Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
‘Alsof niemand denkt: daar is zij’Schrijfsters in de jaren vijftig. Samengesteld door Margriet Prinssen en Lucie Th. Vermeij. Uitgeverij Sara/Van Gennep, f 34,50 ‘Een komeet die langs de literaire hemel schoot.’ Met dit citaat uit een artikel van Harriët Freezer opent het hoofdstuk over Jo Boer in de bundel Schrijfsters in de jaren vijftig. Een komeet die opschudding veroorzaakte maar even zo snel weer verdwenen leek. Jo Boers debuut Catharina en de magnolia's viel, in 1938, in bijzonder goede aarde. ‘Zij weet wat schrijven is’, oordeelde Menno ter Braak. Ook na de oorlog bleef ze een gevierd schrijster en Knuvelder honoreerde haar succes door haar te plaatsen in zijn hoofdstuk ‘De landerigen’; een daad waarmee hij nog regelmatig lezers aan het lachen maakt. Ik denk dat velen, wanneer ze haar naam aantreffen in het rijtje Hermans - Reve - Blaman zich afvragen wie dat is en wat ze daar doet. Niets - weinig in elk geval, volgens de toonaangevende critici uit de jaren zestig en zeventig. En net als haar aanvankelijk even roemruchte collega-schrijfsters Nel Noordzij, Aya Zikken en Dola de Jong werd zij in de annalen niet bijgeschreven. Slechts Anna Blaman, Hella Haasse en Marga Minco doorstonden de meedogenloze canonisering van de mannelijke literatuurhistorici. In de tijd waarin deze vrouwen hun romans publiceerden overheerste de uitzichtloosheid en desillusie van het naoorlogse bestaan. Het gevoel ‘niets’ te zijn, was in de literatuur alomtegenwoordig maar werd doorgaans niet gekoppeld aan de bijzondere beperkingen van vrouwen. Een belangrijk onderwerp dat ten grondslag lag aan veel werk van vrouwen viel hierdoor buiten het blikveld van critici: het werd eenvoudigweg niet herkend. De beginnende vrouwenstrijd, het ‘pre-feministisch onbehagen’ zoals Maaike Meijer dat noemde,Ga naar eind1. daarvoor was de tijd en de literaire wereld blijkbaar nog niet rijp. Wellicht schuilt hier ergens de verklaring voor het weer zo snel achter de coulissen verdwijnen van aanvankelijk zo geprezen schrijfsters. Deze thematiek van voorzichtige emancipatie was overigens niet altijd even expliciet. Wanneer Dola de Jong schrijft: ‘Nu zoek ik de uiterlijke eenzaamheid van het schrijverschap om te compenseren voor de uiteindelijke eenzaamheid van het bestaan’, spreekt daaruit een vorm van berusting en onvermijdelijkheid die veel vrouwen nog eigen was. De bundel Schrijfsters in de jaren vijftig is geen onderzoek naar de oorzaak van het uiteindelijke vergeten. Ze biedt, naar eigen zeggen, de tweeëntwintig besproken auteurs een herkansing. De samenstelsters hebben artikelen van verschillende publicisten gebundeld, wat resulteert in een vrij helder beeld van wie er schreven, waarover, en hoe de kritiek hen ontving. Een boeiend boek is het geworden, hoewel de hoofdstukken wisselend van niveau zijn. De inleiding en twee afsluitende hoofdstukken (één over het Indische verleden en één over het ‘lesbisch verlangen’) zijn helder en informatief en geven aan dat er nog veel interessant onderzoek te verrichten is. Storend is dat in de portretten eindeloos melding gemaakt wordt van juichende recensies, bekroningen en nominaties, die wat gewild aandoen als het gaat om nu onbekende namen. Het zullen nooit de tegenwoordig vergeten prijzen zijn die zullen leiden tot eerherstel van de auteurs. Het geschreven werk kan dat des te meer. En op dat werk gunt de bundel een blik die mij in elk geval erg nieuwsgierig maakt. Behalve het artikel over Marga Minco, dat tegenvalt door oppervlakkigheid, zijn de hoofdstukken over de ‘bekende’ auteurs erg goed. Het is duidelijk dat er bronnen zijn waaruit geput kan worden als het gaat om Hella Haasse, Anna Blaman en Ellen Warmond. Vooral aan de laatste is een prachtig hoofdstuk gewijd waaruit haar toewijding en oorspronkelijkheid blijkt en haar werk inhoudelijk grondig onder de loep genomen wordt. Haar worsteling met de taal en haar onvermogen die naar haar wil te vormen is van alle tijden: ‘Op ieder woord komt men een woord te kort’, taal vervormt betekenis die slechts werkelijk is ‘aan de keerzijde van de lippen, waar de woorden nog in spiegelschrift zijn’. Andere hoofdstukken zijn soms beduidend minder interessant en dat is jammer, daar het veelal de hoofdstukken zijn over de toch al minder extraverte, wat traditionelere schrijfsters, waaronder Marianne Colijn, Clare Lennart en Tonny van der Horst. Die komen er op deze manier - een levens- | |
[pagina 63]
| |
beschrijving en het navertellen van een aantal titels - wel erg bekaaid af. Toch is ook hier ruimte voor romanpassages die me de titel doet noteren in mijn agenda: ‘Als je niet meer afzijdig blijft, is het misschien mogelijk verbeelding en werkelijkheid te verzoenen. De verbeelding alleen is te dun, de werkelijkheid alleen is te stug.’ (Clare Lennart, Stad met rose huizen.) Werkelijk verrassend zijn de hoofdstukken over de wat radikalere ‘voorlopers van het feminisme’, waaronder lesbiënnes als Sonja Witstein en Gerdy Pendel, maar vooral de, zeer eigenzinnige en voor die tijd waarschijnlijk onthutsend direkte dames als Dola de Jong, Nel Noordzij en Josepha Mendels (‘José van Mendel, nee, die kennen we niet’ kreeg ze steevast te horen als ze in de jaren zeventig in boekhandels naar haar eigen werk vroeg). In hun gemeenschappelijk streven naar onafhankelijkheid waren ze hun tijd vooruit en schopten ze critici tegen het zere been. Hoewel een huwelijk tegenwoordig best heel leuk kan zijn, is Josepha Mendels schitterend met haar onverholen haat tegen dit instituut: ‘Ik dacht: dan heb ik een man, die zit daar, daar moet ik sokken voor stoppen, dat is toch verschrikkelijk?’ en: ‘Jij bent het gebakje en hij snoept het op. Maar dan is het weg.’ En Nel Noordzij die met haar debuut Het kan me niet schelen, over een vrouw die, hunkerend naar contact, de hele wereld provoceert, een heuse rel ontketende en daarnaast wist te verwoorden wat voor zoveel vrouwen gold: ‘Hoe zit dat dan, denk ik, hoe leven mensen, ik weet zo weinig... Alsof ik nergens ben alsof niemand denkt: daar is zij [...]’ Een schrijfster die inderdaad lange tijd nergens leek te zijn, verloren gegaan in een wereld die nog voornamelijk ‘male-identified’ was - maar met alle recht op een herkansing.
Mirjam van Hengel |
|