moeten wij er gewoon een méér in schoppen. Zo ligt het en niet anders. Een voetballer moet risico durven nemen.
Er wordt te voorzichtig geschreven, tegenwoordig. Te vaak is er de angst voor de reputatie, alsof elke publicatie de laatste en de definitieve is en een mislukking noodlottig. Wat een onzin. Je kan toch nóg een stuk schrijven. Een boek desnoods? Er moet meer geschreven worden alsof er de volgende dag weer ruimte is. Een schrijver moet risico durven nemen.
Nico Scheepmaker had elke week (en vanaf 1975 zelfs elke dag) ruimte. Hij kon schrijven zoals hij wilde, en dat leverde naast veel gebabbel (door Daan Cartens ‘anekdotiek van iedere dag’ genoemd), regelmatig een onverwacht succes op. Wat voor ieder weldenkend, risicoloos mens een kwestie van een voetnoot zou zijn, namelijk de vraag: wás het wel Heine die zei: ‘als de zondvloed uitbreekt ga ik naar Nederland, daar gebeurt alles vijftig jaar later?’, is voor hem een Kwestie, die hij niet kan oplossen, maar die een spannende speurtocht oplevert. ‘Heine heeft het nooit gezegd’ is een prachtig stuk van 11 pagina's, dat Scheepmaker mogelijk nooit geschreven zou hebben als hij wist dat het in een boek vereeuwigd zou worden. Juist het tijdelijke karakter van zijn medium veroorloofde hem nu en dan dingen te schrijven die niemand schreef, omdat het eigenlijk helemaal niet nuttig is om die dingen te schrijven. En als zo'n kleine kwestie slechts gezeur oplevert (de vraag of de achternaam van Johan nu Cruyff of Cruijff is, is oneindig minder relevant dan de vraag welke club hij traint) is er niets verloren: vooral omdat samensteller Tim Krabbé dat stuk niet heeft opgenomen.
Nico Scheepmaker heeft te veel geschreven. Volgens de berekeningen van een in zijn inleiding driftig tellende Tim Krabbé (hij rekent bij voorbeeld uit dat alles wat Nico Scheepmaker heeft geschreven, ‘in alle exemplaren waarin het is afgedrukt’ achter elkaar geplakt een zin zou opleveren die 2000 keer rond de aarde gewikkeld kan worden. In dat geval weet ik er ook nog wel een paar: twee van die zinnen zouden tot aan de zon reiken; de zin kan 100 keer heen en terug naar de maan geschreven worden; en wie een lamp aandoet bij de hoofdletter, zal ruim viereneenhalve minuut moeten wachten tot het licht bij de punt zichtbaar is) zou het complete oeuvre van Scheepmaker bijna 100 boeken tellen van het formaat dat nu voor me ligt. Dat zou betekenen: 44.000 pagina's Over alles. En van dat boek is de tekst dan nog voor een belangrijk deel in twee kolommen gezet met een (te) kleine letter (God weet waarom, Tim Krabbé in elk geval niet: ‘Aan de verschillen in zetwijze moet weinig inhoudelijke betekenis worden toegekend’) en zijn de pagina's regelmatig zo vol, dat het paginanummer sneuvelt.