ringen hangt. In deze periode overheerst masturbatie. De lezer wordt op de hoogte gesteld van het dag- en nachtwerk, lokaties en standen. Dit alles wordt op zeer ironische wijze beschreven: ‘Vies. Als niemand thuis is, twee plakken kalfslever uit de grote koelkamer halen, wachten tot ze op kamertemperatuur zijn, ze op elkaar leggen en verkrachten. Daarna overwegen ze af te spoelen en terug te leggen zodat ze nog verkocht kunnen worden in de winkel. Toch maar besluiten dat dat niet kan, ze afspoelen, bakken en zelf opeten.’ Soms slaat de ironie over in een vergezochte lolligheid, die wat achterhaald overkomt: ‘Iedere avond keek ik, met mijn marsepeinen afstandsbediening in mijn snelle vuistje,...’.
Deze doos is duidelijk bestemd voor het opslaan van beelden. In het derde gedeelte wordt de schoenendoos omgezet in een archiefdoos met herinneringen van de schooltijd.
De derde doos is een archiefdoos waar je belangrijke dingen in opslaat. Schoolschriften, maar vooral de kostbaarste herinnering: de herinnering aan de liefdesnacht van Lanoye met Z. tijdens een reisje door Griekenland. Kostbaar ook door het afbreken van de vriendschap met Z. na deze liefdesnacht. De liefde voor Z. neemt bij Lanoye toe, maar Z. komt tot een ander besef. De vriendschap tussen de twee jongens neemt af. Lanoye waagt nog een laatste poging door in een sprookje indirect zijn liefde voor Z. te tonen.
Tevens wordt er uitgebreid op de verschillende leraren ingegaan. Op weinig boeiende wijze maakt de lezer kennis met De Jap, De Mof en Mussolini. Het hele verhaal is bewust fragmentarisch weergegeven, maar met name als het om Mussolini gaat boet het fragmentarische teveel aan kracht in. De liefde voor Z. eindigt met een brief vele jaren later, waarin Lanoye uitlegt nu gelukkig te zijn, maar nog vaak aan Z. te denken. Het hele boek dat gevuld is met over het algemeen geslaagde zelfspot wordt in de brief omgezet tot het goedkoopste van het goedkoopste (oftewel een truttige cliché): ‘Geluk is een ramp. Je wordt er zo lui van. Als je niet oppast ga je nog van het leven houden ook. Soms denk ik wel eens: misschien moet ik R., mijn steun en toeverlaat, er eindelijk maar eens uittrappen. Of hij mij. Kan ik lekker wanhopig gaan ronddwalen en opnieuw hermetische gedichten schrijven.’ Als lezer wordt je voortdurend in de maling genomen, maar gedichten van Lanoye bewijzen dat dit toch wel tamelijk serieus bedoeld is, vooral omdat zijn gedichten een grote flop zijn.
De lezer wordt niet alleen met betrekking tot de ironie op proef gesteld. De lezer wordt in het laatste hoofdstuk gevraagd om in de archiefdoos, oftewel in het boek dat in de vorm van een kartonnen archiefdoos is uitgegeven, te zoeken naar eigen herinneringen: ‘Denk hier en nu aan alles wat al lang voorbij is maar u dierbaar is gebleven. Haak het vast aan wat ik heb geschreven, sluit langzaam mijn kartonnen doos en schuif haar in uw boekenkast. Als u dat doet, lezer, hémeltje, weet dan dat ik u van harte dank.’ Het boek is dan de vierde doos. Alle fragmenten van het boek moet de lezer zelf ordenen tot één geheel, zoals dat in de westerse literatuur de gewoonte is. Om dan uiteindelijk te kunnen zeggen: ‘Verduiveld, dat is knap gevonden.’ De fragmentarische weergave van een grote liefde is zeker knap weergegeven. De herinneringen komen zo wat overtuigender over dan bijvoorbeeld de geëxalteerde liefdes die J. Brouwers ons voorhoudt. Vernieuwend is het boek van Lanoye echter niet. Gerard Reve, Suske en Wiske zijn Lanoye niet alleen voor geweest met de themakeuze, maar overtreffen hem ook nog in een hoop. In Suske en Wiske komen de geluiden die bij bepaalde beelden horen minder storend over. Lanoye wil namelijk soms wat teveel kracht bij het fragmentarische beeld zetten: ‘Kriiiiiep! (Auto remt.) [...] Takatakatakatak! (Repeteergeweer of schrijfmachine.) [...] Knots! (Jerom slaat deur uit hengsels.) [...] Flits! (De teletijdmachine.)’ Dit alles in één alinea werkt op je zenuwen. In een interview met Arjan Peters, zegt Lanoye: ‘Iedereen heeft wel een banale jeugdliefde gehad. Ik wilde de mijne op een niet-banale manier beschrijven. Ook in de stijl. [...] Literatuur als middel om de misleidende gedachte dat die banale liefde zin heeft gehad, te koesteren. Zij heeft geen zin, maar het opschrijven ervan is mooi.’
Lanoye oppert dat het lezen van het boek zin heeft om tot eigen inzichten te komen. Het is een wat arrogante gedachte. Want uiteindelijk is het banale overheersend en dat is hopelijk niet de beste manier om tot inzicht te komen.
Toef Jaeger