Het minst fraai zijn de proza's waarin Van Ostaijens intellectualistische vingeroefeningen ter lezing aangeboden worden. Zo staat er in de afdeling ‘Nagelaten proza’ een aantal in 1919 geschreven teksten (zoals ‘Tussen vuur en water’, ‘Jus primae noctis’) waarin het ideeëngoed van Plato een wel héél prominente rol speelt. Nu is dit niet vreemd: uit biografisch onderzoek is gebleken dat Van Ostaijen in 1919 zeer intensief in Plato is gaan lezen. De aldus verworven inzichten heeft hij verwerkt in de proza's uit dat jaar.
Misschien heeft de auteur ze om die reden niet willen publiceren. Omwille van de volledigheid heeft tekstbezorger Borgers ze echter terecht in de editie laten opnemen, maar even terecht lijkt mij Van Ostaijens beslissing deze teksten in de schoenendoos te laten liggen. Van Ostaijens Plato-receptie is best interessant, maar aan de literatuur voegen deze proza's niet zo bar veel toe.
Een opmerkelijk onderdeel van de verzameling Van Ostaijen-proza's is het vijftal Kafka-vertalingen, dat Van Ostaijen in 1925 in Vlaamse arbeid publiceerde. Daarmee was Van Ostaijen de eerste ter wereld die Kafka-vertalingen liet drukken. De Vlaming moet in Kafka een geestverwant hebben herkend. In een toelichting bij zijn vertalingen (helaas niet in deze proza-editie opgenomen) schrijft Van Ostaijen, niet weinig koket: ‘Uit het vertaalde moge zijn [=Kafka's] superieure geestelike houding blijken.’
Overeenkomsten tussen het oeuvre van Kafka en dat van Van Ostaijen zijn tamelijk in-het-oogspringend. Zo is wel eens opgemerkt dat Van Ostaijens proza ‘Het gevang in de hemel’ sterk doet denken aan Kafka's ‘De hongerkunstenaar’. Toch kan er van beïnvloeding of kruisbestuiving geen sprake zijn. Om bij hetzelfde voorbeeld te blijven: Kafka's ‘Der Hungerkünstler’ verscheen in 1922 in Die neue Rundschau, twee jaar nadat Van Ostaijen zijn groteske over ‘de heer 200’ schreef.
Net als de figuren van Kafka, laten Van Ostaijens personages zich leiden door hun beperkte interpretatie van de werkelijkheid. Voortdurend is de veranderende realiteit in conflict met de nauwelijks beredeneerde axiomata. De ‘echte’ werkelijkheid werpt de speculaties daarover omver, hoe solide die speculaties ook lijken.
In bijna alle Kafka-verhalen is dit procédé te herkennen: steeds blijkt dat de werkelijkheid foutief of in ieder geval voorbarig geïnterpreteerd wordt. De personages interpreteren gretig en snel iets dat ze nog niet kennen. Maar op een gegeven moment laat de échte werkelijkheid zich een klein beetje kennen, waardoor het interpreteren weer opnieuw moet beginnen. Dit procédé van (voorbarige) anticipatie op de werkelijkheid en desillusie door (een deel van) die werkelijkheid, is zeer typerend voor Kafka's verhalen.
Ook de figuren van Van Ostaijen laten zich leiden door hun beperkte interpretatie van de werkelijkheid. Voortdurend is de veranderende realiteit in conflict met de nauwelijks beredeneerde axiomata. Wat de personages axioom gesteld hadden, blijkt - subjectief als axiomata nu eenmaal zijn - niet te voldoen als schema, als model voor de werkelijkheid.
Op deze constatering volgt natuurlijk de reactie van de personages. Maar deze reactie is in de Kafka-verhalen anders dan bij de Van Ostaijen-figuren. De personages van Van Ostaijen merken eigenlijk nauwelijks dat hun interpretatie van de werkelijkheid niet voldoet, want zij voelen zich door hun logica gered. Het wapen dat deze mensen hanteren in de strijd met het leven - het wapen van de logica - maakt hen ‘onoverwinnelijk’. Kafka laat het wél steeds tot een confrontatie komen tussen zijn dubbende personages en de werkelijkheid. Voortdurend moeten zij hun interpretatie van de feiten aanpassen. Immers: niets is zo veranderlijk als de feiten. Als je die feiten tenminste wil zien.
Het is deze afwijkende houding ten opzichte van de werkelijkheid, die de wereld van Kafka doet verschillen van die van Van Ostaijen. Josef K. en Gregor Samsa zijn eeuwige twijfelaars, terwijl Ika Loch en Hasdrubal Paaltjes brokken karikaturale onverzettelijkheid zijn.
Thomas Vaessens