we invalshoeken aan bekende melodieën. Zo is ook Reis om de dag geschreven. De verhalen zijn jazzversies van bekende (ook eigen) verhalen, of van een film (Louis Malle's documentaire Calcutta - een broeierig stuk met de fraaie titel ‘Toeristentip’), van schilderijen (‘Land, genaamd Alechinksy’) en zelfs van jazzmuziek (‘De reis om de piano van Thelonious Monk’).
Toch is er een bindende factor. Een rode draad tussen de kokosnoten, zo men wil (maar Cortázar niet). De cronopio. De cronopio is een enthousiasteling. Een idioot soms, die zich niet stoort aan de wereld of de werkelijkheid. Iemand die niet voorzichtig is in zijn of haar enthousiasme. Een cronopio spaart geen geestdrift voor een geslaagd affiche, uit vrees dat er superlatieven te kort schieten voor een Picasso. Een cronopio durft ‘overdreven’ te doen over een spinneweb in de dauw, zonder lof in reserve te houden voor de avond dat King Lear wordt opgevoerd. De cronopio heeft het kinderlijk enthousiamse behouden, en wordt daarom benijd door de mensen die de onvolwassenheid ‘idiotie’ noemen. Wat moeten ze anders? Zij kunnen niet meer genieten van het geluid van een eend, omdat ze weten (meer niet) dat Dietrich-Fischer Dieskau interessanter klinkt. Zij zijn ons medelijden nauwelijks waard.
Met het enthousiasme van de cronopio worden de verhalen aaneengeregen. Schijnbaar losse verhalen, over materie en antimaterie, over te weinig gelezen Zuid-Amerikaanse schrijvers, over zijn eigen romans Rayuela: een hinkelspel en 62 - bouwdoos, over Louis Armstrong (‘aartscronopio’), Clifford Brown, Charlie Parker, Lester Young, over het restmateriaal van de jazz, de ‘alternate takes’ (onafgemaakte opnames, onderbroken sessies, eerdere versies). En in zijn enthousiamse heeft hij veel te vertellen, er is ruimte tekort voor zijn ideeën. Een voorbeeldje, één van de mooiste: wie zichzelf kan leren ontwaken in de droom, om in die droom weer in slaap te vallen, te dromen en te ontwaken, overschrijdt bijzondere grenzen; raakt - als een russisch poppetje - steeds verder weg van de werkelijkheid, komt steeds dichter bij volmaakte zelfkennis. Vooral de titel van dit hoofdstuk is een prachtige vondst: ‘Voor een grotonderzoek aan huis’.
Zo vraagt alles om aandacht: het boek is overvol. De verteller struikelt regelmatig over zijn verhaal. Soms bijna letterlijk: dan haalt hij het eind van de zin niet. Het bezorgt de lezer ademnood, maar grondige lezing, eh, nu ja, loont. Een verhaal dat uit halve zinnen bestaat, is niet steeds even begrijpelijk, maar wel bijzonder suggestief:
‘De eerste om mij te beschuldigen was
(Ik zal hem hebben gebeten, bijten in de liefde is niet
Nu weet ik dat als de ochtend komt waarop ik
De moed zal hem ontbreken om de toort voor te brengen naar
Ik zal tot het einde naar dat raam kijken terwijl
Ik zal hem tot het einde bijten, bijten in de liefde is niet zo’ (uit: ‘De brandstapel met een’)
Krokodillen
Een fraai onlogisch artikel is ‘Over de uitroeiing van krokodillen in Auvergne’. Cortázar verhaalt op documentaire wijze over de problemen van de krokodillenjacht: ‘[men weet] van niemand die heeft verklaard ooit een krokodil in Auvergne te hebben gezien’. Er is zelfs zo weinig spoor van de krokodil, dat er wel van een complot sprake móet zijn. Daarom is alles in stelling gebracht. In feite kan men stellen dat er geen krokodillen meer in Auvergne zijn, zó grondig is de jacht voorbereid.
Een slim, Monty Python-achtig nieuwsbericht. Maar ik ben er niet zeker van dat het blijft bij dit soort ‘onschuldige’, louter komieke mystificaties. Ik begin een beetje te vrezen dat de voornoemde Gallimard-bloemlezing Gites niet werkelijk bestaat (zou de uitgeverij zoiets doen zónder de toestemming van de schrijver te vragen - zoals bij De reis om de dag wel gebeurd is?). En misschien verschijnt Luis Funes wel voor het eerst in Cortázar's oeuvre op pagina 187 van dit boek en is Julián Garavito (let ook op de voornaam) pure fictie. En dan is de verbazing van Cortázar gespeeld. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij mystificerende uitspraken over zijn werk doet.
Het moet alles eenvoudig uit te zoeken zijn, maar ik durf niet zo goed meer. De reis om de dag in tachtig werelden is weliswaar ‘een boek waarvan alleen de werkelijkheid en de titel vaststaan’, maar moet de lezer zich daaraan storen?
Bertram Mourits
N.B. Ik heb het toch maar uitgezocht. Garavito, Funes, de bundel, alles bestaat. Gelukkig maar.