degene die hem leest, als plezier heeft in zichzelf, plezier produceert. Hij is actief en passief tegelijkertijd, subject en object. De tekst is niet langer meer het willoze onderwerp van studie, maar kent én geeft genot, verlangens en plezier (lust). Dit is ongeveer wat Barthes voor ogen zweefde toen hij Le plaisir du texte schreef. Ik schrijf: ‘voor ogen zweefde’, omdat ook Barthes niet precies wist, en ook niet precies wilde definiëren wat dat plezier, de lust, het genot, het verlangen en niet te vergeten: de tekst, zijn:
‘Als ik met plezier deze zin, dat verhaal of dit woord lees, dan komt dat doordat zij in plezier geschreven zijn (dit plezier is niet in tegenspraak met het gesteun van de schrijver). Maar het tegendeel? In het plezier schrijven, verzekert dat mij - mij, de schrijver - van het plezier van mijn lezer? Geenszins. Die lezer moet ik zoeken (“versieren”) zonder te weten waar hij is. Een ruimte van genot wordt zo gecreëerd. Niet de “persoon” van de ander heb ik nodig, maar de ruimte: de mogelijkheid van een dialectiek van het verlangen, van een onvoorspelbaarheid van het genot: opdat de kaarten niet geschud zijn, opdat het tot een spel komt’ (p. 8/9).
Met deze ‘betekenis’ van Barthes in mijn achterhoofd en nieuwsgierig naar hoe men het grotere publiek wilde bereiken, begon ik aan Het plezier van de tekst. Een vijftal letterkundige bijdragen over Vestdijk, Krol, Hermans, Boon en Gerhardt. Ik verwachtte spel, spanning, plezier, dialectiek, kortom: een creatieve, oorspronkelijke omgang met de tekst. (Hoewel het woord ‘omgang’ niet helemaal juist gekozen is: het suggereert een eenzijdige omgang van de lezer met de tekst. De tekst gaat ook met de lezer om. ‘Uitwisseling’ is wellicht beter.) Ik vermoedde al dat het niet helemaal in de trant van Barthes geschreven zou zijn: Nijmegen is geen Parijs en bovendien is het behoorlijk vaag hoe Barthes zich een tekst over een andere tekst voorstelt, waarin het verlangen en de dialectiek tussen alle betrokkenen de ruimte krijgen. Er werd - opmerkelijk genoeg - ook nergens gerefereerd aan Barthes. Maar waar ik in ieder geval op mocht rekenen waren plezierig leesbare teksten: niet voor niets stond er in het ‘Woord vooraf’ dat de onderzoekers
proberen ‘de lezer te laten delen in het plezier van de tekst.’
Ik begon met het opstel van Siem Bakker. Niet het eerste van de bundel, maar over een onderwerp dat mijn voorkeur en interesse heeft: Hermans. Het begin is niet veelbelovend en zeker niet spannend. Na de eerste zin lezen we reeds: ‘Er mag in dit soort romans bij wijze van spreken geen mus van het dak vallen zonder dat het een gevolg heeft. Het mag alleen geen gevolgen hebben, wanneer het de bedoeling van de auteur is.... - waarom zou ik verder citeren? De eerste de beste eerstejaars Nederlands kan invullen wat het vervolg van deze frase zal zijn geweest. Weinig oorspronkelijk van Bakker. Maar een nieuwe verwachting dient zich aan: waarschijnlijk zal Bakker na dit in alle opzichten clichématige begin - zo lezen we even verderop dat de romanschrijver volgens Hermans ‘een orde, zijn hoogst persoonlijke orde’ creëert, en dat in de hier te bespreken roman Een heilige van de horlogerie het perspectief, de motieven, de personages, de ruimte en de tijd zeer functioneel zijn (!)