Vooys. Jaargang 10
(1991-1992)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Die Pforte des Schreckens
| |
I.Met enig leedvermaak' komt Franz Blei in 1932 in een brief aan Hermann Broch tot de conclusie dat het ‘twee Oostenrijkers zijn, jij en Musil, die de hedendaagse roman zijn grootste vorm hebben gegeven’. Blei is niet de enige die een verwantschap tussen beide auteurs constateert. Vroege critici van Die Schlafwandler (1931-32) en de eerste twee delen van Der Mann ohne Eigenschaften (1930 en 1932) reppen van begin af aan over filosofische parallellen en vergelijkbare literaire uitgangspunten, tot groot ongenoegen overigens van zowel Musil als Broch. Nu deze twee ‘troglodieten’ uit de modernistische literatuur al weer een tijdje in een Nederlandse vertaling beschikbaar zijn, lijkt het moment rijp om eens stil te staan bij de gespannen verhouding tussen Musil en Broch. Zowel Musil als Broch stellen de positie van de kritische burger in de moderne samenleving ter discussie op een manier die in zekere zin typerend is voor de Duitse romantraditie. In tegenstelling namelijk tot de typische ‘vertellers’ uit de Engelse en Franse traditie, steken noch Musil, noch Broch hun metafysische en filosofische positie onder stoelen of banken. Tijd en samenleving hebben intellect en ethiek uit elkaar doen drijven. Dit heeft gaandeweg tot een scheiding geleid tussen wat de mens begrijpt en wat hij kan doen. Musil benadrukt dat voor een beter begrip van de wereld ratio en irratio elkaar moeten aanvullen. Ook Broch hecht veel waarde aan een zeker evenwicht tussen ratio en irratio. Zijn interesse gaat echter niet uit naar ontologische overwegingen die Musil bezig lijken te houden, maar is gericht op een moreel aanvaardbare levenswandel. Musils literaire landschap simpelweg als ontologisch en dat van Broch als ethisch-utilistisch af te doen zou echter onaanvaardbaar zijn. Een dergelijk hard onderscheid doet geen recht aan de | |
[pagina 122]
| |
overeenkomsten tussen de werken van beide auteurs. Bovendien zou dit al te gemakkelijk voorbijgaan aan de waarderende, maar ambivalente houding die zij jegens elkaar aannemen. Zo gebruiken Musil en Broch afwisselend de termen ‘collega’ en ‘concurrent’ als ze in brieven of notities over elkaar spreken. Het onderscheid is al met al relatief, komt het beste tot uitdrukking in een vergelijking en wordt wat flets wanneer de aandacht expliciet naar òf Musil òf Broch uitgaat. Twee verwante geesten, echter, met een volstrekt ander karakter: dat het slechts één keer tot een driftige woordenstrijd komt, valt nog mee. Plagiaat, roept Musil. Ik heb het over iets heel anders, verweert Broch zich. Hieronder wordt de biografische en literaire achtergrond geschetst van de problematische verhouding tussen de ‘ontoloog’ Musil en de ‘ethicus’ Broch. Dat biografie en literatuur daartoe vaak leentjebuur zullen spelen komt voort uit de aard van het proza van de auteurs: beide dimensies zijn daarin als het ware op een hoger, filosofisch plan gebracht en nauw met elkaar verweven. | |
II.Temidden van een groep van jonge Weense kunstenaars en bohémiens, ontmoetten Musil en Broch elkaar tussen 1916 en 1920 regelmatig in Café Herrenhof. Ze zijn in die tijd nog nauwelijks collega's van elkaar te noemen. Musil heeft al belangrijke werken voltooid, zoals Die Verwirrung des Zöglings Törless (1906). Broch heeft vanaf 1908 als onderdirecteur in de Teesdorfer textielfabriek van zijn vader gewerkt. Hij maakt een cruciale overgangsfase mee: de directie moderniseert de produktiehal en bouwt tegelijkertijd een duidelijk sociaal beleid op. ‘Zo was ik betrokken bij de herziening van het arbeidsrecht en niet in de laatste plaats bij pogingen om de werkeloosheid terug te dringen’: ervaringen die Broch later als uiterst leerzaam’ aanmerkt.Ga naar voetnoot1. In Café Herrenhof zijn de rollen nog duidelijk verdeeld en heeft de norse en moeilijk toegankelijke Musil weinig met de wereldse textielfabrikant Broch uit te staan. Musil en Broch verdiepen zich dan ook niet in elkaar maar in de hypnotiserende Ea von Allesch, een bleke schoonheid die wel wat wegheeft van de dichteres Else Lasker-Schüler. Broch is verrukt van haar en langzaam maar zeker bloeit er iets moois tussen hen op. De verhouding tussen Broch en Ea zal standhouden: in 1923 verlaat Broch zijn eerste vrouw en woont hij tijdelijk bij Ea in. In hetzelfde jaar legt Musil herinneringen aan Ea en de Herrenhof-tijd vast in zijn komedie Vincenz und die Freundin bedeutender Männer. Daarin stelt het burgermanszoontje Marek de jonge Broch voor: ‘Ik studeer, zoals u weet, techniek, met de bedoeling om straks in het concern van mijn vader te gaan werken’. In 1927 doet Broch de Teesdorfer textielfabriek van de hand. Geruggesteund door Ea wijdt hij zich voortaan volledig aan het schrijven. Pasenow oder die Romantik en Esch oder die Anarchie zijn in 1929 gereed en worden samen met Huguenau oder die Sachlichkeit in | |
[pagina 123]
| |
| |
III.Van Franz Blei krijgt Musil in januari 1930 het Methodologische Prospekt dat Broch kort daarvoor met de concept-versies van Pasenow en Esch aan Fischer Verlag heeft gezonden. Het Prospekt beschrijft kort de intenties en opzet van beide romandelen. Op basis hiervan vermoedt Musil al dat het om een ‘interessant boek’ gaat en dat er ‘tussen de bedoelingen van Broch en die van mij raakpunten zijn’. Wat Musil in dit stadium al opgevallen kan zijn, is de sterke overeenkomst tussen Brochs protagonisten Esch en Bertrand en zijn eigen Ulrich. Vooral met Esch deelt Ulrich het besef dat ‘religieuze vormen nog slechts rudimentair voorhanden zijn’ en feitelijk afgedaan hebben. Deze wetenschap zet bij beiden een rusteloos ‘slaapwandelen’ in gang naar niets meer of minder dan een nieuw levensinzicht en een even nieuwe moraal. Ulrich en Esch zijn geboren verliezers, zouden we kunnen zeggen. Niet omdat ze dom zijn, geen geluk hebben of dat niet kunnen ervaren, maar omdat ze, tussen twee generaties in, half bewust, half onbewust, leven in een tijd waarin, volgens Antonio Gramsci, ‘het oude nog niet gestorven en het nieuwe nog niet geboren is’. Een tijd waarin verschrikkingen en terreur zich aankondigen en de mens loskomt van wat hem daarvoor nog verankert. Tegen het einde van 1930 leest Broch het eerste deel van Der Mann ohne Eigenschaften. Hij slaat het werk hoog aan: ‘12 jaar werk en bijvijlen hebben het boek tot een geweldige prestatie gemaakt, het is torenhoog verheven boven alle snelschrijverij’. Omdat uitgever Rowohlt Verlag op dat moment in een financieel moeilijk parket verkeert, beveelt hij de roman onder meer bij Engelse en Amerikaanse uitgevers aan. ‘Het is een zeer belangwekkend boek en ik denk dat het uw interesse zal wekken. Ik zou niets liever willen dan dat Musil meer bekendheid in Engeland krijgt, vooral omdat hij het echt verdient’, schrijft Broch aan het vertalers-echtpaar Edwin en Willa Muir. De ironie wil dat terzelfder tijd Martha Musil, in een mengeling van jaloezie en bezorgdheid, Toni Cassirer bericht: ‘Hij [Musil] zou er zeer bij gebaat zijn om in Engeland terrein te veroveren, waar hij zo slecht bekend is dat ze daar Broch de diepzinnige en grote Oostenrijkse schrijver noemen’. Ze denkt daarbij aan de enthousiaste kritiek die Aldous Huxley kort daarvoor aan Die Schlafwandler heeft gewijd. Robert en Martha Musil zien in Broch vooral een lastige concurrent. ‘Ik moet daaraan toevoegen’, stelt Broch op zijn beurt, ‘dat ik | |
[pagina 124]
| |
Musils methode als buitensporig [abseitig] ervaar - als het ware de rationele tegenhanger van Joyce en zijn methode - en dat ik weinig perspectieven zie voor de dichterlijke uitdrukkingsmogelijkheden in het verlengde van deze methode’ De ‘buitensporigheid’ van Musil bestaat er volgens Broch in dat hij zich overgeeft aan zijn eigen ratio en zich daarmee, net zoals Esch, ‘abseitig’ van de werkelijkheid opstelt. ‘Deze methode [van Musil] is een vlucht voor het irrationele, een streven om het irrationele onschadelijk te maken door het in een rationeel net proberen te vangen’. Broch wijst op een probleem dat Musil ook voor zichzelf erkent: ‘Gevaar voor mij: te blijven steken in theorie. Keer steeds weer terug tot wat me tot deze theoretische hulp-onderzoeken heeft aangezet!’ Wat voor consequenties dit voor Der Mann ohne Eigenschaften heeft gehad blijkt onder andere uit de verschillende versies die Musil van Atemzüge eines Sommertage voor ogen gestaan. In de jaren twintig bedeelt Musil zijn Ulrich nog met een archaïsche en mystieke Reise ins Paradies. Het nauwelijks bedwingbare verlangen van Ulrich naar zijn zuster zou op deze manier zijn ultieme bevrediging krijgen.Ga naar voetnoot2. Zover komt het echter niet. Musil twijfelt, stelt uit, herformuleert en schrapt. Al weer bijna met beide benen op de grond vraagt Ulrich zich in de uiteindelijke versie af of het ‘zinnelijke’ verlangen naar zijn zuster niet slechts een tussenstadium is, slechts het voorspel vormt van een andere toestand. Als verklaard tegenstander echter van alles dat maar enigszins met psychoanalyse te maken heeft, ‘deed deze oplossing hem verstomd staan, nee, beledigde hem zelfs’. In Atemzüge eines Sommertags vlucht Musil definitief voor de nog steeds irrationele en verkapt erotische oplossing: Ulrichs zinderende verlangen wordt gekanaliseerd tot de vertrouwde ‘inductieve bezinning’. Ulrich bewoont wederom het vertrouwde landschap van de ‘mogelijkheidsmens’, het rijk van een forse kluit hypotheses van het menselijke bestaan.Ga naar voetnoot3. De ratio te beschouwen als veilige terp is iets dat Broch niet kan accepteren. In Huguenau zal hij laten zien waarom niet. | |
IV.In september 1931 recenseert Franz Blei in de Prager Presse Der Mann ohne Eigenschaften en Die Schlafwandler in één enkel artikel: vragen om problemen dus. Musil constateert dat Blei drie regels minder voor zijn werk uittrekt dan voor Die Schlafwandler. Hij verwijt ‘der Franz’ dan ook: ‘voor de niet-ingewijde lezer komt het zo over dat ik zelfs een tikje onder Broch geschoven wordt’. Ook later verdenkt Musil Blei er nog van meer aandacht aan Broch te besteden dan aan Der Mann ohne Eigenschaften. Musil duldt Broch niet in zijn geestelijke nabijheid. Twee jaar later, in een brief die helaas verloren is gegaan, slaat de vlam in de pan als Musil Broch ervan beschuldigt denkbeelden uit Literat und Literatur (1931) in het essay Das Böse im Wertsystem der Kunst (1933) te hebben gebruikt. Broch dient hem fel van repliek: ‘Het nauwelijks verholen | |
[pagina 125]
| |
Ondanks deze harde aanvaring blijft Broch zich inspannen om het werk van Musil elders bekendheid te geven. In 1935 houdt hij zijn vriendin Ruth Norden voor dat het ‘een eervolle plicht van iedere uitgever is om Musil uit te brengen’. Om daaraan betekenisvol toe te voegen: ‘Dat is objectief gesproken, want subjectief gezien zijn Musil en ik zulke antipoden dat we elkaar nooit bijzonder goed gelegen hebben’. | |
[pagina 126]
| |
V.Broch chargeert. Broch en Musil zijn geen antipoden. Ze kennen wel een andere rol toe aan ratio en irratio. Eerder is al gezegd dat Musil irratio probeert te beheersen door rede. Musil ontleedt problemen in deelproblemen en plaatst deze in tijd- en ruimteloze dimensies. Musil verwerpt verzuiling en vergaande specialisatie, maar erkent tegelijkertijd dat het alleen van de deelproblemen denkbaar is dat ze ooit opgelost kunnen worden. Wat de moderne roman betreft, stelt Musil een alomvattende fusie voor, een amalgaam van natuurwetenschappen, psychoanalyse en sociologie. Wil de romanvorm zich in dit licht bezien niet belachelijk maken, dan moet het oude onderscheid tussen fictie en realiteit plaats maken voor een massief van ‘contingente werkelijkheden’. ‘God geeft er zelf misschien wel de voorkeur aan om over Zijn wereld te praten in de conjunctivus potentialis... want Hij maakte deze wereld in het besef dat het net zo goed anders had kunnen zijn’. Wat is Brochs houding ten aanzien van ratio en irratio? Om te beginnen vindt Broch Musils ‘conjunctivus potentialis’ weliswaar van belang, maar toch altijd nog slechts een onderdeel van de totaliteit van ervaringsfeiten waar de mens dagelijks mee geconfronteerd wordt. Het besef van de continue wisselwerking tussen het reële en het irreële, gevoelens en ratio, het lyrische en het essayistische in de mens, zo denkt Broch, bespaart de samenleving ontsporingen en dient dus een ethisch doel. De afbrokkeling van het oude systeem van waarden in Pasenow en Esch impliceert het verlies van deze ‘totaliteitswaarde’. Tot 1938 gelooft Broch dat alleen de roman in staat is om de waardevolle herinnering aan deze verloren totaliteit levend te houden. Een ‘buitensporig’ beroep op de ratio is daarbij niet gewenst. Dit is af te lezen aan de persoon van Huguenau, de waardevrije, sociaal en religieus volmaakt ongebonden mens. Zijn logica is van steen, zijn vorm van redeneren Spartaans en vrij van ieder ornament. Ronduit shockerend is het moment dat Broch de lezer duidelijk maakt dat de menselijke rede in blinde irratio kan omslaan op het moment dat de ratio teruggedrongen is op zijn laatste terp, het individu. Shockerend, want hoe kan ik als lezer nog staven dat mijn redelijkheid redelijk is? Ik kan dat alleen maar doen door mij opnieuw op mijn veronderstelde redelijkheid te beroepen. Men kan verwachten dat dit nog goed gaat zolang de ‘maatstaf’ van redelijkheid maatschappelijk bepaald is. Maar, eenmaal gesubjectiveerd, zal zij iedere redelijkheid verliezen. Dit is dan ook Brochs voornaamste wapenfeit in Huguenau oder die Sachlichkeit: hij ontmaskert het potentieel onredelijke van de rede en waarschuwt voor de gevaarlijke implicaties hiervan. Huguenau als activum en de late Ulrich als passivum zijn als het ware de archetypen die een consequent gedegenereerde samenleving naar revolutie en crisis leiden. Het originele perspectief dat met name Broch hier biedt op de Duitse samenleving in het interbellum heeft nooit de aandacht gekregen | |
[pagina 127]
| |
die het naar mijn idee verdient. Dat Huguenau als roman desondanks faalt hangt samen met het feit dat Broch aan zijn doel voorbij schiet. Broch kiest in Huguenau voor een ‘scherpe scheiding tussen het rationele en het irrationele’. De hoofdhandeling wordt opgespannen tussen het essay Zerfall der Werte en Die Geschichte des Heilsarmeemädchens in Berlin, de lyrische tegenhanger van het essay. Broch atomiseert dit spectrum echter zo grondig dat de parallellen tussen de verschillende verhaallijnen en tekstsoorten alleen door inferentie en associatie tot stand kunnen komen.Ga naar voetnoot4. Beschikt de lezer echter al niet over de ‘totaliteitswaarde’ waar Broch hem juist aan wil herinneren, dan zal hij zich geen raad weten met Brochs uiteenzettingen en slechts het hoofdgegeven volgen. Huguenau ontspoort waar Broch zich onbedoeld dus tot het verkeerde publiek richt. Zo bij voorbeeld Anneke Brassinga in een NRC-artikelGa naar voetnoot5., die de ‘rationele bedoelingen’ van de ‘verleider’ Broch maar wegstreepte en Huguenau oder die Sachlichkeit voor Huguenau liet met de woorden ‘en wat de boer niet lust kan hij overslaan’. En dan te bedenken dat, kort voor de publicatie, Broch aan Brody voorstelt om het essay Zerfall der Werte ‘in een paar exemplaren separaat te drukken’ en aan recensenten als introductie tot Die Schlafwandler te doen toekomen... | |
VI.Wat gebeurt er na 1935? Onmiddellijk na de Anschluss van Oostenrijk in 1938 wordt Broch gearresteerd. James Joyce en het echtpaar Muir slagen erin om hem vrij te krijgen en naar Engeland te doen komen; in hetzelfde jaar nog reist Broch door naar de Verenigde Staten, waar hij tot aan zijn dood in 1951 van research grants zal leven. Hij voltooit er de roman Der Tod des Vergil over het niet-kunnen van een ‘poëzie na Auschwitz’ en de studie Massenwahntheorie over het wel-kunnen van het Derde Rijk. Eenmaal in de Verenigde Staten stellen Broch, Thomas Mann en een aantal andere emigranten alles in het werk om collega's nog op tijd de oceaan over te helpen. Van verschillende zijden wordt geprobeerd om ook Musil in veiligheid te brengen, die zelf tot dan toe niets heeft ondernomen. In november 1939 slibt de route via Engeland dicht. ‘Robert Musil is er miserabel aan toe, wat voor zijn ronduit miserabele karakter gezond kan zijn, maar desondanks voorkomen moet worden’. Broch schrijft een aanbevelingsbrief en vraagt Ruth Norden om Albert Einstein voor Musils emigratie te winnen. Er komt geen schot in de zaak. Ofschoon hij niet zeker weet of Musil sowieso wel emigreren wil, beveelt Broch hem in september 1940 aan bij het inderhaast opgerichte Emergency Rescue Committee en stelt Musil daarvan op de hoogte. Musil is geroerd door de pogingen van Broch, maar vindt zichzelf ‘langzaam, donker gestemd en al helemaal niet door mijn lot begeesterd’. Bovendien ziet hij voor zichzelf geen plaats in de ‘grote toekomst van het intellectuele Amerika’. Op Brochs verzoek zich vooral | |
[pagina 128]
| |
toch in te spannen naar het buitenland uit te wijken, stelt Musil ‘de fatale tegenvraag hoe ik mijn leven daar in zou moeten richten’. En: ‘Ik ben, zoals u weet, helemaal niet geschikt om aan iets anders dan de Mann o.E. te schrijven [...]; hoe moet ik me nou introduceren? Ik vraag het zonder in de hoop te verkeren dat u hier een antwoord op weet’. Musil berust in zijn lot. ‘Moet ik naar Amerika komen? Onlangs heeft Hermann Broch, mijn concurrent, wiens naam u zich wellicht herinnert, het bijna binnen mijn handbereik gebracht. Hij leeft in Princeton en schijnt het in Amerika prachtig te vinden. Maar hij stamt uit een rijke textielfamilie [...] en het is zeker een jeugddroom van hem om ooit nog eens geen geld meer te [hoeven] hebben en louter als genie door de wereld onderhouden te worden. [...] Misschien heeft hij ook wel degelijk een functie aan de universiteit verworven als filosoof, want hij is begaafd en weet meer dan ik, die steeds weer opnieuw belemmerd wordt om te weten. Ik heb hem geantwoord dat ik wel zou willen komen, het echter pas zou kunnen als er een nar zou zijn te vinden die mij accepteert zoals ik ben. Het was echter zeer fatsoenlijk en zonder concurrentienijd door hem gevoeld.’ Musil sterft in 1942 in Zwitserland aan een plotselinge beroerte.
Musil en Broch betaalden beiden de tol van de integriteit die zij hoog in het vaandel hielden. Broch vond asiel in de Verenigde Staten en besefte middels Der Tod des Vergil dat de taal, die hem tot dan toe trouw had gediend, niet in staat is om lijden en tirannie het hoofd te bieden. Musil vond asiel ‘buiten de aardse gebondenheid van zijn lokalisering in tijd en ruimte; verbanning betekende voor hem een vlucht naar zijn eigen vaderland, naar de rationele geest van de humaniteit’. Broch maakte met Huguenau echter duidelijk dat de neutraliteit van de rede niet onder alle omstandigheden een pantser tegen terreur kan vormen, sterker nog, haar zelfs kan veroorzaken. Uiterst consequent doorgevoerd slaat ratio om in irratio. De scepsis van Broch zou weldra gegrond blijken. Vraagt iemand mij daarom naar de overeenkomst tussen Musil en Broch, dan antwoord ik: Esch en Ulrich. En naar het verschil, dan zeg ik Huguenau. Huguenau vor der Pforte des Schreckens. |
|