Het realisme van de speeltuin
Een monografie over schilder/dichter Lucebert
Lucebert schilder-dichter. Met bijdragen van Jan G. Elburg e.a., Meulenhoff/Frans Halsmuseum, Haarlem, prijs f 49,50.
Een schilderende dichter, dat kan niks wezen. Zo heeft men lang over Lucebert gedacht. En nog altijd wordt het beeldend werk van de alom geprezen dichter door een veel kleiner publiek bewonderd. Toch ontving Lucebert afgelopen september de Jacobus van Looy-prijs voor zijn oeuvre als dichter en beeldend kunstenaar. Tegelijk werd in Haarlem een overzichtstentoonstelling georganiseerd, waar onder andere veel recent werk van Lucebert te zien was. Wie die tentoonstelling gemist heeft, kan als troost nog bladeren in de onlangs bij Meulenhoff verschenen monografie over Lucebert. In Lucebert schilder-dichter zijn veel van de tentoongestelde werken opgenomen. Fraaie reprodukties, al gaat in het gladde oppervlak van het papier de textuur, een belangrijke dimensie van Luceberts schilderijen, onvermijdelijk verloren.
Rondom de prachtige plaatjes is een zestal essays gegroepeerd, waarin wordt ingegaan op Luceberts dubbeltalent. Het leukste aan deze essays is hun verscheidenheid en de volstrekte wijze waarop zij elkaar soms tegenspreken. Altijd en overal stelt Luceberts werk de talloze problemen van de interpretatie te kijk. Frappant bij voorbeeld is het verschil tussen de bijdragen van K. Schippers en Willemijn Stokvis. Stokvis poogt Lucebert in een raamwerk van kunsthistorische ‘ismen’ te plaatsen. Het laatste waar je dan met Lucebert uitkomt is natuurlijk het realisme. K. Schippers echter gaat, bij het bekijken van Luceberts werk, uit van de beleving van de wereld om hem heen. Zijn conclusie is onvermijdelijk: Lucebert is een realist!
Ondanks alle degelijkheid van de benaderingswijze van Stokvis geef ik de voorkeur aan die van K. Schippers. Lucebert, zegt hij, ‘is de verslaggever van het netwerk van begrippen dat van de simpelste gebeurtenis deel uitmaakt. Wat wij allen zien zonder dat we erover spreken krijgt bij hem een vorm. Hij opent het leven van alledag en toont aan hoe dat steeds weer verschillend gedompeld wordt in beweeglijkheid en angst, kleur en stilstand, licht en verrotting, in de glinstering en de duisternis, in het harde en het zachte, alsof die begrippen elk ogenblik in een nooit te voorspellen uitrusting langs kunnen komen om de dingen te bezoeken.’
Wie vervolgens de reprodukties bekijkt, vraagt zich bezorgd af of onze ruis van dagelijksheid werkelijk is gevuld met maskers, monsters en mutaties, die Luceberts schilderwerk zo uitzinnig bevolken. Mogelijk. Maar er is meer aan de hand. In een documentaire (op de tentoonstelling te zien) zegt Lucebert dat hij weet, van mensen die zijn werk aan de muur hebben hangen, dat het monsterlijke geleidelijk uit de schilderijen verdwijnt: het worden vanzelf lieve, gekke wezens, kinderen... Wie lang genoeg naar Luceberts werk kijkt, raakt inderdaad bevangen door de kleuren, de compositie en de textuur, en door de vluchtige geheimen, sprongetjes en intimiteiten daarin die, ongemerkt misschien, aansluiten bij de nog ongefixeerde alledaagsheid waaraan K. Schippers lijkt te refereren. Dit geldt zowel voor Luceberts beeldende werk als voor zijn poëzie. Zijn schilderijen en gedichten zijn, zoals hij zelf eens heeft gezegd, ‘gelukkig makende speelplaatsen waar geen wippen schommels verdringen, waar in zandbakken sahara's en grote oceanen samenvallen.’
Hoe verschillend er in Luceberts speeltuin gewipt en geschommeld kan worden blijkt nog eens uit de bijdragen van de dichter Elburg en de neerlandicus Van de Watering. Elburg maakt er een apekooi van. Hij springt van de hak op de tak zodat je als lezer na weer een nieuwe, grappige vondst denkt: ja, zo lust ik er nog wel een paar (ga uw gang, zal Elburg zeggen). Van de Watering daarentegen blijft uiterst voorzichtig binnen de academische lijntjes. Onvoorstelbaar wat hij zo toch nog boven tafel krijgt. Wat is die man een slimme lezer, en wat weet hij veel over Lucebert. Waarom schudt hij die wetenschappelijke zelfbeperking niet eens van zich af? Wat hij ons dan allemaal over Lucebert zou kunnen vertellen! Waarom blijven zoeken naar ‘argumenten’ en ‘bewijzen’? Net als de werkelijkheid zelf hebben Luceberts speeltuinen geen bewijzen nodig: er is immers alles in de wereld, het is alles. Realistischer kan het niet.
Koen Vergeer