voor romanschrijvers dan voor zieke mensen.’
De tijd die Svevo na de doorbraak van Zeno nog restte was literair gezien een tamelijk produktieve periode. De auteur werkte aan een vervolg op Zeno, een roman die De oude oude man of Bekentenissen van een oude man moest gaan heten. Ook schreef hij als gezegd de novelle De goede oude man en het mooie jonge meisje. De intrige van de novelle laat zich gemakkelijk samenvatten met behulp van de vijf zinnetjes op de achterflap: ‘Een oude man moet de tol betalen voor zijn verhouding met een jong meisje: een teveel aan eten, drinken en vrijen bezorgen hem een hartaanval. Als hij daarvan herstellende is begint hij te schrijven om zowel tegenover het meisje als zichzelf zijn houding te rechtvaardigen. Allengs groeit zijn werk uit tot een theoretische verhandeling over de omgang tussen jonge en oude mensen. Het breed opgezette werk groeit hem echter boven zijn krachten uit. Als hij probeert antwoord te vinden op de vraag wat de ouderdom van de jeugd mag verwachten, blaast hij, gebogen over zijn manuscript, zijn laatste adem uit.’
Essentiëler dan de opeenvolgende gebeurtenissen zelf is de wijze waarop de protagonist de verwikkelingen verwerkt en, gedeeltelijk, zelf bepaalt. Spaarzaam zijn de opmerkingen over de plaats van handeling (Triëst) en de tijd waarin de gebeurtenissen zich afspelen. Dit laatste gegeven is des te opvallender aangezien de novelle speelt tijdens de Eerste Wereldoorlog. Behalve de mededeling dat de oude man er, niet zonder wroeging, geld aan verdient, leest men nagenoeg niets over deze oorlog. Bij de wroeging van het hoofdperonage hoeft men zich ook weer niet al te veel voor te stellen; wanneer hij door kanongebulder uit zijn slaap wordt gehouden, denkt hij: ‘Waarom hebben ze nog geen manier uitgevonden om elkaar te vermoorden zonder zoveel lawaai?’
De oude man is een echte Svevoheld: twijfelend, teruggetrokken, zwak, onzeker en ten prooi aan driften, gevoelens, lichamelijke kwalen en onheilspellende of geile dromen die het intellect niet vermag in te dammen. Deels hangen de problemen die de man het hoofd moet zien te bieden samen met zijn gevorderde leeftijd, deels ook niet. Svevo evoceert in De goede oude man een psychisch drama waarvan de mensheid sinds Freud op de hoogte is: de onmogelijkheid controle uit te oefenen over onbewust verlopende psychische processen; anders geformuleerd: de afwezigheid van een stabiele persoonlijkheid. Het individu probeert er uiteraard het beste van te maken, zoals ook Svevo's goede oude man. De pogingen van het hoofdpersonage tegenstrijdige verlangens met elkaar in overeenstemming te brengen worden door Svevo meedogenloos verwoord. Hierbij maakt de auteur gebruik van een alwetende vertelinstantie die droogjes commentaar levert op het met zichzelf overhoop liggend hoofdpersonage. Een mooie illustratie hiervan levert de passage waarin de oude man verbouwereerd reageert op een erotisch beladen droom: ‘“Schunnig! O! Schunnig!” schreeuwde hij, gewoonweg ontzet over zijn droom. Hij probeerde tot bedaren te komen door zich voor ogen te houden dat de droom niet eigen is aan degene die iets droomt, maar hem ingegeven wordt door occulte machten. Maar de schunnigheid lag duidelijk aan hem.’ [curs. BV]. Dit auctoriale commentaar is voor de huidige lezer waarsclijnlijk overbodig, maar storen doet het niet. Gelukkig ventileert de vertelinstantie echter niet altijd zijn inzichten, bijvoorbeeld wanneer deze volstrekt overbodig zijn. Zo wordt ergens in de novelle sec beschreven hoe de oude man de schuldgevoelens die samenhangen met de in zijn visie moreel verwerpelijke affaire doet verdwijnen: tijdens het bedrijven van de liefde met het meisje wendt hij al zijn overredingskracht aan om haar ervan te overtuigen dat weinig goeds
te verwachten valt van ‘slordige liefdesbetrekkingen’. Even mooi en sec beschreven is wijze waarop de oude man zijn theoretische verhandeling tracht te concipiëren. Hij begint - wanneer de affaire al min of meer voorbij is - met het maken van aantekeningen waarin hij enerzijds schuld belijdt en anderzijds het meisje, voor wie het geschrevene in eerste instantie bedoeld is, tracht op te voeden. Al snel schakelt de oude man echter over naar een abstracter niveau: de relatie tussen oude mannen en jonge meisjes, waarbij het hem duidelijk is dat de ene categorie geen ‘ongeoorloofde liefdesbetrekkingen’ moet aangaan met de andere. Oude mannen moeten hun bemoeienissen met jonge meisjes maar beperken tot een puur vaderlijke bezorgdheid en jeugdige dames dienen elke andersoortige belangstelling van bejaarde geilaards uit de weg te gaan. Tijdens de formulering van dit inzicht herinnert de oude man zich echter de jonge man waarmee hij het meisje over straat heeft zien gaan, en onvermijdelijk interfereert ordinaire jaloezie met de verheven moraal van het hoofdpersonage: ‘In zijn aantekeningen probeerde hij een poosje bij de oude mannen die ze moest mijden ook die fat met zijn mooie paraplu onder te brengen die hij nog niet vergeten was.’ Dit soort droogheid wekt - mits in de context van de gehele novelle geplaatst - onge-