sche (algemeen-menselijke) held die door eigen schuld ten onder gaat. Koekman stuit hier op iets waar vele ideologiecritici tegen aan lopen: door de eenzijdige aandacht van de (mannelijke) interpreten voor het (mannelijk) hoofdpersonage, verd wijnen bepaalde vaak minder prettige betekenissen uit beeld. Een ideologiecriticus zal dan ook in vele gevallen niet alleen een gevecht met de tekst moeten leveren, maar ook met de muur van interpretaties die de tekst afschermt van de lezer. Koekman heeft op overtuigende en prettig leesbare wijze een bres geslagen in deze muur, waardoor de stem van Sanderijn voor het eerst sinds lange tijd weer gehoord kan worden.
In het tweede essay over Bordewijk geeft Wilbert Smulders een boeiende interpretatie van
Karakter. Hij laat het ideologische standpunt los dat een literaire tekst een eenheid moet vormen en onderscheidt twee moeilijk verenigbare werelden (romanuniversa) in
Karakter: een heldere of realistische en een duistere of metaforische. De ‘heldere’ realiteit is die van het advocatenkantoor, waar mensen rondlopen die normale betrekkingen met elkaar onderhouden: ze helpen elkaar, worden verliefd, bedriegen elkaar et cetera. In deze wereld helpt de adellijke De Gankelaar de jongen uit het volk, Katadreuffe, vooruit. Maar: ‘een jongen uit het volk werd nooit van zijn standing.’ In de metaforische wereld is men niet met elkaar verbonden door gewoon-menselijke zaken maar door het Geld. Bordewijk heeft met de driehoek Dreverhaven - Joba - Katadreuffe een metaforische wereld gecreëerd waarin de individuele driften en instincten ‘gehoorzaam’ zijn aan iets bovenpersoonlijks: de Wet. De Wet is als een God wiens macht niet ter discussie staat en waaraan ‘het volk’ op natuurlijke en vanzelfsprekende gehoorzaamt. Zoals Smulders laat zien, was dit een geïdealiseerd beeld van het volk dat bij de hogere burgerij uit het begin van deze eeuw vrij gewoon was en dat door Bordewijk grotesk is uitvergroot. De twee werelden botsen op romanniveau, maar zijn op een dieper niveau met elkaar verbonden doordat zij beiden voortvloeien uit hetzelfde ideologische standpunt van de hogere burgerij of aristocratie: een jongen uit het volk zal nooit kunnen klimmen naar de hoogste toppen van de maatschappij. Hoewel
Smulders op een vrij abstracte manier met de tekst omgaat, gebruikt hij de ideologiekritiek op een vruchtbare manier: hij legt de in de tekst verborgen waarden en normen bloot en komt bovendien tot nieuwe inzichten in de romanstructuur. Het is echter jammer dat het leesplezier regelmatig wordt bedorven door de niet altijd even heldere formulering en de overvloed aan details. Voor iemand die
Karakter niet gisteren nog heeft gelezen voegen ze weinig toe en bemoeilijken ze alleen maar het volgen van de rode draad.
De verhouding tussen tekst en analyse(-instrument) lijkt vast te liggen: een analyse ontleedt de tekst en een interpretatie poogt een zinvolle betekenis aan de tekst te verlenen. Van Alphen keert deze (ideologische?) verhouding echter om: de novelle Het dwaallicht ontleedt de interpretaties. Ons Westers denken wordt getypeerd door dualistisch denken: goed versus kwaad, blank versus zwart, burger versus romanticus, de vrouw als hoer versus de vrouw als heilige. De interpreten hebben tot nu toe Het dwaallicht altijd opgevat als een verhaal over deze binaire opposities. Van Alphen laat zien dat de geconstateerde dualiteiten niet zo absoluut zijn als altijd werd gedacht. De opposities worden ondermijnd doordat de twee polen in elkaar ‘lekken’. Het dwaallicht is zodoende op te vatten als een kritiek op ons eenvoudige dualistische denken. De critici, verblind door hun eigen ideologie, zagen dit niet en hielpen door hun interpretaties dit denken juist weer opnieuw in het zadel.
Zoals de hier besproken essays laten zien is er niet één vaste methode om ideologiekritiek te be-