woorden Hetaera Esmeralda en zijn derhalve verbonden met het meisje dat hij in het bordeel in Leipzig ontmoette en dat aan het begin staat van zijn pact met de duivel. Dezelfde toonreeks keert als een magische formule in vele van zijn sindsdien gecomponeerde werken terug.
Voor de beschrijving van de genoemde compositietechniek baseerde Thomas Mann zich geheel en al op Adorno's Philosophie der neuen Musik, waarin een kritische analyse wordt gegeven van de door Arnold Schönberg omstreeks 1920 ontwikkelde twaalftoonstechniek. In de ideeënstructuur van de roman fungeert deze techniek als muzikale code van een dialectiek waardoor vrijheid in dwang, maar ook - als het ware in tegenovergestelde richting - rigoureuze constructie in expressiviteit kan overgaan. Het laatste geschiedt in Leverkühns zwanezang, de symfonische cantate Dr. Fausti Weheklag. Titel en tekst van het werk zijn ontleend aan episodes uit het volksboek van Faust. Zeitblom, schrijvend in het voorjaar van 1945, karakteriseert het als een ‘monsterwerk van de klacht’, als een ‘negatief’, een ‘herroeping’ van de jubelende finale van Beethovens Negende symfonie. In het uur van Duitslands ondergang ‘kan alleen dit ons baten en alleen dit zal ons naar het hart gezongen zijn: de klacht van de hellezoon, de vreselijke aanklacht tegen de mensen en God die [...] ooit op aarde is aangeheven.’ (p. 531) In dit werk, waaraan een reeks van twaalf tonen ten grondslag ligt die bepalend is voor alles wat er klinkt, voltrekt zich de ‘omslag van de allerstrengste gebondenheid in de vrije taal van het affect, de geboorte van de vrijheid uit de gebondenheid.’ (p. 532)
Aan het slot van zijn beschouwing over Dr. Fausti Weheklag suggereert Zeitblom voorzichtig een mogelijke overeenkomst tussen de door hem beschreven muzikale paradox en een religieuze:
‘Maar hoe zou het zijn wannneer de artistieke paradoxie dat de totale constructie de uitdrukking - de uitdrukking als klacht - doet ontstaan, overeenkwam met de religieuze paradox dat aan de diepste heilloosheid de hoop, al was het maar als een heel voorzichtig vragen, ontkiemt? Dit zou de hoop zijn aan gene zijde van de hopeloosheid, de transcendentie van de wanhoop, - niet het verraad daaraan, maar het wonder dat het geloof te boven gaat. Hoort het slot maar, hoort het met mij: de ene instrumentengroep na de andere trekt zich naar de achtergrond terug, en wat overblijft en waarmee het werk verklinkt, is de hoge g van een cello, het laatste woord, de laatste wegzwevende klank, langzaam in pianissimo fermaten wegebbend. Daarna is er niets meer, - zwijgen en nacht. Maar de natrillende toon die in dat zwijgen hangt, die niet meer is, waar alleen de ziel nog naar luistert en die een afsluiting van de droefheid was, is dat niet meer, verandert van betekenis, staat als een licht in de nacht.’ (p. 537-538)
Thomas Mann neigde ertoe, Doktor Faustus te beschouwen als een roman die geen roman meer is. Het boek is evenzeer een biografie en bovendien heeft het een sterk essayistische inslag door de muziekfilosofische en cultuurhistorische bespiegelingen die het bevat. De scepsis van de schrijver ten opzichte van de genre-aanduiding roman is echter vooral ingegeven door de voor het boek zo karakteristieke vermenging van historische werkelijkheid en fictie, van citaat en eigen tekst. Hij gebruikte daarvoor het begrip ‘montage’. Er zij volstaan met slechts enkele voorbeelden van deze werkwijze. Voor de figuur van Adrian Leverkühn stond Friedrich Nietzsche model. Leverkühns biografie bevat vele details uit de levensgeschiedenis van de filosoof, bijvoorbeeld de belevenis in het bordeel, de syfilis-infectie in het eenentwintigste, de geestesziekte in het vijfenveertigste en de dood in het vijfenvijftigste levensjaar. De inspiratie die de duivel aan Leverkühn belooft, ‘waarbij alles als zalig dictaat wordt ontvangen’ (p. 262), wordt beschreven in dezelfde bewoordingen als waarmee Nietzsche in zijn autobiografische Ecce homo over zijn ervaring bij het schrijven van Also sprach Zarathustra bericht. Een ander voorbeeld: het fictieve oratorium Apocalipsis cum figuris wordt in de zomer van 1926 in Frankfurt uitgevoerd, in het kader van een festival van eigentijdse muziek dat toen werkelijk plaats vond, onder leiding van de al even reële dirigent Otto Klemperer. Ook wordt melding gemaakt van een zeer lovend artikel over dit werk in de Musikblätter des Anbruch, een van de belangrijkste tijdschriften voor moderne muziek in de jaren twintig.
De veelvuldig voorkomende tekstontleningen - uit het volksboek van Faust, uit toneelstukken van Shakespeare, uit geschriften en brieven van Nietzsche, uit Adorno's Philosophie der neuen Musik en uit vele andere bronnen - beschouwde Thomas Mann als werkelijkheidsfragmenten. Deze ontleningen zijn meestal volstrekt onopvallend in het weefsel van de tekst verwerkt. Zij zijn, met an-