Onderschrift
Het eerste wat ik hoor is een onaangenaam gekraak. Haastig loop ik naar mijn draaitafel om de naald te redden. Onderweg bedenk ik het volgende: briljante vondst van Stockhausen. Een stuk beginnen met het gekraak van een defecte grammofoonplaat: een ideale manier om de luisteraar te confronteren met de gebreken van het medium. (Was dit geen live uitvoering?) Natuurlijk hoort muziek in de concertzaal, dat begrijpt Stockhausen als geen ander. Hij doet toch ook zelf de techniek? Dat gekraak, dat hoort zo.
Maar als ik de plaat heb schoongemaakt, klinkt het een stuk beter.
Ik herinner me dat ik Stockhausen voor het eerst hoorde. Dat was tijdens een muziekles op de middelbare school. Muziekgeschiedenis zal er gegeven zijn. In één les. Ik herinner me nog dat we stil moesten zijn en luisteren om John Cage te begrijpen - buiten speelde een radio, ik begreep Cage prima, tot de lerares zei: ‘nee, dit telt niet’. Ik herinner me dat de les begon met Henry Purcells Dido and Aeneas - een stuk dat ik minder goed begreep dan John Cage. En ik herinner me dat de les eindigde bij Karl-Heinz Stockhausen: een stuk voor vier koren - dat zei de lerares, ik hoorde nu en dan een flard van een melodie, gezongen door een flard van een stem. Waren daar vier (count 'em, four!) koren voor nodig? Het klonk naar niks, maar ik vond het interessant. Pas veel later realiseerde ik me dat ‘interessant’ zo ongeveer het meest negatieve etiket is dat op muziek geplakt kan worden.
De hoogste regionen van een kerkorgel, maar geen melodie of akkoord; alsof iemand met de vlakke hand op de toetsen drukt. Dit geluid wordt langzaam harder. Dan een geluid dat zich ergens tussen het dichtslaan van een autoportier en het laden van een dubbelloops jachtgeweer bevindt. Een zwaar en donker Kli-klik.
Ha! Instrumenten. Dwarsfluiten spelen een melodie. Ja, dit kan best een melodie genoemd worden. Vogels, vergeefs strevend naar den hemeltrans? Lage strijkers vallen in, dan een trombone. Dan neemt de elektronica het weer over en kost het moeite de bijdrage van het Rundfunk Synfonie Orchester Saarbrücken te horen.
Ik heb nooit muziek van Peter Schat gehoord, maar dat hoef ik mijzelf niet kwalijk te nemen: een recent interview begon met de sombere vaststelling dat er niets van hem op cd verkrijgbaar was. Toch vind ik Peter Schat een goede componist. In een artikel in NRC-Handelsblad waarin hij zijn ‘toonklok’ poogt te verklaren, uit hij z'n bewondering voor een ‘volkslied van de welvaartsstaat’, René Frogers ‘Alles kan een mens gelukkig maken’ en vergelijkt dat met een ‘boeiend’ stuk van Donatoni, het verschil tussen muziek van lichaam en geest: ‘het bovenlijf kan moeilijk anders dan op het onderlijf neerkijken, maar doet het dat ook met opgetrokken neus?’ Die toonklok is vast heel ‘interessant’, maar Peter Schat is duidelijk meer dan dat.
In 1988 ging in Milaan de opera Montag aus Licht van Karl-Heinz Stockhausen in première. Peter Schat was erbij, als journalist van NRC-Handelsblad: het Holland Festival zou verblijd worden met een concertante uitvoering van hetzelfde stuk en Schat berichtte vast vooruit. Zijn stuk (in de vorm van een brief aan Nietzsche, die zich honderd jaar eerder over Wagner had boosgemaakt) is een van de zeldzame muziekbesprekingen waarbij ik me iets kan voorstellen. Bovendien is het leuk op de meest effectieve manier: gemeen leuk. Een beschrijving van het decor: ‘-Het onthult zich al gauw als zandstrand - “dahinter das Meer liegt” (voor het geval iemand het blubberende blauwe plastic op de achtergrond verkeerd mocht begrijpen). “Es riecht stark nach salzigem Meerwasser”. (Gelukkig is ook dit