| |
| |
| |
Bloed, zweet en tranen
Vondel als sadomasochist?
Alice Doek
Waar het strand ophoudt en het pad over de rotsen verder gaat, staat een klein kapelletje. Het felle wit, dat de toeristen naar dit Griekse eiland lokt, schittert in de zon. Eenmaal binnen worden zelfs de ongelovigen gedwongen hun hoofd te buigen voor de ikoon van de Heilige Pelagia: het plafond van de kapel bevindt zich op nauwelijks anderhalve meter hoogte van de rotsige vloer.
De meeste vakantiegangers doen geen moeite om de deur open te wurmen. Voor hen is de kapel niet meer dan het decor voor een foto, waarop het contrast tussen de witte pleisterlaag en hun eigen bruine lijven duidelijk wordt. Maar voor de autochtonen van Aghia Pelaghia is deze plek het eindpunt van een kleine bedevaart, die elke zondag in familieverband wordt ondernomen. Om beurten bekruist men zich en treedt dan binnen om de ikoon met de lippen te beroeren. Bij het naar buiten gaan volgen wederom een paar afgesleten kruistekens en men vangt de terugtocht aan.
| |
Zelfmoord
Hoe vredig, hoe aandoenlijk is het christelijk geloof. Je zou bijna vergeten dat de kapel een monument is voor een door vervolging en marteling geplaagd meisje, dat tenslotte geen andere uitweg meer zag dan zelfmoord. In het jaar 304, op 15-jarige leeftijd, besloot de christelijke Pelagia uit Antiochië haar belagers de wind uit de zeilen te nemen door een sprong van het dak. Een doodsmak in de ogen van de Romeinen, maar voor Pelagia zelf een regelrechte hemelvaart.
Niemand minder dan Joost van den Vondel, 's vaderlands zeventiende-eeuwse trots op het gebied van toneel en poëzie, heeft in zijn Brieven der Heilige Maeghden, Martelaressen (1642) een poging gedaan zich te verdiepen in het leven van Pelagia en 11 andere martelaressen uit de eerste eeuwen van het christendom. De zojuist tot het katholicisme bekeerde dichter deed dat, zoals de titel al zegt, in de vorm van brieven. Elke martelares schrijft aan het eind van haar leven een brief aan iemand die haar dierbaar is, bijvoorbeeld een vriendin, een familielid of de biechtvader.
| |
Crisis
Het mooiste moment om een heilige aan het woord te laten is de seconde vóór ze haar laatste adem uitblaast, moet Vondel gedacht hebben. Ze kan dan enige afstand nemen om terug te kijken op haar godvruchtige leven, terwijl ze tegelijkertijd nog levend genoeg
| |
| |
Vondel gelauwerd, ca 1653; krijttekening door Jan Lievens
is om de hitte van de gloeiende kolen te voelen. Tijdens die crisismomenten laat Vondel elke heilige haar autohagiografie schrijven. Gevolg is wel dat aan het inlevingsvermogen (lees: de goedgelovigheid) van de lezer hier en daar hoge eisen worden gesteld. Natuurlijk waren Vondels rooms-katholieke tijdgenoten niet geheel onbekend met het leven en lijden van de martelaressen, maar ook werden zij geacht te geloven dat de Heilige Pelagia, op het dak zittend, 108 regels poëzie uit haar pen kan krijgen, terwijl beneden een legertje Romeinen staat te popelen om haar in een bordeel op te sluiten.
Een van haar collega-martelaressen, de Heilige Agatha, maakt het minstens zo bont. Haar ledematen zijn op de pijnbank flink uitgerekt, een borst is afgerukt en tenslotte roostert men haar op hete kolen. Toch heeft ze kennelijk nog de gelegenheid en de tegenwoordigheid van geest om uitgebreid schriftelijk afscheid te nemen van haar vroegere speelkameraadje Makaria. Dat ze zich in haar brief verontschuldigt voor eventuele onleesbare woorden, is een van Vondels trucjes om het werk een schijn van oorspronkelijkheid te geven. Want ja, met geschroeide vingers en een verbrij- | |
| |
zelde hand valt het niet mee om duidelijk te schrijven. Maar mogelijk is het wel, 175 regels én op rijm.
| |
Klassiek voorbeeld
Het idee om belangrijke vrouwen door middel van gefingeerde brieven te portretteren, was in 1642 niet oorspronkelijk meer. In de Heroides van Ovidius schrijven mythologische vrouwen aan hun afwezige echtgenoten en/of minnaars: Dido aan Aeneas, Ariadne aan Theseus, Paris aan Helena enzovoort. Dit oervoorbeeld heeft voor zoveel navolgingen gezorgd, dat we de heldenbrieven gerust een literair genre kunnen noemen. Niet alleen VIP's uit de mythologie zijn als briefschrijvers opgevoerd, ook mannen en vrouwen uit de Bijbel, heiligenlegendes en uit de historische werkelijkheid, zolang ze maar een zekere faam genoten.
Vondel heeft goed op het voorbeeld van Ovidius gelet. Om de Ovidiaanse schrijftrant in de vingers te krijgen, maakte hij rond 1640 een prozavertaling van de Heroides. Ook in de kunstgrepen die de Maagdenbrieven authentiek moeten maken, verraadt zich de invloed van de Romein. Immers, wanneer een dichter/briefschrijver in de huid kruipt van een door verdriet verteerde ziel, kan hij de brief echter doen lijken door bijvoorbeeld in de tekst te verwijzen naar tranen die het handschrift ‘onleesbaar’ maken. Ovidius doet dat, Vondel doet het hem na. De Heilige Agnes rept van ‘letters, versch met maaghdebloet geschreven’. Ook van Agatha's beverige handschrift komt een equivalent bij Ovidius voor.
Maar inhoudelijk zijn er natuurlijk grote verschillen tussen de twee brievenbundels. De heldinnen van Ovidius schrijven aan hun mannen die schitteren door afwezigheid en niet lijken te denken aan degenen die ze hebben achtergelaten. Onvervulde vrouwelijke verlangens komen in de brieven tot ontlading en dat resulteert vaak in bittere verwijten aan het adres van de heren. Voor de heldinnen heeft het leven geen zin meer, ze zouden hun dood met graagte aanvaarden en sommigen dreigen de hand al aan zichzelf te slaan. In christelijke termen: de aardse liefde heeft niets anders dan de dood tot gevolg. Vondels martelaressen zijn eveneens bezield door liefde, maar dan een liefde van de goddelijke soort. Ook die kan leiden tot de lichamelijke dood, wanneer de buitenwereld die liefde vijandelijk beoordeelt. Maar de martelaressen hebben een troost die ruimschoots opweegt tegen het lichamelijke leed: zij kunnen vooruitzien naar een eeuwig leven met hun hemelse bruidegom Christus. In het licht van die aanstaande dood is er geen plaats voor teleurstelling, maar integendeel voor dankbaarheid.
| |
Plastisch
Wat in Brieven der Heilige Maeghden naar voren komt is dus niet de aandoenlijkheid en vredigheid van het christelijk leven, maar veeleer het lijden en het doodsverlangen in dienst van het geloof. Vondel neemt dan ook geen blad voor de mond, wanneer hij aanleiding ziet voor een plastische beschrijving van foltering en dood. In het zicht van het naderende einde laat hij Pelagia bijvoorbeeld zeg- | |
| |
gen: ‘ik zal mijn vijanden beschamen door mijn vrijwillige dood, wanneer mijn zuivere brein en bloed hen in hun geile gezichten zullen spatten.’ Ook in andere brieven dampt het bloed en worden maagdelijke kelen wreed aan het zwaard geregen. Uit de brief van Agatha komt het volgende citaat:
Het paartshooft reckt myn leên met koorden, en gewight.
De tortsen braden 't lyf, gestreept van scherpe roeden, [...]
Zoo ruckt de wreede een borst van myne ribben af.
En de Heilige Apollonia, die nu nog door katholieken met kiespijn kan worden aangeroepen, schrijft:
Na dat de boosheit mijn stantvastigheit mistrouwt,
Zoo trecktze met een tang, en klopt met palmenhout, [...]
Mijn kaeckebeenders en het out gebit in stucken.
Dit taalgebruik zou je kunnen zien als een ander gevolg van de keuze die de dichter maakt voor het crisismoment. Maar de lezer kan zich niet aan de indruk onttrekken dat Vondel de martelscènes realistischer beschrijft dan voor een goed begrip nodig is. Bovendien legt hij er voortdurend de nadruk op dat de martelaressen hun dood hartelijk verwelkomen, ja zelfs willen bespoedigen, zoals in de brief van Tekla, die op het punt staat door leeuwen te worden verscheurd. ‘Kom’, zo spreekt ze de leeuwen toe, ‘vermaal me met jullie tanden, opdat het voedsel wordt voor de engelen. Schiet eens wat op, dan kan iedereen tenminste naar huis.’
| |
Sadomasochisme
Wat krijgen we nu? Vondel als sadomasochist? Frans Kellendonk beantwoordde deze vraag in 1987 met een volmondig ‘ja’. Kellendonk, die dat jaar de Albert Verwey-lezing wijdde aan Vondels Altaergeheimenissen, ontdekte in dit leerdicht over de mystiek van de Eucharistie verdachte samenstellingen zoals martelfeest en temlust. Maar niet alleen in woorden verschuilt zich een sadomasochistische neiging. Wanneer Vondel elders in het leerdicht Christus beschrijft als iemand die ernaar verlangt Zijn bloed te laten vloeien, doet dat Kellendonk denken ‘aan de plastische wellust waarmee zieken anderen deelgenoot van hun lijden proberen te maken.’ Ook in Brieven der Heilige Maeghden komen verdachte woorden voor, bijvoorbeeld moortspel en martelwilligh.
Als dit geen sadomasochisme is, wat is het dan, zo vraagt de lezer zich af, christelijk soms? Inderdaad, christelijk is het. Al sinds de derde eeuw na Christus is de martelaarsdood een literair motief. In vroeg-christelijke beschrijvingen van het leven en lijden van martelaren komen al extreem realistische passages voor. Een van de onderwerpen die bij voorkeur met overdrijving worden behandeld, is de manier waarop martelaren hun dood als een feest tegemoet treden. Ze verwelkomen het gloeiende rooster als een comfortabel bed. Hiermee illustreren de veelal anonieme schrijvers de standvastigheid van deze gelovigen en wijzen ze bovendien op de
| |
| |
parallel met het leven en lijden van Christus, wiens dood immers een centraal thema is van het geloof.
| |
Zintuigen
Deze vorm van realisme werd gedurende de middeleeuwen levend gehouden. Het dertiende-eeuwse geschrift Meditationes, dat aan de theoloog Bonaventura wordt toegeschreven, propageert een meditatietechniek die gebaseerd is op zintuiglijke verbeelding. Gelovigen worden aangemoedigd om elk detail van Christus' lijden te dramatiseren alsof ze er zelf bij zijn. Alsof ze het kruis zien staan, het geschreeuw horen, de striemen voelen en het bloed ruiken. Dit mede-lijden wekt de liefde tot Christus op en vergroot de devotie.
Ignatius van Loyola, stichter van de jezuïetenorde, heeft deze techniek in de zestiende eeuw nog verder uitgewerkt en geschikt gemaakt voor dagelijks gebruik. In zijn Exercitia spiritualia (Geestelijke oefeningen, 1548) worden de zintuigen voortdurend ingeschakeld als hulpmiddelen bij de persoonlijke geloofsbeleving. Van de impuls die Ignatius gaf aan de toen al enkele eeuwen oude techniek, is een grote invloed uitgegaan naar de poëzie van de zeventiende eeuw. Wanneer een christelijke dichter stilstond bij de naderende dood, kon dat wel eens uitmonden in een vorm van emotioneel geweld, zoals in een van John Donnes Divine poems:
Batter my heart, three person'd God; for, you
As yet but knocke, breathe, shine, and seeke to mend;
That I may rise, and stand, o'erthrow mee, ‘and bend
Your force, to breake, blowe, burn and make me new.
Sla me, God, breek me, verbrand me, maar vernieuw me. Deze op zuivering gerichte meditatiehouding is typerend voor de jezuïtische traditie, waarvan Vondel na zijn overgang tot de rooms-katholieke kerk een exponent werd. Als we bedenken dat Vondel bevriend was met paters uit deze orde, lijkt het aannemelijk dat de Brieven der Heilige Maeghden hierdoor beïnvloed zijn.
| |
Nogmaals: sadomasochisme
Kellendonks bevestigende antwoord op de vraag of Vondel een sadomasochist was, is dus op zijn plaats, maar behoeft ook nuancering. Gelukkig nuanceert Kellendonk zelf ook. Hij heeft het namelijk niet over sadomasochisme als psychologische eigenaardigheid, maar als een literair mechanisme. Christus heeft door Zijn lijden de vicieuze cirkel van wraak en weerwraak doorbroken, maar tegelijkertijd was Hij medeplichtig aan Zijn eigen dood, doordat Hij die vrijwillig zocht. Wie dit lijden beschouwt en overdenkt tijdens het lezen van Vondels Altaergeheimenissen, is ‘dader en slachtoffer tegelijk, wat een eenzijdige toewijzing van schuld verijdelt’. Hieruit blijkt dat Kellendonk doelt op een christelijke vorm van katharsis bij de lezer, een reiniging van de emoties, waardoor hij God weer onder ogen kan komen.
| |
| |
| |
De voorspraak van de maagd-martelares
Zijn het ‘verdachte’ taalgebruik en de plastische beschrijvingen van de martelscènes in Brieven der Heilige Maeghden ook gericht op dit zuiverende effect? Daarin gaat het immers niet om Christus, maar om de martelaressen.
Ik denk dat zij wat betreft medeplichtigheid aan hun eigen dood rustig vergeleken kunnen worden met Christus. Sterker nog: bij hen is in Vondels versie zelfs geen spoortje twijfel of moeite waarneembaar, in tegenstelling tot Christus, die bedroefde en bittere momenten beleefde. Ook wat betreft de heilzaamheid van hun dood komen de martelaressen een flink eind mee wanneer we, zoals de gelovigen van Aghia Pelaghia, het geloof in de voorspraak der heiligen aannemen.
Naast Pelagia's ikoon in het witte kapelletje hangen tientallen afbeeldingen van geheelde lichaamsdelen. De in blik uitgestanste exvoto's zijn de dankbetuigingen aan de maagdelijke onschuld, die ontsnapte aan de handen van de beul.
| |
Literatuur
J. van den Vondel, De werken; volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen. Amsterdam, 1927-1930. Deel 4, pag. 429-522. |
Ovidius, Heroides. Transl. H. Isbell. Harmondsworth, 1990. (Penguin classics). |
F. Kellendonk, Geschilderd eten. Leiden, 1988. (Tekst van de Albert Verwey-lezingen 1987). |
|
|