hij [=de generaal] wist waar, of hoe, of op welk moment [...], zijn brigade [is] als verdampt, weggemoffeld, weggegumd, afgesponsd zonder sporen achter te laten behalve enkele verdwaasde, dwalende figuren’ (p. 203). De wereld zowel als de manschappen vergaan in bederf. Ze worden opgelost, eerder door iets van een natuurkracht dan door hinderlagen, aanvallen en schoten van de vijand. De traditionele, heldhaftige voorstelling van de oorlog wordt uitgemaakt door concrete strijd. Dat die hier ontbreekt zorgt voor een flinke ontluistering. Het enige wat men tegenkomt zijn ‘overblijfselen, iets als een enorme publieke vuilnishoop over kilometers verspreid, en die niet de traditionele en heroïsche geur van een open massagraf uitwasemt, van een lijk in ontbinding, maar slechts van afval, gewoon stinkend, zoals een hoop oude conserveblikken, groenteschillen en verbrande lompen kunnen stinken, en niet ontroerender of tragischer dan een hoeveelheid vuilnis’ (p. 204). | |
HersenloosHet geweld is irrationeel, de oorlog onbegrijpelijk en zinloos. Terwijl George en zijn oorlogsmaat Blum dagen van weleer proberen op te roepen, dringen dergelijke geluiden tot hen door: ‘de dissonante echo's, de uitbarstingen van onsamenhangende stemmen, fragmenten van woede van hartstocht onthecht van dat hoe heet 't: die permanente en onuitputtelijke voorraad of meer dat reservoir of dat principe van elk geweld en van elke hartstocht die imbeciel werkeloos en zonder doel over het aardoppervlak lijkt te dolen zoals van die windvlagen die tyfonen die zonder een ander doel dan een blinde en zinloze woede woest en willekeurig alles wat ze op hun weg tegenkomen door elkaar schudden’ (p.287). Het is dan ook niet verwonderlijk dat bij de manschappen vervreemding heerst en dat ze niet
Tekening Claude Simon
| |
[pagina 237]
| |
langer als individu handelen maar zich laten regeren door de willekeurige grillen van hogerhand. Uit de sporadische orders blijkt geen enkel systeem. Toch, kritiekloos, voegen de massa's zich ernaar. De soldaten, allen eender gekleed, ‘gebaarden op een hortende manier alsof ze niet door hun hersenen van ruwe soldaten of idioten werden bewogen maar door een of ander medogenloos mechanisme dat ze dwong heen en weer te gaan, te spreken, te dreigen en te marcheren, bezeten voortgejaagd door een verblindende opwinding van vaandels en gezichten die ze tegelijkertijd leek voort te brengen en ze te vervoeren, alsof de massa's een soort van gave bezaten, een onfeilbaar instinct’ (p.69). George neemt waar dat zijn lichaam als losgekoppeld is van zijn geest, als geregeerd door fysieke automatismen. Hij heeft het gevoel dat zijn geest niet langer het vermogen heeft zijn bewegingen te controleren: ‘ik probeerde orde in mijn hoofd aan te brengen denkend dat als ik erin zou slagen mijn waarnemingen te fixeren te rangschikken ik er ook in zou slagen mijn bewegingen te beheersen en te besturen’ (p.206). Maar vergeefs. Steeds minder heeft George het gevoel samen te vallen met zijn eigen fysiek: als hij in de spiegel kijkt ziet hij ‘een gezicht dat hij nooit had gezien [...] dan dacht hij: “maar dat ben ik”, terwijl hij dat gezicht van een onbekende bleef bekijken’ (p.112). Vervreemding van en bevreemding tegenover het zelf en de wereld. Een toestand die onvermijdelijk met zich mee brengt dat men op geen enkel houvast meer kan rekenen. | |
GeheugenNiet alleen het werkelijkheidsbeeld dat uit Claude Simons oeuvre spreekt wordt bepaald door onduidelijkheid, chaos en fragmentatie. Ook, misschien zelfs vooral, wordt onzekerheid enerzijds veroorzaakt door de gebrekkige werking van de herinnering, anderzijds door het onvermogen van de taal werkelijkheid te grijpen. Poogt men dat toch, dan gaat dat onvermijdelijk gepaard met oneigelijke fixatie en leugenachtige omvorming. Dit is een van de voornaamste redenen voor de twijfelende schrijfstijl van Simon; hij breekt met elke pretentie de waarheid in pacht te hebben, met elke illusie een heldere werkelijkheid te kunnen vastleggen met een transparante taal. Is men al een poging doet een individueel perspectief in woorden vast te leggen, dán fragmentarisch, stamelend, weifelend en associatief. In La route des Flandres staat de geheugenstroom van hoofdpersoon George centraal. Ervaringen en sensaties op het moment zelf tracht hij in woorden te vatten, maar vooral ook herinneringen áán die tijd, na de oorlog. Thematisch is én het vertekend perspectief tijdens de gebeurtenissen én, achteraf, de gebrekkige werking van het geheugen. Dit verklaart de twijfel die opduikt over wat er precies gebeurde en de weifeling over hoe het in taal weer te geven. Toch zijn woorden de enig mogelijke houvast in een situatie waarin gewaarwordingen en gebeurtenissen over het individu heen spoelen en het enige gereedschap om achteraf nog een soort greep te krijgen op de realiteit. | |
HouvastGeorge heeft altijd ongelovig en wat meewarig gestaan tegenover de poging van zijn vader de wereld te fixeren via het gesproken en geschreven woord: ‘alles wat hij tot zijn beschikking heeft is alleen die zwaarwichtige koppige bijgelovigheid - of meer dat geloof - in de absolute superioriteit van de kennis [...], van dat wat geschreven is, van die woorden van welke zijn vader die slechts boer was er nooit in is geslaagd ze te ontcijferen, ze dus een soort mysterieuze, magische macht verlenend...’ (p.36). Ook George en zijn makkers proberen zich in kritieke situaties echter aan woorden vast te houden: ‘de twee stemmen schijnbaar zelfverzekerd, schijnbaar sarcastisch, zich verheffend, zich forcerend, alsof ze [=de vrienden] probeerden zich aan ze vast te klampen, hoopten dankzij hen deze soort van hekserij, van vloeibaarwording, van ondergang, van blind, lijdzaam, oneindig onheil te bezweren, de stemmen die nu schreeuwen als die van twee snoevende kwajongens die proberen zich moed in te spreken’ (p.128). Pratend is hun doel ‘kleurrijke en lichtende beelden op te roepen door middel van de kortstondige bezweringsmagie van de taal, van de woorden die ze bedacht hadden in de hoop [...] de onnoembare realiteit verteerbaar te maken’ (p.184). George tracht de chaos te bezweren met woorden. Dat bewijst niet alleen zijn relaas na de oorlog, maar vooral de verhalen die hij tegen zijn vriend Blum ophangt. Zij betreffen een geschiedenis die zich in het verleden van zijn voorvaderen heeft afgespeeld en die parallel loopt met een geschiedenis die even voor de oorlog speelde, waarin de kolonel van hun eskadron (een verre verwant van George) de hoofdrol | |
[pagina 238]
| |
| |
FixatieNa de oorlog vraagt George zich ook over de gebeurtenissen tijdens die oorlog af of ze wel werkelijk plaats hebben gevonden: ‘heb ik het echt gezien of geloofd dat ik het zag of het simpelweg achteraf verzonnen of gedroomd, misschien sliep ik met wijdopen ogen op klaarlichte dag in slaap gewiegd door het gehamer van de paardenhoeven’ (p.314). En als het alles dus al plaats heeft gevonden; kan hij namen toekennen, ervaringen benoemen? Voor wat de twijfel aan dit laatste betreft, een mooi citaat uit een latere roman van Claude Simon: L'acacia (1989): ‘later, toen hij deze dingen probeerde te vertellen, realiseerde hij zich dat hij in plaats van het vormloze, het ongewervelde, een reeks van gebeurtenissen had verzonnen zoals een normale geest (dat wil zeggen die van iemand die in een bed heeft geslapen, op is gestaan, zich gewassen, gekleed en gevoed heeft) die naderhand zou kunnen opstellen, nuchter, overeenkomstig met een gevestigd gebruik van klanken en gangbare tekens, dat wil zeggen die beelden oproepen die bij benadering scherp zijn, geordend, van elkaar onderscheiden, terwijl het in werkelijkheid noch begrensde vormen had, noch namen, noch bijvoegelijke naamwoorden, noch onderwerpen, noch naamwoordelijke bepalingen, noch interpunctie (in elk geval geen punten), noch exacte tijdsbepaling, noch betekenis, noch samenhang’ (L'acacia, p.286). | |
GeschiedenisboekjesHet punt waar het alles om draait is dat het verleden zich niet laat vastleggen. En al helemaal niet in geschiedenisboekjes. De werkelijkheid valt uiteen in net zoveel gewaarwordingen en perspectieven als er mensen zijn. Bovendien is de herinnering volstrekt onbetrouwbaar: zij vervormt, verfraait, laat weg en voegt toe. Tenslotte zijn woorden niet bij machte de realiteit, de onmiddellijke ervaring te grijpen, hoe langdurig en koppig men zich ook aan die illusie vastklampt. In de geschiedenis met een grote G, dat wil zeggen zoals zij overgeleverd wordt via de geschiedschrijving, vindt dan ook een enorme vervorming plaats. Geschiedschrijving is per definitie geschiedvervalsing - dit is wat Blum George tracht duidelijk te maken als hij diens verhalen over voorouders poogt te ontkrachten. Hij spreekt van de idiotie van ‘de wet die wil dat de Geschiedenis [...] slechts een bezinksel achter laat dat ten onrechte in beslag wordt genomen, wordt ontsmet en voor consumptie geschikt gemaakt, ten dienste van opgesmukte handboeken voor scholen en voor families met stambomen...’ (p.188). Als de vrienden in krijgsgevangenschap zinloze, onbenullige werkzaamheden moeten verrichten, onderstreept Blum dit wantrouwen nog eens door | |
[pagina 239]
| |
zijn ironisch ‘Goed, goed: laten wij ook aan de Geschiedenis werken, laten wij ook onze dagelijkse kleine bladzijde Geschiedenis schrijven!’ (p.195). Er is geen grote lijn zoals de Geschiedenis dat pretendeert, waar zij zelfs haar bestaansrecht aan ontleent. Er is geen doel. Juist in deze chaotische dagen is het volkomen duister waar men op af stevent. Als het kleine groepje mannen te paard door het donker stapt, is er geen richting; het rijdt rondjes. Zelfs de kapitein die steeds nog de status van hoger geplaatste behoudt door zijn superieure afstandelijkheid, weet niet langer te bevelen, simpelweg omdat elke richtlijn ontbreekt. Als er nog orders van hogerhand bestaan, zijn die zonder uitzondering bijna onmiddellijk verouderd: ze komen te laat en zijn irrelevant. De kapitein is überhaupt elke lust vergaan zijn ronddolende manschappen nog orders te geven. Elke heroïek, al even onmisbaar voor het geloof in de Geschiedenis, ontbreekt. In plaats daarvan heerst het irrationele. De actie van de oorlog is onverenigbaar met het denken. Als George in de wagon met krijgsgevangenen strijdt om wat lucht en ruimte, ontvangt hij, misschien niet eens opzettelijk, een tik op zijn gezicht. Als hij wat bloed over zijn kin voelt sijpelen, bedenkt hij opgelucht dat hij thuis nu toch nog iets van een heroïsche aanblikzal vertonen. Hij zal toch nog een ‘echt’ verhaal te vertellen hebben: ‘Goed. Ik begon me af te vragen of ik wel echt aan de oorlog had deelgenomen. Maar ik ben er toch in geslaagd me te laten verwonden, toch heb ook ik enkele druppels van mijn kostbaar bloed weten te laten vloeien zodat ik daarna tenminste iets zal hebben te vertellen en dat ik zal kunnen zeggen dat al het geld dat ze eraan besteed hebben om van mij een soldaat te maken niet helemaal verloren is geweest, hoewel ik vrees dat het niet helemaal naar de regels is gebeurd, dat wil zeggen op de correcte manier, dat wil zeggen geraakt door een vijand [...], maar slechts door een schoen met spijkers, hoewel dat nog niet eens zeker is, hoewel ik er zelfs niet zeker van ben me later op zoiets glorieus als te zijn gewond door een van mijn gelijken te kunnen beroemen omdat het waarschijnlijk meer iets was van een ezel of een paard dat men waarschijnlijk per ongeluk in deze wagon heeft gestopt...’ (p.99). De duisternis, die deze onzekere toestand heeft veroorzaakt, is exemplarisch voor de spreekwoordelijke duisternis die alle oorlogservaringen karakteriseert. | |
ParadoxJuist in de oorlog dus, wordt de ratio weggevlakt, heeft men een vertekend en onzeker perspectief, ontbreekt elke zin en elke logica. Al tamelijk aan het begin van de oorlog stelt George voor zichzelf vast dat ‘hij voor eens en voor al die toestand van de geest had verlaten die erin bestaat een oorzaak of een logische verklaring voor dat wat men doet of dat wat je overkomt te zoeken’ (p.27). De grote paradox bestaat er nu in dat juíst die oorlog de constante is in de Geschiedenis. De Geschiedenis vervormt de oorlog op grove wijze door een eenduidig perspectief, door monstrueuze generalisatie; maakt er een heroïsch, glorieus hoogtepunt van. Het verraderlijk resultaat wordt in boeken opgetekend, de vervalsing aan hele naties en generaties voorgeschoteld. Wat wordt gepresenteerd als de waarheid is in werkelijkheid bij uitstek een pertinente leugen! | |
GelijktijdigheidVooral de oorlogen permitteren het de geschiedschrijving de Geschiedenis als een chronologische opeenvolging van te onderscheiden gebeurtenissen te presenteren. Dát zijn de jaartallen die houvast bieden in de consumering van het verleden. Zoals echter het kleine groepje ruiters steeds maar zinloos rondjes rijdt, keert de oorlog ook telkens wéer en is de geschiedenis, meer in het algemeen, cyclisch van aard. Simon toont aan dat een van buitenaf opgelegde chronologie geen enkelebetekenis heeft. Het gaat om de persoonlijke ervaring, zoals die van George. In de geest van het individu heerst een bij uitstek synchrone beleving. La route des Flandres laat dit zien door de absolute chaos die op het gebied van tijdsbeleving heerst. Dat maakt de roman zo verwarrend, maar ook zo fascinerend. Alle tijden lopen dooréén: het is zeer lastig uit te maken wanneer en aan wie een gebeurtenis verteld wordt, over welke gebeurtenis het gaat en wanneer die precies speelde. La route des Flandres zou je één grote stream of consciousness-roman kunnen noemen. Via associatie, naar aanleiding van een inhoudelijk detail of van een woord, rijgt verhaal na verhaal zich aaneen. Niet alleen persoonlijk beleefde momenten staan in de gedachtenwereld naast elkaar, ook verhalen of verzinsels over voorvaderen en over de kapitein staan op gelijk niveau. Deze beelden - waarvan de realiteit steeds twijfelachtiger wordt - maken | |
[pagina 240]
| |
evengoed deel uit van Georges werkelijkheid, als bijvoorbeeld de ademnood en honger die hem tijdens een transport bevangen. De gelijktijdigheid maakt dat alles in het heden speelt. De tijd heeft, met name tijdens de oorlog, geen betekenis meer. Toch, al beseft hij de zinloosheid ervan, vraagt George voortdurend naar de tijd - zonder overigens ooit antwoord te krijgen. Hij probeert er zich, net als aan woorden, machteloos aan vast te houden: ‘[ik probeer] me te herinneren hoeveel tijd we al in de trein hebben doorgebracht een dag en een nacht of een nacht en een dag en een nacht maar dat had geen enkele zin de tijd bestaat niet. Hoe laat is het zei ik slaag je erin te zien hoe...’ (p.20). Omdat het besef van de tijd volledig weg is (in het leven van alle dag kan men zich tenminste via dagelijkse, terugkerende plichten nog voorhouden dat de tijd een factor is), gaat het in de werkelijkheidsbeleving niet meer om vandaag, gisteren of morgen. Het zijn eerder plaatsen die een ijkpunt vormen. Alleen daaraan ziet men nog of men vordert. Hoe betrékkelijk deze verplaatsing overigens ook is: men rijdt keer op keer langs zelfde punten en het gevoel van bewegingloosheid keert telkens terug: ‘de vier ruiters gingen steeds maar voort (of liever gezegd leken stil te staan zoals in van die filmtrucages waarbij men slechts het bovenste gedeelte van de personages ziet, die zich in werkelijkheid steeds op dezelfde afstand van de camera bevinden, ter wijl de lange kronkelende weg [...] op ze af lijkt te komen, zich lijkt te ontrolllen zoals zo'n decor dat men telkens opnieuw voorbij kan laten gaan’ (p.72). Dergelijke passages komt men meermalen tegen: het gevoel van eigen onbeweeglijkheid en het landschap dat voorbij trekt. De tijd is dood, alles staat stil en bestaat gelijktijdig. De Geschiedkundige notie heeft geen enkel bestaansrecht meer. | |
VredeZoals ik eerder al aangaf spelen de beschreven chaos en instabiliteit niet alléén in de oorlog. De oorlogsomstandigheden onderstrepen deze toestand slechts. Ná de oorlog heerst het gevoel dat alles weer aan elkaar geplakt is zonder littekens achter te laten; de wereld was een moment ontbonden, gebroken - maar nu is rust en orde weergekeerd. Althans in de hoofden van de mensen die zich deze illusie laten welgevallen, zoals de vader van George die zich weer in slaap kan laten sussen door de vertrouwde woorden: ‘Nu kan hij ongetwijfeld weer beginnen erin te geloven, ze zorgvuldig uit te drukken, ze elegant te ordenen de ene na de andere, betekenisloos, welluidend en hol, in betekenisloze, welluidende, gepaste en eindeloos geruststellende, elegante frasen, net zo effen, net zo gepolijst, net zo versteend en net zo weinig solide als het spiegelend wateroppervlak dat bemantelt, kuis verbergt...’ (p.232). De ‘verraderlijke wereld [is] weer onschadelijk, vertrouwd, bedriegelijk’ (p.234). De vader klampt zich vast, zijn woorden verschaffen hem een soort beschermende cocon. George zelf prikt hier nu doorheen. De laatste regels van de roman klinken als een soort dreigende belofte voor alle tijden. Of het nu om oorlogssituaties gaat of om uiterlijk stille en schijnbaar ordelijke tijden; de eenheid, stabiliteit en rust blijven illusie: ‘de wereld [is] stopgezet gestold brokkelt af slaat de hand aan zichzelf stort beetje bij beetje in stukken in elkaar als een verlaten, onbruikbaar bouwsel dat overgeleverd is aan het incoherente, onverschillige, onpersoonlijke en vernietigende werk van de tijd.’ (p.314). | |
RetoriekDe tijd staat stil. Dat wil zeggen: ze keert telkens weer zodat zowel lineariteit als chronologie doorbroken worden. Doordat de tijd stil staat, staat de wereld stil. De enige functie van de tijd is dat zij vernietigt, chaos veroorzaakt, zin onttrekt, harmonie en heelheid ontmaskert. Aan die continue verstorende werking is met geen enkele illusie te ontkomen. Er is geen houvast. Of toch? Al is het nóg zo'n onzekere wereld die Claude Simon ons, niet alleen in La route des Flandres maar in al zijn romans, biedt - toch vormen zij een mal waarin hij de, een wereld giet. Simon vertelt het verhaal van zijn wantrouwen ten opzichte van, maar tegelijkertijd zijn fascinatie voor taal. Hij toont de ontoereikendheid van woorden ín woorden aan. Het is aan de lezer te ontdekken dat Simons ingewikkelde manier van zeggen geen holle retoriek is, maar betekenis schept en verdiept. Geen eenvoudige opgave. Wel éen die de moeite waard is. |
|