beide romans worden immers ‘subculturen’ beschreven - in Gimmick! de wereld van de kunstyuppies en in Vals licht die van de prostitutées. Een nogal merkwaardige reactie, vindt Zwagerman:
‘Gimmick! en Vals licht spelen zich af in scenes die absoluut niets van elkaar weg hebben. Het zijn twee totaal verschillende boeken. De leefwereld die ik in Gimmick! portretteerde staat ver van mijn eigen gemoed en aard: ik ben veel lyrischer aangelegd dan de personen in de roman. Gimmick! is geen afrekening met de kunstwereld, zoals wel eens geopperd werd - laat dat voor eens en voor altijd duidelijk zijn. Ik had net zo goed de zonzijde van die hele kunstwereld kunnen beschrijven, maar ik heb - en dat ligt wel meer in mijn aard - gekozen voor de nachtzijde, de tragische kant. Ik ben ook helemaal niet de persoon om ergens mee af te rekenen. Gimmick! is natuurlijk wel een kritisch boek - het zet vraagtekens bij het seksisme, bij de corruptie in de kunstwereld - maar het is minder pamflettistisch dan werd aangenomen.’
‘Ik geloof dat ik veel meer mijn hart en ziel ten dienste heb gesteld van de hoerenwereld dan van de kunstwereld. Vals licht heeft iets van een solidariteitsverklaring aan de prostitutie.’
Toch is er een overeenkomst tussen de hoerenwereld en de kunstwereld - maar die heeft niets met yuppies of hoeren te maken: ‘Ik ben er van overtuigd dat troebele motieven - in elk segment van de maatschappij - altijd de boventoon voeren, dat onoprechtheid altijd zegeviert, dat het Arcadië verloren is, hoe je je best ook doet.’
Zwagermans personages streven terug naar het verloren Arcadië, zelfs al weten zij dat hun pogingen vergeefs zijn: ‘Mijn credo is terug te vinden in Vals licht: als je maar genoeg je onschuld ensceneert, dan houdt het ensceneren als vanzelf op. Herwinnen kun je je onschuld nooit, maar als je het met toewijding en devotie ensceneert - zoals Lizzie en Simon doen - dan heb je een glimp van de ooit verloren onschuld terug. Daar gaat het in mijn boeken om: de geliefde wordt gezien als de persoon die de verloren onschuld terug kan brengen, die toegang kan geven tot het verloren Arcadië.’
De poging om het Arcadië te herwinnen krijgt in Zwagermans werk op verschillende wijzen gestalte: van het ogenschijnlijk onschuldige kinderspel uit Vals licht tot Freudiaanse ‘complexen’, zoals in het verhaal ‘Een gelukkige poging’. Hierin creëert een kunstenaar een enorme baarmoeder waarin hij wil verdwijnen; ‘Bepaalde personages in mijn boeken zijn toch ook tamelijk oedipaal verminkt. In “Een gelukkige poging”, mijn meest groteske verhaal, is dat in het extreme gesteld: de hoofdpersoon gaat letterlijk terug naar de baarmoeder. In Gimmick! komt dat bij voorbeeld op een meer omfloerste manier terug.’
Aan het begin van de roman raakt Walter Raam in een New Yorkse peepshow verzeild. Door een luikje aanschouwt hij een op Whitney Houston lijkend negermeisje: ‘Ik zou willen dat ik klein was, veel kleiner dan het negermeisje, ik zou willen dat ik zo klein was dat ik door het luikje kon klimmen, dat ik net zo klein was als dat kutje van haar. Dan zou ik mezelf kunnen oprollen, mijn hele kleine knieën opgetrokken tegen mijn hele kleine borstkas, ik zou het negermeisje vragen of ze mij na haar werk in haar jaszak of in haar handtas zou willen meenemen naar haar appartement, naar haar slaapkamer. [...] Nooit meer wakker, altijd thuis.’ (pagina 16)
‘Dat hangt weer samen met het hele ideaal van zielsverhuizing: Walter Raam wil zo klein worden, omdat hij een onderdeel van haar wil zijn. In de queeste van Simon Prins zit dat ook een beetje: uiteindelijk wil hij in een soort continue halfslaap geraken die optreedt als hij zichzelf onbestaand waant, als hij zich een mutant waant van Lizzie Rosenfeld. Dat is zijn optiek van de liefdevolle begeerte: niet de ander willen hebben, maar de ander willen worden. Doodsdrift is mijn personages vreemd, ze hebben alleen “het verlangen om er niet te zijn”, zoals Jeroen Brouwers zegt - en die heeft het weer van Willem Brakman.’
‘In De houdgreep schrikken Adriënne en Ingmar van de sensatie dat ze voor een ogenblik de ander worden. Dat is iets anders dan de romantische ineenvloeing uit vroeger tijden, het heeft te maken met androgynie. Het hart van het meisje in mij gaat sneller kloppen als ik het jongetje kan ontwaren in het meisje van mijn dromen.’
Verliefdheid als ‘het verlangen om er niet te zijn’, als middel om in de ander te verdwijnen. Het ‘object’ van die verliefdheid komt hierdoor weinig tot zijn recht - Zwagermans personages