Sweeping statements
In het werk van Springer lopen nogal wat mislukte schrijvers rond, als papieren bewijsstukken voor de relativerende houding van hun schepper. Toby Harrison verpakt zijn leugens in bombastische wegwerpfrazen; Felix Sterremeer weet-ondanks heftig pogen ‘niet veel meer dan holle verzen op papier te zetten. ‘In Sterremeer laat ik zien dat het met iemand voor wie schrijven eten, drinken en ademen is, ook wel eens verkeerd kan gaan. Schrijven kun je niet forceren.’
Sweeping of niet, Springer doet wel degelijk uitspraken over ‘schrijverschap enzo’: ‘De eerste opdracht van een auteur is dat hij niet saai mag zijn. Het leven is al kort genoeg, je moet de mensen niet aan het hoofd zeuren. Ze noemen mij ook wel - verhalenverteller; dat vind ik een eretitel. Als mensen dan naar dubbele bodems zoeken, moeten ze dat zelf weten, die heb ik er niet zo ingelegd. Er is niets zo moeilijk als een goed verhaal vertellen dat niet al te saai is en dat een aantal mensen tot het einde toe uit wil lezen.’
Op de vraag wat zijn literaire inspiratiebronnen zijn, antwoordt Springer voorzichtig: ‘Als je namen noemt, dan blijven die je altijd achtervolgen. Bovendien verandert dat steeds: boeken en schrijvers groeien met je mee. Ik heb bepaalde werken altijd overal mee naar toegesleept. Soms keek ik er vier jaar niet in, soms dacht ik: gelukkig heb ik mijn Thomas Mann om de hoek staan.’ Springer heeft vooral bewondering voor de rasechte vertellers: Tsjechov, De Maupassant, Somerset Maugham. ‘Je leert van bepaalde schrijvers. Ik ben wat de techniek betreft een beetje schatplichtig aan De Maupassant. Het korte, het tekenen van karakters in een paar woorden, regels; de plots zoals hij die opbouwt - puur technisch gezien is zijn werk bijna perfect.’
Over zijn eigen schrijftechniek zegt Springer: ‘Ik schrijf langzaam, ik ben misschien wel vijf versies verder voordat ik het iemand lezen laat. Het handwerk gaat - nu ik uit de diplomatieke dienst ben - tegenwoordig wel sneller. Vroeger schreef ik in de weekends, de vakanties, onder- of tussen mijn werk door. Als ik eenmaal met een verhaal ben begonnen, dan blijft het me toch bezighouden.’
‘Zo'n verhaal wordt altijd anders dan ik in mijn hoofd had: personages nemen bepaalde beslissingen, voeren acties uit die ik toch niet helemaal voorzien had. Ik ga uit van een bepaald thema, personage of anecdote en ga dan nadenken over een plot: wie zal ik daarin laten meespelen. Personages komen vaak heel anders uit de verf.’
Met een blik naar buiten, waar de lucht grauwt over Scheveningen, verklaart Springer nog niet aan een ‘Haagse roman’ te denken. Vooraleerst staat er een werk op stapel, waarin herinneringen aan zijn jeugd te Java en de Japanse bezetting centraal staan. In Tabee, New York gaf hij hiertoe al een aanzet; een recente reis naar Java leverde nieuwe inspiratie. ‘Ik vroeg mij af: wat heb ik verdrongen, wat komt er terug nu ik weer in datzelfde milieu rondloop. Die dingen zullen in mijn volgende boek een rol spelen.’
En met de goedmoedige zelfspot, de relativerende ironie die schrijver en werk zozeer kenmerken, voegt hij hieraan toe: ‘Maar vrees niet: het wordt niet zo dik als Teheran, een zwanezang!’
Carel Jan Schneider werd geboren op 15 januari 1932 te Batavia. Als diplomaat was hij achteeenvolgens werkzaam in Nieuw-Guinea, New York, Bangkok, Brussel, Bangladesh, Den Haag, Iran, Angola, Straatsburg en de DDR. In 1989 zette hij een punt achter zijn diplomatieke carriere.
Onder het pseudoniem F. Springer debuteerde hij in 1962 met de verhalenbundel Bericht uit Hollandia.
Overige werken:
Schimmen rond de Parula (1966) |
De gladde paal van macht (1969) |
Tabee, New York (1974) |
Zaken overzee (1977) |
Bougainville (1981) |
Quissama (1985) |
Sterremeer (Boekenweekgeschenk 1990) |
Teheran, een zwanezang (1991) |