| |
| |
| |
The pity of war
Ingrid van Meerten
Engeland bezit een fenomeen dat wij in Nederland niet kennen. Ze hebben meegevochten in de Eerste Wereldoorlog. Nederland was neutraal en daardoor is de Eerste Wereldoorlog hier niet zo'n begrip. Wij zijn veel meer gericht op de Tweede Wereldoorlog. Voor de Engelsen is de Eerste Wereldoorlog, ook wel ‘the Great War’ genoemd, net zo belangrijk als de Tweede. Men weet waar het om ging en men is zich bewust van de slachtoffers. De Eerste Wereldoorlog wordt daarom in Engeland nog steeds herdacht.
Twee weken geleden was ik in Midden-Engeland bij een bruiloft. Buiten de kerk werden er foto's gemaakt, onder andere bij een monument voor de gevallenen van de Eerste Wereldoorlog, waar de namen van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog bij waren gezet. Het viel mij op dat er een teken op stond dat iets weg had van een hakenkruis, wat mij niet erg toepasselijk leek. Een Engelsman vertelde mij daarop dat het een symbool van eeuwigheid ter herinnering aan de doden van de Eerste Wereldoorlog was. Toen legde men immers nog geen verband met hakenkruizen. Een vrouw in het gezelschap bracht toen ter sprake dat er in de buurt een dorpje was waar ze voor het enige slachtoffer van de Eerste Wereldoorlog een gedenksteen hadden opgericht. De indruk die de dood van die ene man gemaakt moet hebben in dat plaatsje was haast aangrijpender dan de lange lijsten met namen elders.
We herdenken dus de doden en de oorlogen. Het lijkt wel alsof elke oorlog zijn eigen kunstvorm heeft. Zo is de Tweede Wereldoorlog uitgebreid verwerkt in de Nederlandse literatuur. Nog steeds worden er boeken uitgebracht waarin de Tweede Wereldoorlog een grote rol speelt. We lijken er niet van los te kunnen komen. De Verenigde Staten verwerkt de Vietnamoorlog in haar films. Elk jaar weer komen er nieuwe Vietnam-films uit. Denk maar aan Apocalypse Now, Platoon en Goodmorning Vietnam. Het nieuwe medium wordt gebruikt om de nieuwste oorlog uit te beelden. Blijkbaar bestaat er de behoefte om mensen te herinneren aan die oorlog. Ik ben benieuwd hoe de Golfoorlog tot uiting zal komen in de media. In Engeland echter was het de poëzie die als kunstvorm gekozen werd om de Eerste Wereldoorlog te beschrijven.
Op 28 juni 1914 werd aartshertog Franz Ferdinand van Oostenrijk vermoord in Sarajevo. Oostenrijk zag hierin aanleiding om Servië de oorlog te verklaren, geholpen door Duitsland. Servië werd op haar beurt gesteund door Rusland en door een netwerk van verdragen werden al gauw Frankrijk en Engeland erbij betrokken. Toen de oorlog uitbrak was het de eerste grote oorlog sinds 1815 en de stemming onder de volkeren was enthousiast. Men was strijdlustig en patriottisch. Ieder dacht dat zijn land gemakkelijk zou winnen. Men wilde maar al te graag de gehate vijand verslaan. Duitsland wist heel goed de gevolgen van haar steun aan Oostenrijk, maar dacht dat het de ‘Weltmacht’ zou bereiken.
Aanvankelijk dacht men overal nog dat de oorlog snel voorbij zou zijn. Dat viel echter tegen. Al snel liepen de Duitse en de geallieerde troepen vast in een linie die door België en Frankrijk liep. Beide zijden groeven een uitgebreid netwerk van loopgraven en probeerden in het verloop van de oorlog terrein te winnen. Het bleek dat er door de jaren heen nauwelijks blijvende overwinningen behaald werden door een van beide, maar in de tussentijd hadden alle pogingen daartoe wel het leven gekost aan duizenden soldaten. Aan het einde van de oorlog waren er zo'n 8.700.000 levens verloren gegaan, waaronder 780.000 Engelsen. Zelfs de Tweede Wereldoorlog zou niet zoveel slachtoffers eisen.
Groot-Brittannië had soldaten nodig om het continent te bevrijden van de Duitse ‘hunnen’ en de Britse mannen meldden zich vrijwillig en in groten getale aan. Ze waren enthousiast om de eer en glorie van het vaderland te verdedigen. Ze kwamen terecht in de modderige loopgraven van het front, waar ze hun makkers zagen vallen en met het gevaar van de dood moesten leven. Ze moesten granaataan vallen en gifgas, door de Duitsers geïntroduceerd, doorstaan. De werkelijkheid van het front viel tegen, maar de soldaten konden zich afleiden door het lezen van boeken. Er was nog geen
| |
| |
radio en aan het front zat men opsloten in de loopgraven. Daarom waren woorden een belangrijk tijdverdrijf naast sex en drank. In de Eerste Wereldoorlog waren de meeste soldaten op de hoogte van de literatuur. Men was juist begonnen om de lagere klassen van de maatschappij vertrouwd te maken met literatuur omdat dit goed zou zijn voor hun ontwikkeling. Met de sonnetten van Shakespeare en dichters als Milton en Keats was poëzie een bekend begrip, en er waren onder de officieren genoeg dichters om over de oorlog te schrijven.
Het zou verkeerd zijn de Eerste Wereldoorlog te zien als de schepper van dichters. Diegenen die al gedichten schreven vóór de oorlog maakten nu die oorlog tot hun onderwerp. Voordat er enige sprake was van oorlog bestond er al de trend om over dood en verderf te schrijven. Thomas Hardy bijvoorbeeld gebruikte in zijn gedichten van vóór de oorlog al termen als graven, doden en de vijand. Zijn gedicht ‘Channel Firing’ zou op de oorlog kunnen slaan:
All nations striving strong to make
Red war yet redder. Mad as hatters
They do no more for Christes sake
Than you who are helpless in such matters
Het lijkt achteraf onheilspellend omdat we deze termen associëren met de Eerste Wereldoorlog, maar dat had Hardy niet voorzien. Bij het uitbreken van de oorlog was hij net zo patriottisch als ieder ander en vergat hij zijn eigen woorden.
Er heerste een uitgelaten stemming toen de Eerste Wereldoorlog begon in augustus 1914. Men dacht nog dat het voorbij zou zijn voor Kerstmis en men trok ten strijde voor het vaderland. Deze sfeer is ook terug te vinden in de gedichten van die tijd. De dichter Rupert Brooke schreef nog over de eer van Engeland die door de gevallen soldaten vertegenwoordigd werd. Hijzelf was als soldaat naar België gezonden en schreef vandaar naar huis dat de oorlog vermoeiend, maar ook onderhoudend was: ‘It's all great fun’. Brooke stierf een jaar later aan koorts in Griekenland en het is dus niet mogelijk te weten of en hoe zijn gedichten veranderd zouden zijn als hij was blijven leven. Een andere Britse dichter, Sir Henry Newboult, zag de Eerste Wereldoorlog als een sportwedstrijd, die volgens de regels gespeeld moest worden en waar de beste partij uiteindelijk zou winnen. Ook een andere dichter, Siegfried Sassoon, had deze idealen nog voor ogen aan het begin van de oorlog en zag het haast als doel op zich om voor de vrijheid te sterven.
De toon van de gedichten veranderde door de verschrikkingen van de oorlog. In tegenstelling tot de voorgehouden idealen waarmee de soldaten naar het front waren gegaan, kwamen ze er dood en ellende tegen. Aan het front was de glorie en de eer soms ver te zoeken. Er ontstond dan ook een kloof tussen het leger aan het front en de mensen thuis in Engeland. Thuis hielden ze eer en moed nog hoog in het vaandel. Aan het front wisten ze wel beter. Zij beleefden de militaire blunders die vele levens eisten. Zij zagen de angst van hun kameraden die probeerden zo gewond te raken dat ze naar huis konden. En de dichters probeerden dat te verwoorden. In hun gedichten beschreven ze voor degenen in Engeland hoe zij de oorlog meemaakten en vooral hoe gruwelijk die oorlog bleek te zijn.
De groep dichters die over de Eerste Wereldoorlog schreven worden in Engeland de ‘War Poets’ genoemd. Eén van de bekendste ‘War Poets’ is ongetwijfeld Wilfred Owen. Van hem is het gedicht ‘Anthem for Doomed Youth’. Owen, geboren in 1893, had al voor de oorlog besloten dat hij dichter wilde worden. Hij las ontzettend veel, gestimuleerd door een overheersende moeder, en hij adoreerde bekende Engelse dichters. Maar met een vader bij de spoorwegen was er niet genoeg geld om een dichtersleven te kunnen leiden. Owen onderhield zichzelf door les te geven op de Berlitz-school in Frankrijk. Toen de oorlog uitbrak was hij er nauwelijks in geïnteresseerd. Hij ontstak zeker niet in een patriottisch vuur, maar zag het eerder als een verstoring van zijn carrière als dichter. Hij dacht er lang en breed over na voor hij, in 1915 pas, in het leger ging.
Wilfred Owen sloot zich aan bij de Artists' Rifles. In januari 1917 ging hij naar het front aan de Somme, waar toen nog hevig gevochten werd. Owen, die trouw brieven aan zijn moeder schreef, beschreef in die brieven ook de gruwelijke dingen die hij om zich heen zag gebeuren. Hij wilde dat ze thuis zouden weten wat er aan het front gaande was. Zo schreef hij: ‘Ik denk dat het ergste voorval plaatsvond op een regenachtige nacht, toen we tegen een spoorwegdijk aanlagen. Een grote granaat ontplofte op de dijk, maar twee meter van mijn
| |
| |
hoofd. Voordat ik wakker werd, werd ik in de lucht geblazen, weg van de helling. De daarop volgende dagen bracht ik de meeste tijd door in een spoorweguitholling, net groot genoeg om in te liggen en bedekt met golfplaten. Mijn medeofficier lag tegenover me in net zo'n kuil, maar hij was bedekt met aarde en geen aflossing zal hem ooit aflossen, noch zal zijn rust maar negen dagen duren. Ik denk dat de afschuwelijk lange tijd dat we niet verlost werden onvermijdelijk was; toch zijn we verbitterd tegen diegenen in Engeland die ons zouden kunnen verlossen en het niet doen.’ Owen werd met shellshock naar het Craiglockhart Hospital in Engeland gezonden. Zijn oorlogservaringen verwerkte hij in zijn gedichten. In het ziekenhuis ontmoette hij de dichter Siegfried Sassoon, die hij zeer bewonderde en die hem stimuleerde om meer gedichten te schrijven over, maar vooral tegen, de oorlog.
Na de rust in het ziekenhuis besloot Wilfred Owen, ondanks zijn afschuw van de oorlog, terug te keren naar het front. Hij was vastbesloten om gedichten te blijven schrijven over de zinloze afslachting van mensen. Hij geloofde dat zijn gedichten alleen geloofwaardig konden zijn als hij uit eigen ervaring kon vertellen hoe het er aan het front aan toe ging. Op 4 november 1918 werd Owen gedood toen hij met een aantal manschappen probeerde een kanaal over te steken. Een week later werd de wapenstilstand getekend.
In Wilfred Owens oorlogsgedichten overheerst de boodschap aan de mensen van de realiteit van het front. Dat wil zeggen dat Owen probeert het beeld te veranderen dat de mensen thuis hebben van de oorlog. Hij beschrijft de doden, die niets hebben aan de eer en glorie die men hen thuis in Engeland toedicht en houdt hen dan voor dat zij medeverantwoordelijk zijn voor die dood:
The Parable of the Old Man and the Young
So Abram rose, and clave the wood, and went,
And took the fire with him, and a knife.
And as they sojourned both of them together,
Isaac the first-born spake and said, My Father,
Behold the preparations, fire and iron,
But where the lamb for this burnt-offering?
Then Abram bound the youth with belts and straps.
And builded parapets and trenches there,
And stretched forth the knife to slay his son.
When lo! an angel called him out of heaven,
Saying, Lay not thy hand upon the lad,
Neither do anything to him. Behold,
A ram, caught in a thicket by its horns;
Offer the Ram of Pride instead of him.
| |
| |
But the old man would not so, but slew his son,
And half the seed of Europe, one by one.
In het voorwoord van zijn gedichtenbundel, die pas na zijn dood gepubliceerd werd (er zijn maar vier gedichten gepubliceerd tijdens Owens leven; zijn carrière is eigenlijk pas begonnen toen hij omkwam), schrijft Owen wat hij met zijn gedichten wil. Niet het dichten zelf staat voorop en zeker niet de macht, eer en glorie. Zijn onderwerp is de Oorlog en ‘the pity of war’. Hij betreurt het duidelijk dat er zoiets bestaat als oorlog en alle ellende die daarmee samenhangt. Owen heeft maar één doel voor ogen: de lezers van zijn gedichten moeten de waarheid zien. Die waarheid is volgens hem de feitelijke onmenselijkheid van oorlog. Daarbij treurt hij om de doden die gevallen zijn, bespot hij ouders die hun kinderen voor eer en glorie de oorlog in sturen en getuigt hij van de dood en de gewonden die de oorlog voortbrengt. Hij wil de mensen waarschuwen voor de gevolgen van de oorlog. Meer dan waarschuwen kunnen zijn gedichten niet.
Wilfred Owens gedichten zijn zeker gebaseerd op een literaire traditie. Owen kendede traditionele dichters en werd er door beïnvloed. In zijn oorlogsgedichten vermengt hij het soldatenjargon, zoals ‘blighty’ (thuis), ‘Hun’ (de duitsers), ‘in the pink’ (gezond en wel), met archaïsche, poëtische woorden, zoals ‘taciturn’ (stilzwijgend), ‘besmirch’ (bevuild) en ‘hapless’ (ongelukkig). Daarnaast speelt hij met de klanken van woorden om de indruk van een gedicht te versterken. Karakteristiek zijn de ‘halfrijmen’, waarbij hij alleen de klinker van een woord veranderd:
And by his smile, I knew that sullen hall,
By his dead smile I knew we stood in Hell.
With a thousand pains that vision's face was grained;
Yet no blood reached there from the upper ground,
Deze stijl maakt Owens gedichten niet gemakkelijk om te lezen. Het geeft ook aan dat hij een eigen stijl was begonnen in het dichten, die misschien tot een eigen stroming had kunnen leiden ware het niet dat hij op vijfentwintigjarige leeftijd om kwam.
Een andere Engelse dichter, die net zo fel tegen de oorlog gekant was, was Siegfried Sassoon. Maar hij kwam uit een heel ander milieu. Hij groeide op in een groot landhuis, ging naar goede scholen en kwam vanzelfsprekend in Cambridge terecht. (Wilfred Owen was graag naar Oxford gegaan, maar voor hem was dat onmogelijk. Sassoon besloot Cambridge niet af te maken). In zijn luxeleventje had Sassoon dan ook alle tijd voor golfen, jagen en dichten. Hij publiceerde in eigen beheer negen dichtbundels en was al een bekend dichter vóór de oorlog.
Zoals hierboven beschreven, was Sassoon best patriottisch toen hij zich aanmeldde voor het leger. In zijn eerste oorlogsgedichten bejubelt hij nog de overwinning en de eer van de doden. Zijn ervaringen aan het front brachten hem echter spoedig tot andere gedachten. Dit weerhield hem er niet van risico te lopen aan het front en veel vijanden te doden. Hij kreeg hiervoor zelfs een medaille, die hij echter later minachtend in de zee gooide. Sassoon werd uiteindelijk zo sterk anti-oorlog dat hij, toen hij gewond naar huis werd gestuurd, besloot dat hij niet meer mee wilde vechten en dus niet terug zou gaan naar het front. Hij publiceerde zelfs een verklaring tegen de oorlog, waarin hij diegenen die aan de macht waren verweet dat ze de oorlog in stand hielden. Uiteindelijk, gekweld door de gedachten aan zijn kameraden aan het front, keerde Sassoon weer terug naar Frankrijk. Hij werd op een plek gelegerd waar hij het jaar daarvoor ook was. Het bleek dat de frontlinie geen meter opgeschoven was. Het enige verschil waren de doden aan beide zijden.
Min of meer als excuus voor zijn verklaring tegen de oorlog werd Sassoon naar het Craiglockhart Hospital gestuurd. Daar kwam op een dag Wilfred Owen naar hem toe met de vraag of hij een paar van zijn boeken voor hem wilde signeren. Het was pas later dat Sassoon er achter kwam dat Owen zelf gedichten schreef. Hierop vond er een uitwisseling van gedichten plaats, waarbij Sassoon kritiek leverde op Owens gedichten en ze verbeterde waar hij dat nodig achtte. Tegelijkertijd prees hij ze en gaf Owen zo het zelfvertrouwen om verder te schrijven. Owen werd beïnvloed door het bijtende sarcasme van Sassoon. Beiden keerden ze terug naar het front, maar alleen Sassoon overleefde de oorlog.
Vóór de oorlog had Siegfried Sassoon al negen bundels gedichten in een romantische stijl geschreven. De twee bundels die tijdens de oorlog uitkwamen waren heel anders van stijl. The Old Huntsman en Counter-Attack bevatten scherpe anti-oorlog-gedichten die vol kritiek op de leiders van toen staan.
| |
| |
Hij bespot de mensen thuis die geen begrip hebben van het oorlogsbestaan. Hij herdenkt zijn gevallen vrienden en hij denkt na over de vijand als medemens. Er spreekt emotie in zijn gedichten. Hij is bitter en probeert de mensen thuis te raken:
The Hero
‘Jack fell as he'd have wished’, the Mother said,
And folded up the letter that she'd read.
‘The Colonel writes so nicely.’ Something broke
In the tired voice that quavered to a choke.
She half looked up. ‘We mothers are so proud
Of our dead soldiers.’ Then her face was bowed.
Quietly the Brother Officer went out.
He'd told the poor old dear some gallant lies
That she would nourish all her days no doubt.
For while he coughed and mumbled, her weak eyes
Had shone with gentle triumph, brimmed with joy.
Because he'd been so brave, her glorious boy.
He thought how ‘Jack’, cold-footed, useless swine,
Had panicked down the trench that night the mine
Went up at Wicked Corner; how he'd tried
To get sent home, and how, at last, he died,
Blown to small bits. And no one seemed to care
Except that lonely woman with white hair.
In Sassoons gedichten overheersen de ironie en de dialoog. Zijn gedichten zijn veel minder complex dan die van Owen. Hij zegt duidelijk waar het om gaat. Sassoon kruipt vaker, zoals in het gedicht hierboven, in de huid van andere mensen en maakt op die manier hun gedrag en denkwijze bespottelijk. De woorden van de moeder worden holle frasen, die op leugens blijken te berusten. De officier verdraait de werkelijkheid van het front. Die werkelijkheid of waarheid wil Sassoon, net als Owen, blootleggen. Daarbij benadrukt hij hoe makkelijk de mensen thuis het hebben, die niet hoeven te ondergaan wat de soldaten meemaken.
Er zijn nog veel meer Eerste Wereldoorlog-dichters te noemen. Zo is er Edmund Blunden, die een beurs won voor Oxford en daar poëzie studeerde. Hij was pas achttien toen hij soldaat werd. In zijn gedichten beschreef hij vooral hoe de oorlog de natuur vernietigt en tot verval leidt. In een paar gedichten verwerkte Blunden ook de aanval die hij meemaakte, waarin binnen enkele minuten de loopgraven om hem heen gevuld waren met de lijken van zijn kameraden. Vlak voor zijn dood in 1974 gaf Blunden toe dat zijn herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog hem zijn hele leven achtervolgd hadden.
Een andere dichter die de Eerste Wereldoorlog meemaakte was David Jones. Hij beschreef zijn oorlogsherinneringen pas na de oorlog. In 1937 verscheen zijn lange ‘gedicht’ In Parenthesis, waarin hij een bataljon volgt vanaf hun reis naar het front tot aan het moment dat bijna het hele regiment gedood wordt en de laatste overlevende wegkruipt van de fatale plek. Jones' stijl is apart omdat hij half poëtisch, half prozaïsch schrijft. Hij doorspekt de tekst met beelden uit sprookjes en mythen en uit de geschiedenis. Het is duidelijk dat dit werk pas later geschreven is, want de stijl doet denken aan die van James Joyce.
Dan is er Ivor Gurney, die eigenlijk componist was, maar tijdens de oorlog de gedichtenbundel Severn and Somme uitbracht, waarin hij een vergelijking trekt tussen het thuisland Engeland (met de rivier Severn als symbool) waar alles nog goed was en de verschrikkingen van het front in Frankrijk (aan de Somme). In 1919 bracht hij een tweede bundel oorlogsgedichten uit, War Emblems geheten. Psychisch kwam hij nooit meer over de oorlog heen. Hij bracht de rest van zijn leven door in psychiatrische inrichtingen. Hij was beïnvloed door een andere oorlogsdichter, Edward Thomas, die in zijn oorlogsgedichten de dood van zijn kameraden betreurt. Edward Thomas sneuvelde zelf aan het front in Frankrijk in 1917.
Er zijn genoeg dichters uit de Eerste Wereldoorlog bekend in Engeland en daar wordt ook aandacht besteed aan deze stroming. Deze aandacht is echter voornamelijk of zelfs uitsluitend gericht op de mannelijke dichters. Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog waren literaire schrijvers nog in de meerderheid. Schrijfsters werden wel geaccepteerd, zoals Virginia Woolf, maar aan het front kwamen ze bijna niet voor. Vrouwelijke dichters hoorden alleen verhalen via anderen en konden niet putten uit eigen oorlogservaringen. Dat wordt tenminste vaak gedacht. Edith Sitwell echter publiceerde tijdens de Eerste Wereldoorlog een literair tijdschrift waarin gedichten van de ‘War Poets’ verschenen. Zelf schreef ze toen ook gedichten over de oorlog, maar deze zijn niet terug te vinden in de bloemlezingen met werk van de ‘War Poets’.
In 1981 is er een bloemlezing uitgekomen van poëzie door vrouwen in de Eerste Wereldoorlog. Deze gedichten zijn een tegenhanger van al de kri- | |
| |
tiek die de oorlogsdichters op diegenen van het thuisfront hadden. Het blijkt dat er toch vrouwen waren die zich bewust waren van de ellende van de oorlog en die niet onwetend of idealistisch waren. Deze gedichten werden niet alleen door vrouwen thuis geschreven, maar ook door bijvoorbeeld verpleegsters. Uit de gedichten komt veel leed naar voren. Vaak hebben de dichteressen zelf een familielid of echtgenoot verloren. Ook uit deze teksten spreekt ‘the pity of war’.
Toch zijn de verschillen tussen de vrouwelijke dichters onderling groot. Er zijn ook verschillende thema's. Zo worden de slachtoffers of de soldaten aan het front geëerd en herdacht. Sommige vrouwen klagen over het gescheiden zijn van hun geliefde en de kwelling van het beschermde bestaan in Engeland, terwijl ze weten dat hij daar lijdt in Vlaanderen. Anderen zijn verpleegsters die herinneringen aan het front ophalen. Weer anderen verhalen van het mannen werk dat vrouwen nu overnemen, zoals het maken van munitie, of werk dat ze doen voor de soldaten zelf. Margaret Postgate Cole schreef een gedicht dat in ironie en wending net zo scherp is als de gedichten van Owen en Sassoon:
The Veteran
We came upon him sitting in the sun,
Blinded by war, and left. And past the fence
There came young soldiers from the Hand and Flower,
Asking advice of his experience.
And he said this, and that, and told them tales
And all the nightmares of each empty head
Blew into air; then, hearing us beside,
‘Poor chaps, how'd they know what it's like?’ he said.
And we stood there, and watched him as he sat,
Turning his sockets where they went away,
Until it came to one of us to ask
Nineteen, the third of May.’
De hier genoemde namen zijn een greep uit het bestand van oorlogsdichters. De ‘War Poets’ zijn dichters die in een bepaalde periode dezelfde ervaring ondergingen en die verwoordden in de vorm van gedichten. De vorm en de inhoud zijn onlosmakelijk verbonden. De dichtvorm werd bepaald door het tijdperk. De inhoud werd opgeëist door de Eerste Wereldoorlog. Als die oorlog er niet was geweest, waren de dichters er hoogstwaarschijnlijk nog wel geweest, maar hun gedichten zouden nooit hetzelfde geworden zijn.
De overeenkomst tussen de gedichten is dus duidelijk het onderwerp oorlog. Opvallend hierbij is dat het overgrote deel van de gedichten de oorlog verwerpt als iets gruwelijks, waarbij dood en ellende een grote rol spelen. Het patriottisme dat in het begin van de oorlog nog uit de gedichten spreekt, verandert door de ervaringen aan het front in een anti-oorlog stemming. De nadruk ligt vaak op de verschillen in opvatting van de soldaten aan het front en de mensen en regering thuis. In de gedichten zit een waarschuwing aan de mensen die een oorlog niet van dichtbij hebben meegemaakt: in werkelijkheid is er geen eer en glorie, maar slechts dood en verderf.
De dichters gingen echter nog een stap verder. Hun waarschuwing houdt namelijk niet op met het eind van de Eerste Wereldoorlog. De gedichten hebben betrekking op alle oorlogen. De boodschap wordt dan een afwijzing van het vechten en moorden in een oorlog. De dichters vragen om dat wat zij meegemaakt hebben niemand anders meer aan te doen. Als men doordrongen is van ‘the pity of war’ dan wil niemand meer oorlog. Dat is het doel van deze gedichten, want volgens de ‘War Poets’ rechtvaardigt niets de dood van onschuldige soldaten. Dat idee blijft actueel zo lang er oorlogen zijn. Het was er tijdens de Golfoorlog, die, mede door de loopgraven, erg vaak vergeleken werd met de Eerste Wereldoorlog. Dat wat geschreven werd over een oorlog die in 1914 in Sarajevo begon, is nog steeds waar. De gedichten willen ons zoveel leren, maar ondertussen wordt er weer gevochten in Sarajevo.
| |
Literatuur
M.H. Abrams (ed.), The Norton Anthology of English Literature, volume 2. New York, 1979. |
Paul Fussel, The Great War and Modern Memory. New York, 1975 |
Wilfred Owen, The Collected Poems of Wilfred Owen, ed. C. Day Lewis. New York, 1963. |
Wilfred Owen, Selected Letters, ed. John Bell. Oxford, 1985. |
Catherine Reilly (ed.), Scars Upon My Heart - women's poetry & verse of the first world war. London, 1981. |
Siegfried Sassoon, The War Poems, ed. Rupert Hart-Davis. London, 1983. |
G.D. Sheffield, The Pictorial History of World War I. New York, 1987. |
|
|