| |
| |
| |
[Nummer 2]
Praag
... zo wanhopig subtiel dat ze aan zichzelf te gronde gaat...
Leon Muilwijk
Er schijnt een stad te bestaan - bericht de in een traag schommelende hangmat gelegen, machtige heerser de in zijn naam reizende gezant - die door velen ‘de gouden stad’ genoemd wordt, een stad waarvan de straten geen doel of richting hebben, maar zich slechts rondwentelen in hun eigen pracht en fonkeling. Zelfs van de geringste steegjes wordt beweerd dat ze zich spiegelen in zichzelf zoals aaneengeregen ringen elkaar raken dankzij de volmaaktheid van hun eigen kronkeling, tot in de gangen van huizen, tot in het diepste geheim van het aloude alchemistische wonder. Alle materie, van de ruwste steen tot de subliemste muurschildering, schijnt zich te hebben samengevoegd tot die uitmuntende gouden eenheid.
De waarde van de door jou tot nu toe aanschouwde plaatsen lijkt me, na deze berichten dusdanig inflatoir, en het woord waarmee je ze beschreef zo'n van mond tot mond en van voet tot voet vergaand cliché, dat de werkelijkheid die erdoor uitgedrukt wordt, niet meer bestaat in mijn ogen. De stad waarvan ik hoorde is onvergelijkbaar, men zegt dat de wortels van paleizen en huizen hun levenssappen onttrekken aan de eigen bladerenkroon, om door deze inteelt van verhevenheid het gouden sperma van de duizenden torens te redden van promiscuïteit met mindere steden. Bestaat deze stad, zoals de goudmijnen van Eldorado bestaan, en zijn de straten de schachten van dezelfde mijnen waar de goudzoekers doorworstelden in een duistere poging te vinden wat zich onophoudelijk terugtrekt in de onbestaanbare en onaantastbare schittering van het verlangen. Als je deze stad gevonden hebt, dit Praha dat oorspronkelijk ‘drempel’ schijnt te betekenen, laat haar dan intact, zoals een onbetekenend bloedlichaampje in een onbekende omloop, gedoemd tot oppervlakkigheid omdat de buitenzijde onzichtbaar blijft.
Enkele belangrijke data in de geschiedenis van Praag:
5e eeuw: aankomst van de Slaven op het huidige terratorium.
9e eeuw: een fort op de heuvel wordt opgetrokken, met daarin de basis voor de St. Vitus-kathedraal in de Praagse burcht.
In deze burcht, onder de ‘groene kamer’ waar Karel IV de gangbare rechtshandelingen redigeerde (onder het toeziend oog van koning Salomo's dialectische rechtspraak op de plafondschildering), onder de Wladislav zaal van waaruit dezelfde vorst Praag tot één van de grootste Middeleeuwse steden van Europa maakte (1340-1380), onder de burcht als geheel, dat het enige ommuurde en meest in zichzelf gekeerde stadsdeel van Praag is, bevinden zich de zogenaamde crypten. Terwijl we de spiraal- | |
| |
vormige trappen afdaalden, stuitten we op een doodlopende trap, die botste op aarde en onzichtbaar dieper leek door te dringen, als een peillood in het inwendige van de stad, een onderaards equivalent van de kathedraal.
Langs de muur waren de diverse aardlagen zichtbaar waar de treden van deze neerwaartse beweging zich doorheen gedrongen hadden. De stenen, het puin van de afgraving lag opgehoopt in de andere hoek, bijna onzichtbaar onder het plateau van waaraf we de trap mochten bekijken. Het werd niet duidelijk gemaakt waar deze afgraving voor diende, en vooral de schijnbare doelloosheid maakt het tot een van de meest raadselachtige en representatieve beelden van de stad: achter de ingang ligt weer een ingang, een reeks ingangen die zich steeds verder terugtrekken in zichzelf en dieper op zichzelf ingaan: deur achter deur, drempel na drempel, traptreden dieper dan de 9e eeuw, 5e eeuw, dieper dan het nulpunt van de stad.
In de zaal ernaast, die te bereiken is door een smalle, boogvormige opening, liggen de wortels van de stad uitgestald: gedetailleere maquettes van een groeiproces. Het archetype van de stad: een muur, vier torentjes en wat huisjes op een heuvel, terzijde van een rivierbedding. Geplaatst op opeenvolgende stenen tafels ontwikkelt de stad zich in miniatuur, aangepast aan onze blik en loopsnelheid. Het hedendaagse Praag is niet aanwezig in deze ruimte, waar de lagen van de tijd de vroegere vormen omzwachtelen met steeds meer details en toevoegingen. Het heden is dus nog niet in beeld gebracht, het is ontsnapt aan de modellen in deze kelders van de burcht, waar de steden die Praag ooit was, begraven liggen.
Op een van de tafels, rond 1350, ligt een steen: een éérste steen, die uitgroeide tot één van de beroemdste kathedralen ter wereld. Door de gotische ramen keek ik naar binnen en zag alleen een oude vrouw, die, in een warme doek gewikkeld, geknield lag voor een madonnabeeld en ernaar keek. In de verte zag ik tegen een zuil, vrijwel grenzend aan de banken van het altaarkoor nog een kleine preekstoel, heel simpel van kale, witte steen. Hij was zo klein dat hij uit de verte een nis leek, bestemd voor plaatsing van nog een heiligenbeeld. Deze levende leegte, of invulbaarheid, nodigt de voorbijganger uit zich te scharen in de beeldengalerij; even een oneigenlijke relikwie te zijn van zichzelf, even dood maar heilig.
Met de andere, plechtig fluisterende toeristen in de St. Vitus kathedraal, dwalen we rond in wat als het hoogtepunt beschouwd kan worden van Praags ontembare drang naar het hoge, naar een ongrijpbare verhevenheid. Zelfs de meest teneergeslagen blik wordt meegesleept in een vormen- en lijnenspel van arabesken, vrolijke verbeeldingen en heterogene heiligen die de ogen optrekken tot in het pijnlijk onzichtbare verdwijnpunt van de spitsen boven het hoogaltaar (neo-gotisch, te dateren rond 1870). De maquette van de hemel is hier met nadruk het meest abstracte, afwezige moment in de ruimte. De blik daalt, kijkt in de brochure, die aanwijzingen geeft over wie wie is, wat waar is, en wie of wat waar voor staat. En wij volgen de reisgids, versterkt in ons
| |
| |
Kafka, veertig jaar
vertrouwen door het telkens oplichtende, identieke boekje in de handen van anderen. Niemand wil meer weten dan de korte karakteristiek van dit uitstulpende, zich in alle bochten wringende gebouw, dat worstelt met die kale, witte steen tot het een god voorstelt.
Na verloop van tijd ga je in Praag zoeken naar de vergeten eerste steen, naar de zo veelbetekenend overwoekerde oorspronkelijkheid. Als ik de architectuur van mijn blik ontrafel, zie ik overvolle kerken, pleinen, straten, gevels van huizen, deuren en daarachter, tot in de opbouw, verbouw, de afwisselende bewoning, en tenslotte de leegstand: de verlaten eerste steen in een leegte tussen vier muren zonder een enkele toevoeging.
In de galerie met moderne Tsjechoslowaakse kunst waren schilderijen te zien met afbeeldingen van mineralen: homogene bestanddelen uit de aardkorst, anorganische, versteende stukjes leven gepresenteerd als kunst. Maar enkele stappen terugwijkend, met half dichtgeknepen ogen zag ik plotseling dat de inhoudsloze kronkels en vage structuren herkenbare vormen en figuren in zich sloten. Deze stenen hebben gezichten, de hoofden van mannen, vrouwen en kinderen schreeuwend, uitbundige ineenkrimpend gebogen gestalten, opeengeperste lippen alsof de stenen imploderen door hun zwijgplicht, gegroefde houdingen alsof ze zo oud zijn als de mineralen zelf, naast de grillige improvisaties van een speelse aardkorst. Het lijkt alsof de ingepopte gezichten zich vanuit deze versteende embryonale sfeer een weg willen banen door de gemummificeerde wereld van het huidige Praag. Waar de mensen op straat zich vermommen en zich verschuilen in de verniste werkelijkheid, waar deze wereld zo bovenmenselijk ongrijpbaar is, wordt de als oneindig gepresenteerde illusie grotesk. Ik word bijna vanzelf gedwongen naast de uiterlijke vormen van de stad te kijken, alsof de scheurtjes in het perfecte stadsbeeld voorzichtige openingen worden naar een verborgen broedplaats van emotionele anarchie. Achter de schijn ligt de schijn en de waarheid bestaat hier tussen aardlaag en aardlaag en de korst aan de oppervlakte die alles bedekt. Van straat tot straat, van steen tot steen, binnen deze uitbundige en voor mij onovertroffen mooie wereld, dreunt de onhoorbare stem, het onzichtbare beeld in die mineralen, waar het menselijke gevangen zit in de eigen vorm en steensoort. Het bewustzijn van de Praagse kunst wankelt op de drempel, van het vorm geven aan de ingehouden schreeuw om bevrijding uit de isolatie, naar het ironisch krabbelen aan de korsten van een zichtbare leugen die de stad vooral is.
| |
| |
1923: Franz Kafka publiceert ‘Het hol’, waarin de andere, verborgen zijde van de stad gepresenteerd wordt: het personage is een mol die architectuur en diepte-psychologie probeert te verenigen in het volmaakt ondergrondse bouwwerk. Hij vergenoegt zich in de labyrinthische structuur van zijn huisvesting die het indringers onmogelijk maakt de gangen en pleinen van zijn stad te bereiken. De toerist wordt door een blinde muur op afstand gehouden: ‘van buiten is er eigenlijk een groot gat te zien, maar dat leidt in werkelijkheid nergens heen, na een paar stappen stoot je al op massieve natuursteen.’
De eerste avond in Praag zien we een theaterbewerking van dit verhaal van Kafka. Het stuk wordt opgevoerd in een lege ruimte, waar in molachtige vermomming een stuk of tien jongens opspringen tegen een fictieve muur, en teruggeworpen worden. Ze willen naar binnen, maar worden tegengehouden door een bestemde kracht. Wat is hier eigenlijk ‘binnen’? Als de muur niet werkelijk bestaat, is er ook geen werkelijk verschil tussen buitenstaander en ingewijde. De acteurs voelen zich buitengesloten en springen net zo lang tot de scheiding allesoverheersend is. Door te bewegen en vervolgens terug te vallen op die beweging, laat elke mislukte poging een spoor na, een onmogelijke ingang: een muur. Deze dans is zo wanhopig subtiel dat ze aan zichzelf te gronde gaat, en de toeschouwer alleen de gefossiliseerde vormen ziet waaruit de holen en steden ontstaan: ‘Der Bau’, een toneel vol muren, een ondoordingbaar labyrint als je maar lang genoeg danst en denkt tegelijk.
Als je maar lang genoeg loopt en leest tegelijk, en struikelt over de superlatieven waarin de eigenschappen van Praag doorgaans gepresenteerd worden. Alsof we in een verhaal rondlopen waar elk woord een hernieuwde poging is het verband waarin het geplaatst moet worden, uit het oog te verliezen: uitweiding, uitvlucht, uitgangen. Staromestske namesti, Staromestska radnice, Staromestski brana. Stare mesto: de oude stad, het oude centrum. Terwijl we denken de kern van de stad gevonden te hebben, blijkt de monumentale volzin die te verwachten is, een haperende verzameling flarden uit een vergeten gesprek. De namesti, het vroegere stadshuis, is bij nadere beschouwing: een vroeg-gotisch huis met een kapel, waarbij door de snel groeiende stadstaken al snel enkele (midden-gotische) burgerwoningen betrokken werden, de namesti, het meest getekende gebouw van de stad, zwartgeblakerd gelaten na het bombardement in 1945, de namesti, een torso zonder benen zonder hoofd, zwarte toren, roze lichaam en glazen uitbouw, de namesti, een gebouw dat langzaam uiteenviel of uiteenspatte en zich samenhoudt door haar naam, namesti. Daartegenover de vleermuisachtig getande schaduw van de Tynkerk, daarnaast de St. Nicolaaskerk, wit als een lege bladzijde.
3 augustus 1991: vandaag dezelfde straten doorlopen als de afgelopen dagen, de stad begint zich te ontvouwen zodat we de plattegrond voor het eerst in het appartement hebben achtergelaten. De drang die ik de eerste dagen voelde om achter elke opening een nieuw stukje stad te zien dat nog in kaart
| |
| |
gebracht moest worden, is gelukkig verminderd. We hebben foto's genomen, drie rolletjes vol met deuren, doorgangen, wegglijdende gevels, doorgeefluikjes van binnen naar buiten. Het was alsof we de aderen van het meest inwendige van de stad voelden bewegen achter de deuren met daarin deurtjes met daarin kijkgaatjes en daarin de pupillen van bewoners, de aderen van het netvlies in mijn lens. De behoefte om alles vast te leggen, om me in zekere zin te verantwoorden voor mijn aanwezigheid hier, is vervangen door een lichtheid tijdens het lopen, alsof Praag een willekeurige plaats is zonder betekenis.
6 juni 1912: ‘Gewichtlos, knochenlos, körperlos zwei Stunden lang durch die Gassen gegangen und überlegt, was ich nachmittag beim Schreiben überstanden habe.’ (Franz K.)
4 augustus 1991: Waarom zou De ondraaglijke lichtheid van het bestaan zich afspelen in Praag? Omdat elke stap van elke dag zich oneindig herhaalt, en elke stap tegelijk de zware last voor al de daarop volgende herhalingen draagt? Deze last breekt je, laat je struikelen, drukt je tegen de grond, en je wilt lichter zijn dan lucht, omhoog vliegen, boven de aarde, boven deze stad? Zoals jij met je fototoestel in de hand de stad in stukken knipt, doe je me aan Tereza denken, die zich door dezelfde straten heenworstelde en het later berouwde de stad en het bestaan te hebben vastgegrepen in een handomdraai, een loodzware vingerafdruk.
een vinger aan de pols, de vreemde slagaderen,
het koortsige kloppen
bij de steigers rond een kaartenhuis
das grauenhafte des bloss schematischen
raster over de tragische
route van het richtingloze bloed
25 februari 1915: ‘Wäre ich ein Fremder, der mich und den Verlauf meines Lebens beobachtet, müsste ich sagen, dass alles in Nutzlosigkeit enden muss, verbraucht in unaufhörlichem Zweifel, schöpferisch nur in Selbstquälerei. Als beteitigter aber hoffe ich.’ (Franz K.)
Praha Franze Kafky: op alle muren in de binnenstad, op de folders die verspreid worden, op doeken gespannen tussen huizenrijen:
imaginace
causa: franz kafka (signalement: felle ogen, loodzware, zwarte wenkbrauwen, spitse oren in een wit gezicht). Een gezicht uit een ander verhaal, een vreemde die zichzelf en het verloop van zijn dood beobachtet vanuit talloze perspectieven: het boze oog dat de straten splijt en de mensen die onder hem door en langs hem heen lopen ondervraagt, als een verheven wachter in een gesubsidieerde kooi. Alle deuren, alle poorten naar zijn wereld staan open voor de toerist, voor mij. Achter de deur onderscheid ik in het donker een ondoofbaar licht, en koop van de man die op een krukje naast de deur zit een toegangskaartje voor het Black
| |
| |
Light theater. Naast het podium speelt iemand op een elektrische gitaar, de schijnwerper verschuift naar het midden. Het is even doodstil als een geknielde jongen opgericht wordt door twee geuniformeerde figuranten, dan begint de muziek... das grauenhafte des bloss monotonischen... de dans... Het magische van dit theater is het in duisternis gehulde podium; alleen die fragmenten zijn zichtbaar die door de schijnwerpers verlicht worden: een gezicht, de bewegingen van de dansers, de voorgrond. De kunstgrepen, de steigers, de mensen in zwarte pakken die alles opbouwen, zijn onzichtbaar weggemoffeld achter het licht. Als de danser op de voorgrond door de ruimte zweeft,
| |
| |
zien wij niet de tientallen zwarte figuren die hem dragen, optillen en vleugels geven. Als ik afga op de posters en doeken met de beeltenis van Kafka, zijn de kwellingen en twijfels, de zwarte figuurtjes van zijn Kopfschmerzen, zo duidelijk overgeplakt dat de helderwitte heldenrol die men hem laat spelen, de gehele binnenstad van Praag tot zo'n theater maakt. En toch ben je gezien, wordt je opgemerkt door deze vreemden die voorbijgaan en rondwandelen in het kaartenhuis van deze tentoongestelde wereld. Zo angstig en gespannen je meekijkt, meeloopt, steeds angstiger in wat je neerschreef. Het is begrijpelijk: elk woord - gewogen, omgekeerd in jouw hand, onder jouw pols - wordt tot een dolk die zich tegen de hand keert. En zo tot in het oneindige. En elke steen, gewogen, omgekeerd, keert zich tegen zichzelf, doorbreekt de muur met de foto's, stenigt de stad die haar aanprijst en inmetselt in een wederopbouw. Rehabilisatie, Rehabitat?
Slot: van de berg waarop het slot stond, was niets te zien, we waren omgeven door mist en duisternis, zelfs niet het zwakste schijnsel duidde aan waar het grote slot lag. Lange tijd stonden we stil op de Karlsbrücke (1 van de 19 bruggen over de Vtlava) en keken omhoog in de schijnbare leegte. Onder het beeld van de toewijding (1 van de 31 beelden waarmee de brug bevolkt is) zong een groep vrolijke Tsjechen hun volksliederen. Onder St. Christoffel en het kind vertolkte een eenzame zanger gedichten van Rimbaud en Edgar Allan Poe, onopgemerkte dienstverlening in de schaduw. Na een paar halveliterflessen goedkoop bier vertelde hij in eigen woorden over Praag: wat ik van de beelden op deze brug vind? Zoeken jullie beelden, schoonheid? Daar skinheads, mijn kapotte Skoda, zigeuners die wegkruipen, tanks, roze tanks als een artistieke penisnijd met het westen, kafka: de eeuwige jood, kaft, kaft.
Slot: de dag voor ons vertrek beklommen we voor het eerst en in chronolopische volgorde de torens van Praag, om tenslotte toch nog een overzicht te krijgen van de stad. Spiraalvormige trappen. Koepels, glijdende en hoekige daken, de blik van Dedalus. Vanaf deze hoogte is er tussen de stenen huizen één opvallend, klein stukje groen te zien: het Joodse kerkhof waar we enkele dagen tevoren nog doorheen waren gelopen, tussen de duizenden grafstenen door, die als duizenden lootjes van een vreemde stam over elkaar heen buitelden. Al de boodschappen op de graven: ‘het gaat zo of zo’, ‘wat denk je hiervan, Rabbi Löw?’ Snippertjes papier op de stenen, vastgehouden door kleiner steentjes, pratend met de nog kleinere stofdeeltjes onder de grond.
Wat denkt u Rabbi Löw? Wat is klei en stof zonder de magische formule onder de tong van de Golem, zonder de woorden in de mond van uw maaksel? Blijft het zich voortbewegen, straat na straat, laag na laag, zoals de stad voortbestaat in al haar stenen geledingen, in kelders waaruit we opduiken en torens waarop we staan en bedenken dat de stad versnippert voor onze ogen, zo van bovenaf, tot op de laatste eerste steen.
|
|